Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar; Uit onderzoek is gebleken dat het kantoor van verweerder en verweerder zelf (in 2020) een aantal contante betalingen heeft ontvangen van klanten waarvan twee betalingen het bedrag van € 5.000,- overstegen. Het dekenbezwaar houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze contante betalingen aan te nemen zonder dat sprake was van feiten en omstandigheden die het aannemen ervan rechtvaardigden (artikel 6.27 lid 2 Voda) en zonder overleg te plegen met de deken voorafgaand aan het aanvaarden van betalingen van € 5000, - of meer (artikel 6.27 lid 3 Voda). De raad heeft gelet op het bepaalde in 6.27 Voda een aantal uitgangspunten geformuleerd. Ten eerste: voor de interpretatie dat de overlegplicht pas zou gelden bij het ontvangen van een bedrag van meer dan € 5.000,- is geen ruimte. Uit de formulering van de bepaling blijkt zonder meer dat het gaat om bedragen vanaf ‘€ 5000,- of meer’. Eventuele twijfel hierover heeft de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch bovendien reeds bij beslissing van 20 november 2017 (ECLI:NL:TADRSHE:2017:196) weggenomen. Ten tweede: artikel 6.27 lid 2 Voda biedt aan de advocaat een zekere mate van vrijheid om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die het aanvaarden van contante betalingen rechtvaardigen. Vanwege die vrijheid is het van belang dat een advocaat zorgdraagt voor een goede vastlegging van (de resultaten van) zijn onderzoek naar die feiten en omstandigheden. Uit die vastlegging moet blijken dat een advocaat zelf onderzoek heeft gedaan naar de (on)mogelijkheid van zijn cliënt om hem giraal te betalen en dat de advocaat niet enkel is afgegaan op de mededeling van zijn cliënt dat giraal betalen niet mogelijk is. Bij twijfel of de feiten en omstandigheden een contante betaling rechtvaardigen, verdient het ook bij contante betalingen van minder dan € 5.000,- aanbeveling dat de advocaat vooraf overleg voert met de deken. Ten derde: voor de inhoudelijke invulling van de norm of feiten en omstandigheden het aanvaarden van een contante betaling rechtvaardigen, geldt dat sprake moet zijn van een feitelijke belemmering om de betaling giraal te doen. De angst van een cliënt om sporen achter te laten door een girale betaling kan bijvoorbeeld niet gelden als een legitieme reden. Gelet op deze uitgangspunten is het dekenbezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De raad heeft echter afgezien van oplegging van een maatregel. Verweerders handelen in strijd met de bepalingen van de Voda heeft plaatsgevonden in een periode waarin binnen de strafrechtadvocatuur nog veel onduidelijkheid bestond over de betekenis van artikel 6.27 Voda en de feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling door een cliënt zouden kunnen rechtvaardigen. Onder de strafrechtadvocaten heerste destijds nog een cultuur waarbij contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of minder onvoorwaardelijk werden geaccepteerd. Verder geldt dat verweerder uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij inmiddels geen contante betalingen meer accepteert. Bovendien heeft de deken verklaard dat geen twijfel bestaat over de (financiële) integriteit van verweerder. Tot slot is het tijdsverloop vanaf de start van het onderzoek van de deken naar de contante betalingen aan het kantoor van verweerder (medio 2021) tot de daadwerkelijke indiening van het dekenbezwaar (begin 2024) erg lang geweest en daarmee zeer belastend voor verweerder.