Update
Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Selectie uitspraken door de NOvA
ECLI:NL:TAHVD:2024:188: Onvoldoende communicatie. Hof geeft nog een overweging mee: als advocaat zich verweert in hoger beroep bij de tuchtrechter, is het raadzaam dat dit verweer steunt op bewijsstukken en dat uit deze bewijsstukken dan niet het tegendeel blijkt
Verweerder wordt in deze zaak verweten (a) toezeggingen gedaan te hebben die hij niet is nagekomen; (b) klagers zaak onvoldoende voortvarend te hebben behandeld en nagelaten te hebben proactief te handelen; (c) klager onvoldoende ingelicht te hebben over zijn rechtspositie, hem onvoldoende of te laat te hebben geïnformeerd en hem onvoldoende te hebben begeleid; (d) te laat gemeld te hebben dat een rapport van een onafhankelijke expert noodzakelijk was; en (e) het dossier na het einde van de werkzaamheden niet aan klager te willen afgeven, klager nooit de (concept)dagvaarding te hebben gegeven en hem het voorschot niet te hebben teruggegeven.
De raad is van oordeel dat verweerder veel te lang heeft gewacht met het opmaken (en het opsturen) van de conceptdagvaarding, onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de inhoud en de termijn voor het indienen van de dagvaarding en over de eventuele noodzaak van het inschakelen van een deskundige. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad verklaart klachtonderdelen (a) t/m (d) gegrond en verklaart klachtonderdeel (e) ongegrond.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de conceptdagvaarding als bijlage heeft meegezonden bij zijn e-mail van juni 2021. Verweerder heeft deze e-mail voor het eerst in het hoger beroep ingebracht. Het hof constateert dat uit het overgelegde e-mailbericht op geen enkele wijze blijkt dat verweerder de conceptdagvaarding op die datum als bijlage heeft meegestuurd. Dit blijkt noch uit de inhoud van de e-mail noch uit de aanhef (onder kopje ‘bijgevoegd’) en ook niet uit de (digitale) bestandsinformatie waaruit doorgaans blijkt dat een bijlage werd meegezonden. Verder merkt het hof op dat verweerder op dit punt ook wisselend heeft verklaard bij de deken, bij de raad en in hoger beroep. Ook de urenspecificaties van verweerder ondersteunen zijn verklaring niet. Gelet hierop wordt de verklaring van verweerder ten aanzien van conceptdagvaarding terzijde geschoven.
Ten overvloede merkt het hof in dat verband op dat, hoewel het eenieder vrijstaat om zijn eigen verweer te voeren, het de aanbeveling verdient dat dit verweer dan ook steun vindt in de overgelegde stukken en ook geloofwaardig dient te zijn. De hiervoor geschetste feiten doen in dit geval anders vermoeden.
Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen (a) t/m (d). Wat betreft klachtonderdeel (e) vernietigt het hof de beslissing van de raad deels, als weergegeven in de overweging hierboven. Dit gedeelte van klachtonderdeel (e) wordt alsnog gegrond verklaard.
Ten aanzien van de maatregel is het hof van oordeel dat in de gegeven situatie niet kan worden volstaan met een berisping. Verweerder heeft geen enkel inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen. Zijn bijstand aan klager is onder de maat geweest en daarop aangesproken is verweerder in verschillende stadia van deze tuchtprocedure met uiteenlopende verklaringen over de feiten gekomen. Dat rekent het hof hem zwaar aan. Daarom zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel van voorwaardelijke schorsing van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De voorwaardelijke geldboete laat het hof in stand.
ECLI:NL:TAHVD:2024:162: klacht over advocaat wederpartij/ verbintenissenrecht/ onnodig grievend en onvoldoende distantie
Verweerder wordt verweten zich in deze zaak onnodig grievend en onjuist te hebben uitgelaten in de conclusie van antwoord en onvoldoende distantie te hebben betracht tot zijn cliënte. Volgens klagers heeft verweerder klagers (leden van de [mensenrechten]organisatie) in de conclusie van antwoord onterecht en onjuist als gewelddadig en als criminelen weggezet.
De raad heeft overwogen dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Voor zover klagers stellen dat de door verweerder gedane uitlatingen in de conclusie van antwoord onjuist zijn omdat de inhoud van de onderliggende rapporten niet deugt, stelt de raad voorop dat klagers niet bestrijden dat de door verweerder gedane uitlatingen in de door hem genoemde documenten staan. Vastgesteld kan dan ook worden dat verweerder de bewuste passages in de conclusie van antwoord heeft opgenomen op basis van deze, ook door verweerder in de conclusie van antwoord genoemde en besproken, bronnen. De raad heeft verder overwogen dat uit het onderliggende klachtdossier en hetgeen hierover verder door klagers is aangevoerd, niet blijkt dat het voor verweerder evident duidelijk was of had moeten zijn dat de door hem gebruikte documenten niet betrouwbaar of onjuist zouden zijn en dat hij zich daarop bij het doen van de bewuste uitlatingen in de conclusie van antwoord niet had mogen baseren. Verweerder mocht op het door zijn cliënt verschafte feitenmateriaal afgaan. Het is daarbij, zoals verweerder in zijn verweer ook heeft betoogd, vervolgens aan de civiele rechter, en dus niet aan de tuchtrechter, om zich een oordeel over de juistheid van de verweren te vormen in het onderliggende geschil.
Naar het oordeel van het hof is verweerder door de wijze waarop hij het standpunt van zijn cliënte in de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht niet buiten de grenzen getreden van de hem toekomende vrijheid als partijdig raadsman. Weliswaar heeft hij een aantal keer vermeld dat de organisatie geweld zou hebben gebruikt, maar gelet op de uitgebreidheid van de conclusie van antwoord (meer dan 620 pagina’s) kan niet worden gezegd dat dit buitensporig vaak is geweest. Van meer belang is dat de beschuldiging van het gebruik van geweld door de organisatie binnen het betoog van verweerder functioneel was, onder meer omdat hij daarop baseerde dat de organisatie niet zou kunnen optreden als vertegenwoordigster van het inheemse volk voor wiens belangen zij zegt op te komen. Ten slotte is het hof niet gebleken dat verweerder door de woordkeuze het standpunt van zijn cliënte op onnodig grievende wijze naar voren heeft gebracht of dat hij daarbij verder is gegaan dan redelijkerwijs nodig was om de positie van zijn cliënte in de civiele procedure zo goed mogelijk te verdedigen. Alhoewel de uitlatingen van verweerder in het licht van het onderliggende geschil stevig te noemen zijn en de gekwetstheid van klagers hierbij invoelbaar is, mede in het licht van de moord op een van de klagers, heeft verweerder naar het oordeel van de raad genoegzaam uitgelegd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënt.
Ten overvloede merkt het hof op dat gegeven de context (de moord op klager en anderen en, naar klagers stellen, de wijze waarop zij worden gecriminaliseerd vanwege hun verzet tegen het project) voorstelbaar is dat het uitermate pijnlijk is dat klagers in de procedure zijn geconfronteerd met beschuldigingen over de wijze waarop zij, althans sommige van hun medestanders, hun verzet vorm zouden hebben gegeven. Van verweerder kan echter niet worden verwacht dat hij met één hand op de rug gebonden verweer zou voeren. Er staan voor zijn cliënte immers ook grote belangen op het spel in de civiele procedure.
De raad verklaarde de klacht ongegrond. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de raad.
ECLI:NL:TAHVD:2024:209: Het hoger beroep ziet alleen op de oorspronkelijke klacht, uitbreiding van de klacht is in hoger beroep niet mogelijk. Eventuele nieuwe klachten moeten eerst bij de deken worden ingediend
In deze zaak worden verweerder allerlei ernstige feiten verweten, zoals het voortzetten van onrechtmatig en crimineel gedrag, het indienen van een valse aangifte, en het zich toe-eigenen van een proceskostenveroordeling. Daarnaast wordt verweerder beschuldigd van het verkondigen van onwaarheden, intimidatie van een advocaat, het indienen van een klachtaangifte wegens stalking, het doorspelen van vertrouwelijke stukken aan derden, en het aanzetten van derden tot het doen van valse aangiften als onderdeel van een beschadigingscampagne. Tot slot heeft verweerder volgens de klacht laster verkondigd en onjuiste informatie verstrekt aan een brigadier en een BOA-medewerker.
De beoordeling in hoger beroep is in beginsel beperkt tot de klachtomschrijving, zoals die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg, en hetgeen in hoger beroep wordt ingebracht tegen het oordeel van de raad daarover. Nieuwe verwijten en klachten over verweerder moeten eerst worden ingediend bij de deken, zodat de deken daarnaar onderzoek kan doen voordat de klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Daar waar klager aanvullende klachten tegen verweerder heeft geformuleerd of ingediend, zoals bijvoorbeeld het verwijt dat verweerder niet transparant zou zijn geweest tegenover de deken, zal het hof deze aanvullende klachten buiten beschouwing laten. In zoverre is het beroep van klager niet-ontvankelijk.
Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen te komen dan de raad. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en bekrachtigt de beslissing van de raad.
Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)
2. Eigen advocaat
3. Advocaat wederpartij
-
Hof van Discipline
Klacht van oa een mensenrechtenorganisatie, waarvan in 2016 een voorvrouw is vermoord.
2024-06-28
(Zaaknummer: 230289, ECLI:NL:TAHVD:2024:162, TR-2024-0646) -
Hof van Discipline
Klacht over de advocaat van de wederpartij in een procedure tegen de echtgenoot van klager. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat klager in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een eigen belang. Ook het oordeel van de raad dat het verweerder vrij stond om aangifte te doen tegen klager wordt door het hof bekrachtigd. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen, waarin klager verweerder onder meer de ernstige verwijten maakt van het doen van valse aangifte,...
2024-06-24
(Zaaknummer: 230252, ECLI:NL:TAHVD:2024:209, TR-2024-0818)