Naar boven ↑

Rechtspraak

Behandeld in Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates - 2019-16

Gegronde klacht + dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarden integriteit en professionaliteit door contante betalingen voor zijn werkzaamheden te verlangen zonder dat daarvoor een (afdoende) rechtvaardiging bestond en zonder daarvoor een kwitantie af te geven, door de met klaagster gemaakte afspraken over de te verrichten werkzaamheden niet na te komen, door geen urenverantwoording aan klaagster af te leggen en door, nadat klaagster de overeenkomst van opdracht had beëindigd, niet of nauwelijks meer te reageren op haar berichten en het door haar betaalde bedrag niet aan haar terug te betalen. Verweerder heeft voorts niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om inlichtingen te verschaffen en is tot twee keer toe niet verschenen op de zitting van de raad om uitleg te geven. Door het handelen en/of nalaten van verweerder zijn de belangen van klaagster ernstig geschaad en wordt een adequaat en efficiënt klachtonderzoek onmogelijk gemaakt. De raad rekent verweerder een en ander zwaar aan. De raad ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding verweerder voor de gegrond verklaarde klacht een voorwaardelijke boete op te leggen van € 7.500. Verweerder is deze boete verschuldigd indien hij niet uiterlijk vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster een bedrag van € 5.000 (zijnde het door klaagster aan verweerder betaalde bedrag) heeft voldaan. Daarnaast ziet de raad aanleiding verweerder een onvoorwaardelijke maatregel op te leggen. Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn lange antecedentenlijst, is de raad van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een schrapping van het tableau.