Naar boven ↑

Rechtspraak

Behandeld in Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates 2023-10

Verweerder wordt door klaagsters (een B.V. en een v.o.f.) onder meer verweten dat hij in een kort geding heeft opgetreden voor een vennoot en voor de vof (klaagster 2) in een geschil met de medevennoot (klaagster 1), terwijl a) de belangen tegenstrijdig waren, b) hij daar niet toe gerechtigd was en c) heeft geweigerd om een afschrift van een opdrachtbevestiging en declaraties te verstrekken. Anders dan de raad, acht het hof klachtonderdelen a) en c) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond. Verweerder heeft in de aanvang een verkeerde beslissing genomen door op te treden voor een vennoot en de vof (klaagster 2), terwijl, gelet op de namens hen betekende dagvaarding, van een potentieel tegenstrijdig belang sprake was. Doordat verweerder dat niet (voldoende) heeft onderkend is hij (kennelijk) in de positie gekomen dat hij klaagster 1 niet de gevraagde informatie kon geven die haar als vennoot van de vof wel toekwam. Het hof rekent verweerder dat zwaar aan. Omdat het gegrond verklaarde klachtonderdeel c) voortvloeit uit het gegrond verklaarde klachtonderdeel a) en gelet op het geringe tuchtrechtelijk verleden van verweerder die reeds bijna 29 jaar advocaat is, is het hof van oordeel dat met een waarschuwing volstaan kan worden.