Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:99

Zaaknummer

25-136/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter is niet gebleken dat verweerster het gerechtshof en de deken in het kader van het klachtonderzoek foutief heeft ingelicht en daarmee de belangen van klaagster op enigerlei wijze heeft geschaad. Klaagster heeft uitdrukkelijk en schriftelijk ingestemd met het beroepschrift, zoals verweerster dat heeft ingediend. Na de vertrouwensbreuk met klaagster kon verweerster ervoor kiezen om zich als advocaat te onttrekken. Dat heeft zij op zorgvuldige wijze gedaan. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2025 in de zaak 25-136 AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster 

 

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 26 februari 2025 met kenmerk K 24/85. Op verzoek van de voorzitter is bij de deken zijn brief van 10 maart 2025 aan partijen met daarin zijn dekenvisie opgevraagd. Deze voor partijen bekende brief maakt ook onderdeel uit van het klachtdossier. 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 23 mei 2024 heeft de deken op verzoek van klaagster op grond van artikel 13 Advocatenwet verweerster aangewezen als advocaat. Verweerster heeft klaagster bijgestaan bij het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank in een familierechtelijke procedure.

1.2    Op 15 juni 2024 heeft verweerster aan klaagster een eerste versie, en op 19 juni 2024 een na overleg met klaagster aangepaste versie van het concept-beroepschrift gestuurd. 

1.3    In haar e-mail van 20 juni 2024, met bijgevoegd een concept-beroepschrift, heeft verweerster  aan klaagster het volgende geschreven:  Zojuist hebben wij telefonisch het beroepschrift volledig doorgenomen. Ik heb geel gemarkeerd de toevoegingen die wij zojuist telefonisch hebben besproken. Graag ontvang ik van u een korte bevestiging dat ik kan overgaan tot indiening van dit beroepschrift.

1.4    Op 21 juni 2024 heeft klaagster aan verweerster het volgende geschreven:  Hartelijk dank voor uw beroepschrift. Vandaag kreeg ik een telefoontje van u. U vroeg mij of ik akkoord ben met uw beroep. Helaas nee, het spijt me. Ik heb u geïnformeerd over de brief die ik u schrijf met betrekking tot uw beroepschrift. In de tussentijd lijkt het mij het beste om de verzoekschrift van [naam vorige advocaat] en van mij van december 2021 voor de rechter te brengen. [Naam vorige advocaat] heeft deze verzoekschrift samen met mij geschreven. Als dit niet mogelijk is, kunt u uw beroepschrift baseren op de verweerschrift van [naam vorige advocaat]? Kunt u ook baseren op Opdrachtbevestiging van december 2021 en Aanvulling Opdrachtbevestiging van april 2023 van [naam vorige advocaat]?

Dezelfde dag heeft verweerster aan klaagster in een e-mail, met een concept-beroepschrift bijgevoegd, geschreven: 

Naar aanleiding van ons telefoongesprek dat wij op dit moment voeren zend ik u hierbij het aangepaste concept. Daarop heeft klaagster op 21 juni 2024 gemaild: 

Hartelijk dank. Ik ben akkoord.

Op 21 juni 2024 heeft verweerster het beroepschrift ingediend bij het gerechtshof.

1.5    In haar e-mail van 29 juli 2021 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven: 

Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist bericht ik u het volgende. 

De verbinding heb ik inderdaad verbroken. Dit omdat ik op deze wijze geen gesprek met u kan en wil voeren. U laat mij niet uitspreken, geen antwoord geven op uw vragen en geeft vervolgens ook nog aan dat ik u “irriteer” en “niet met respect behandel”. 

Dat een gesprek tussen ons verloopt zoals zojuist, is niet nieuw. Ik heb al verschillende keren aangegeven dat ik niet met u kan samenwerken als u mij niet laat uitspreken, mij niets laat uitleggen, geen tegenspraak duldt, op een zeer dwingende manier spreekt en over alles in discussie gaat (zoals over welk wetsartikel ik wel of niet moet noemen in het beroepschrift, welke woorden ik wel en niet gebruik in het beroepschrift, wie de wederpartij is en wie niet en wat er staat vermeld in het F-formulier van uw vorige advocaat aan de rechtbank). U heeft mij daarvoor uw excuses al verschillende keren aangeboden. U heeft uitgelegd dat u zo kunt overkomen en dat dat voor mij inderdaad niet makkelijk is. Dit waardeer ik, ik heb ook aangegeven dat ik uw excuses heb aanvaard, maar ik zie helaas geen enkele verbetering. Zojuist belt u over wat ik in het V-formulier heb aangegeven dat ik aan het gerechtshof zond en verloopt en eindigt het gesprek zoals hierboven genoemd. 

Voor een goede samenwerking is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk een gesprek kan worden gevoerd, waarbij er over en weer gesproken en geluisterd kan worden. Ook is het belangrijk dat u vertrouwen heeft in mij als uw advocaat en dat u dus ook iets van mij kan aannemen omdat het mijn vak is. Zeker waar het niet zozeer gaat over de feiten, maar over de juridische kant van de zaak. Tot op heden lijkt een gesprek echter niet mogelijk en merk ik ook dat u geen vertrouwen in mij heeft als uw advocaat. 

Na ons telefoongesprek heb ik overwogen om de samenwerking voor te zetten op voorwaarde dat de communicatie zou verbeteren. Inmiddels heeft u mij echter een e-mail gezonden waarin u (kort gezegd) aangeeft dat dat dit niet de manier is om een gesprek te beëindigen, u uw gesprek met mij nog niet had beëindigd, dat u nog niet klaar was met het gesprek met mij en dat u op mijn telefoontje wacht. Daarnaast heeft u mij nog een e-mail gezonden met daarin een vraag over het in het beroepschrift verzochte. U vraagt mij waarom er staat wat er staat. Dit terwijl het beroepschrift na uitvoerig overleg met u, met uw goedkeuring, is ingediend bij het gerechtshof. Deze e-mails maken mij duidelijk dat er in onze samenwerking niets gaat veranderen. Het lijkt mij daarom beter dat u op zoek gaat naar een andere advocaat. 

Het vertrouwen dat van belang is voor een goede samenwerking ontbreekt volgens mij aan beide zijden. Ik heb daarom besloten u de opdracht terug te geven en mij in de procedure te onttrekken als uw advocaat. Ik raad u aan zo spoedig mogelijk op zoek te gaan naar een andere advocaat die u in hoger beroep verder kan bijstaan. 

De zaak staat nu bij het gerechtshof op de rol van 19 augustus a.s. voor het indienen van een verweerschrift (door Samen Veilig Midden-Nederland). Nadat dit verweerschrift is ingediend, zal er naar verwachting een zitting worden gepland. Dat betekent dat u op dit moment voldoende gelegenheid heeft om een andere advocaat te zoeken. 

Uw nieuwe advocaat kan het dossier bij mij opvragen en de toevoeging van mij overnemen. Ook kan deze advocaat desgewenst het in hoger beroep verzochte wijzigen/aanvullen en de nadere stukken indienen die u nog voornemens was in te dienen ten behoeve van de zitting (en die u mij nog toe zou zenden). 

Ik vind het jammer dat het zo gelopen is en wens u oprecht veel succes met het verdere verloop van de procedure en alle goeds voor de toekomst.

1.6    Meteen dezelfde dag heeft klaagster hierop gereageerd. Zij heeft onder meer aan verweerster laten weten dat en waarom het onjuist is wat verweerster haar heeft geschreven en dat zij dat met geluidsopnames kan bewijzen. Verweerster heeft daarop diezelfde dag aan klaagster gemaild dat de inhoud van de e-mail van klaagster een extra bevestiging is dat het vereiste vertrouwen in een goede samenwerking ontbreekt en dat verweerster niet langer als haar advocaat zal optreden. Verweerster heeft klaagster gewezen op de verschillende mogelijkheden voor het vervolg van de procedure en daarbij ook haar hulp aangeboden voor het geval klaagster niet tijdig voor 19 augustus 2024 een nieuwe advocaat zou hebben gevonden. 

1.7    Op 30 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken en daardoor niet in het belang van klaagster te handelen;   

Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerster onjuiste en onvolledige informatie verstrekt aan het gerechtshof. Verweerster heeft verkeerde informatie opgenomen in het V-formulier waardoor klaagster is benadeeld. Ook heeft verweerster bij het gerechtshof niet alle stukken ingediend zoals door klaagster is verzocht. Met het onvolledige beroepschrift heeft klaagster tegen haar wil, mede door tijdsdruk, ingestemd. Door onwaarheden te verkondigen heeft verweerster fraude gepleegd Daarnaast heeft verweerster tegenstrijdige informatie verstrekt. Ook heeft verweerster de deken in het kader van het klachtonderzoek onjuist ingelicht; 

b)    gemaakte afspraken niet na te komen, klaagster daarbij ten onrechte te beschuldigen en zich te onttrekken als advocaat.

Toelichting: Ondanks toezegging heeft verweerster niet het op 19 en 21 juni 2024 door klaagster toegezonden verweerschrift van haar voorgaande advocaat en de producties van 2021 aan het gerechtshof gestuurd. Verweerster heeft ondanks haar toezegging klaagster ook niet uitgenodigd voor een bespreking op kantoor. Volgens klaagster heeft geen uitvoerig overleg plaatsgevonden met verweerster en heeft verweerster haar eigen standpunt in het beroepschrift opgenomen en aangegeven dat dat het standpunt van klaagster was. Dat was niet het geval, klaagster heeft daar nooit mee ingestemd. Verweerster heeft de op haar rustende verplichting om klaagster te verdedigen verzaakt door zich te onttrekken als advocaat. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 

Klachtonderdeel a)

3.2    Verweerster betwist dat zij onjuiste onvolledige of tegenstrijdige informatie aan het gerechtshof of aan de deken in het kader van het klachtonderzoek heeft gestuurd of de belangen van klaagster daarbij uit het oog heeft verloren. 

3.3    Op 10 juli 2024 verzocht klaagster om haar een kopie van het ingediende beroepschrift met producties te sturen. Dat heeft verweerster gedaan. Volgens klaagster stond op het aan het gerechtshof gestuurde V-formulier ten onrechte Samen Veilig Midden-Nederland als verweerder en ‘jeugdzaken’ vermeld, terwijl daar gezag en hoofdverblijfplaats als aanduiding had moeten staan. Verweerster heeft meermaals geprobeerd om klaagster uit te leggen dat de informatie op het V-formulier juist was en in elk geval niet bezwaarlijk, maar klaagster was te boos om dat te willen horen. Om klaagster ter wille te zijn heeft verweerster een nieuw V-formulier aan het gerechtshof gestuurd met daarop de vermelding van een andere zaaksoort.  

3.4    Het beroepschrift is na uitdrukkelijke schriftelijk toestemming van klaagster op 21 juni 2024 door verweerster ingediend. In aanloop daar naartoe heeft verweerster verschillende concepten aan klaagster gestuurd en die met klaagster besproken en uitgelegd wat wel of wat niet in het belang van klaagster was. Zo heeft zij klaagster ook uitgelegd dat het indienen van het concept verweerschrift als productie, zoals klaagster wilde, niet zinnig was. Klaagster begreep toen ook haar uitleg dat eventuele relevante aanvullende stukken niet meer bij het beroepschrift maar alsnog later, tot tien dagen voor een mondelinge behandeling, konden worden ingediend.

Klachtonderdeel b)

3.5    Verweerster stelt dat zij de met klaagster gemaakte afspraken is nagekomen. Zij heeft klaagster ook voorgesteld om een afspraak te maken op kantoor, maar zover is het niet meer gekomen door de ontstane vertrouwensbreuk. Van enige beschuldiging of verwijt aan het adres van klaagster door verweerster was geen sprake. 

3.6    Op goede gronden heeft verweerster zich op 29 juli 2024 als advocaat van klaagster onttrokken en dat heeft zij op zorgvuldige wijze gedaan. Ter onderbouwing verwijst zij naar de daarover gevoerde correspondentie met klaagster, zoals opgenomen in de feiten hierboven. 

 

4    BEOORDELING

Maatstaf

4.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

4.2    De gedragsregels, waaronder gedragsregel 16, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. 

4.3    In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. 

Klachtonderdeel a)

4.4    De juistheid van het verwijt, dat verweerster onjuiste of tegenstrijdige informatie bij het gerechtshof en de deken heeft ingediend, kan de voorzitter op grond van de stukken niet vaststellen. Verweerster heeft daartegen ook gemotiveerd verweer gevoerd. Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat klaagster op 21 juni 2024 schriftelijk met de laatste versie van het beroepschrift heeft ingestemd. Dat klaagster dit heeft gedaan tegen haar wil als gevolg van tijdsdruk komt de voorzitter niet aannemelijk voor. Uit de overgelegde e-mails is gebleken dat klaagster en verweerster daarvoor al verschillende versies van het beroepschrift hebben besproken. Klaagster was dan ook bekend met de door verweerster voorgestelde inhoud daarvan toen zij daarmee instemde. Eventuele aanvullende stukken van klaagster konden, zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, bovendien nog op een later moment worden ingediend. 

4.5    Dat verweerster het gerechtshof, of later de deken in het kader van het klachtonderzoek, op enigerlei wijze foutief heeft ingelicht, kan de voorzitter dan ook niet vaststellen. Klaagster heeft ook niet voldoende concreet gemaakt waarom zij daardoor in haar belangen zou zijn geschaad. 

4.6    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Tuchtrechtelijk treft verweerster dan ook geen verwijt. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)  

4.7    Dat verweerster met klaagster gemaakte afspraken niet is nagekomen of klaagster ten onrechte heeft beschuldigd kan de voorzitter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Dat volgt ook niet uit de overgelegde stukken.

4.8    Waar beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich aan de zaak te onttrekken, speelt gedragsregel 14 een rol. Daarin is bepaald dat als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.

4.9    Naar het oordeel van de voorzitter kon verweerster na de vertrouwensbreuk met klaagster vanwege een meningsverschil over de behartiging van de belangen ervoor kiezen om zich als haar advocaat te onttrekken. Dat heeft zij naar het oordeel van de voorzitter op zorgvuldige wijze gedaan met ruim voldoende oog voor de belangen van klaagster. Verweerster heeft klaagster meermaals duidelijk en schriftelijk uitgelegd wat de gevolgen van haar onttrekking waren. Ook heeft zij klaagster waar nodig nog haar hulp aangeboden. 

4.10    Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster op dit punt geen sprake is, zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.

Griffier         Voorzitter  

Verzonden op : 14 april 2025