Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-03-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:42
Zaaknummer
24-468/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft wel een voorschot aanvaard en bijstand beloofd, maar hij heeft vervolgens niets gedaan. Verweerder heeft klaagster ook niet geïnformeerd toen hij zijn praktijk moest staken, eerst als gevolg van de schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet en vervolgens door zijn uitschrijving van het tableau. Verweerder is bij het terugbetalen van zijn cliënten – de raad weet ambtshalve dat er meer cliënten zijn die met verweerder min of meer hetzelfde hebben meegemaakt als klaagster – schijnbaar willekeurig te werk gegaan. Verweerder schrijft op 25 april 2024 immers aan de deken dat hij het voorschot aan klaagster zal terugbetalen om op 13 mei 2024 aan de deken te melden dat hij daarvoor geen geld heeft aangezien hij andere cliënten heeft terugbetaald. Verweerder heeft met zijn handelen niet alleen het vertrouwen van klaagster in hem, maar ook het vertrouwen in de beroepsgroep ernstige schade toegebracht. Schorsing voor de duur van tien weken, waarvan twee voorwaardelijk. Bijzondere voorwaarde: terugbetalen van het door klaagster betaalde voorschot.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 maart 2025 in de zaak 24-468/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 23 april 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/69 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerder heeft de raad laten weten niet op de zitting te verschijnen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 3 september 2024 van verweerder (verweer) en de tussen de griffie van de raad en verweerder gevoerde correspondentie.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Op 29 februari 2024 heeft klaagster een voorschot van € 1.210,- betaald aan verweerder. 2.3 Met ingang van 23 april 2024 is verweerder door de raad geschorst op grond van artikel 60b Advocatenwet (ECLI:NL:TADRSGR:2024:106). 2.4 Op 25 april 2024 heeft de deken de klacht van klaagster doorgestuurd aan verweerder met het verzoek daarop te reageren. Verweerder heeft dezelfde dag als volgt geantwoord: “Dank voor uw bericht. Ik zal het voorschot terugstorten zodra ik kan. Excuses voor het ongemak.” 2.5 Op 13 mei 2024 heeft verweerder het volgende geschreven aan de deken: “Ik heb het nagekeken en ik zie dat cliënte destijds via een betaalverzoek heeft betaald. Ik heb het destijds per abuis overgemaakt naar dat nummer wat dus blijkbaar niet is gelukt helaas. Op dit moment zijn er geen gelden om mevrouw alsnog te voldoen aangezien ik ook andere clienten heb terugbetaald, maar als het goed is komen er nog wat toevoegings-vonnisen en een betaling van een VSO zaak dus ik zal mevrouw dan nog kunnen voldoen. Excuses voor het ongemak.” 2.6 Verweerder heeft zich op 14 mei 2024 laten uitschrijven van het tableau.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft toegezegd haar bij te staan en dat zij daarvoor een voorschot heeft betaald, maar dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht. 3.2 Ter onderbouwing heeft klaagster het volgende gesteld. Klaagster heeft verweerder gevraagd haar bij te staan in een voor klaagster gevoelige kwestie over grensoverschrijdend gedrag in een arbeidssituatie. Verweerder reageerde positief op het verzoek van klaagster en gaf te kennen dat hij voornemens was de voormalige werkgever van klaagster aansprakelijk te stellen voor de geleden schade, op de grond dat de werkgever willens en wetens had nagelaten om adequaat organisatiebeleid te maken en te voeren ten aanzien van sociale veiligheid. 3.3 Klaagster heeft een voorschot aan verweerder betaald en heeft hem stukken toegestuurd. Verweerder heeft toegezegd spoedig met een conceptvoorstel te zullen komen, maar heeft helemaal niet op de stukken van klaagster gereageerd. In de weken na het eerste contact tussen klaagster en verweerder en na betaling van het voorschot was er hoofdzakelijk contact via WhatsApp. Met regelmaat informeerde klaagster bij verweerder naar de voortgang. Telkens schepte verweerder de verwachting op korte termijn (morgen, eind van de week, volgende week etc.) met een voorstel te komen. Klaagster heeft echter niets ontvangen. Klaagster is niet geholpen in de kwestie over grensoverschrijdend gedrag en zij is haar geld kwijt. Het steekt klaagster dat verweerder niet heeft gereageerd op een zaak die voor klaagster zeer gevoelig ligt.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij zakelijk en privé bankroet is, dat hij geen inkomen of vermogen heeft en dat hij onder de armoedegrens leeft. Verweerder heeft zich laten uitschrijven van het tableau en dus slaan tuchtmaatregelen volgens hem nergens op. Met een veroordeling in proceskosten maakt de tuchtrechter de schulden van verweerder alleen maar hoger. Verweerder heeft aanzienlijke schulden en zal de schuldsanering ingaan. 4.2 Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij zich wegens een zware burn out en mentale problemen moeilijk kan verdedigen. De zaak gaat ten koste van zijn gezondheid. 4.3 Verweerder wijst erop dat declaratiegeschillen thuishoren bij de geschillencommissie en dat de raad op dit punt niet-ontvankelijk is. 4.4 Volgens verweerder is sprake van misbruik van procesrecht, omdat er met tuchtrechtzittingen niets wordt bereikt. Volgens verweerder wordt klaagster niet goed geïnformeerd over wat zij met een tuchtprocedure kan bereiken. Door de klacht in behandeling te nemen, wordt aan klaagster alleen valse hoop gegeven op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag.
5 BEOORDELING Ontvankelijkheid/bevoegdheid 5.1 Verweerder stelt dat de klacht niet-ontvankelijk is althans dat de raad onbevoegd is op de grond dat hij niet meer als advocaat is ingeschreven en dat eventuele tuchtrechtelijke maatregelen daarom geen effect meer sorteren. 5.2 Dit verweer slaagt niet. Dat verweerder geen advocaat meer is, neemt niet weg dat klaagster het recht heeft om te klagen over handelen of nalaten van verweerder in de periode dat hij nog wel als advocaat ingeschreven was en dat verweerder daarover verantwoording heeft af te leggen. Dit betekent ook dat de klacht ontvankelijk is en dat de tuchtrechter bevoegd is om over de klacht te oordelen. 5.3 Verder geldt dat deze zaak geen declaratiegeschil is. Klaagster klaagt erover dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij een voorschot heeft betaald. Klaagster klaagt niet over de hoogte van het door verweerder gedeclareerde bedrag. Maatstaf 5.4 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klacht 5.5 De klacht is gegrond. Verweerder heeft klaagster toegezegd om bijstand te verlenen en heeft daarvoor een voorschot in rekening gebracht dat door klaagster is voldaan. Verweerder heeft niet weersproken dat hij tussen het aannemen van de zaak en het ontvangen van het voorschot en het indienen van de klacht (circa twee maanden later) geen werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Hij heeft daarnaast verzuimd klaagster een reëel beeld te geven van de termijn waarbinnen hij de toegezegde werkzaamheden naar verwachting kon en zou oppakken. Verweerder heeft de belangen van klaagster in deze voor haar gevoelig liggende zaak ernstig verwaarloosd en dat is onzorgvuldig en onbetamelijk.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft wel een voorschot aanvaard en bijstand beloofd, maar hij heeft vervolgens niets gedaan. Verweerder heeft klaagster ook niet geïnformeerd toen hij zijn praktijk moest staken, eerst als gevolg van de schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet en vervolgens door zijn uitschrijving van het tableau. Verweerder is bij het terugbetalen van zijn cliënten – de raad weet ambtshalve dat er meer cliënten zijn die met verweerder min of meer hetzelfde hebben meegemaakt als klaagster – schijnbaar willekeurig te werk gegaan. Verweerder schrijft op 25 april 2024 immers aan de deken dat hij het voorschot aan klaagster zal terugbetalen om op 13 mei 2024 aan de deken te melden dat hij daarvoor geen geld heeft aangezien hij andere cliënten heeft terugbetaald. Verweerder heeft met zijn handelen niet alleen het vertrouwen van klaagster in hem, maar ook het vertrouwen in de beroepsgroep ernstige schade toegebracht. De raad acht dit zeer kwalijk en vindt een forse maatregel daarom op zijn plaats. 6.2 De raad zal verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen voor de duur van tien weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Behalve de algemene voorwaarde van een proeftijd zal de raad aan het voorwaardelijke deel van de schorsing als bijzondere voorwaarde verbinden dat verweerder het door klaagster betaalde voorschot van € 1.210,- volledig moet terugbetalen, binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. De raad gaat daarbij aan de door verweerder gestelde betalingsonmacht als onvoldoende onderbouwd voorbij. Verweerder is niet op de zitting van de raad verschenen voor het geven van een nadere toelichting of voor het treffen van een regeling en heeft ook anderszins geen blijk gegeven van een welwillende houding wat betreft zijn verplichting tot terugbetaling van het door klaagster vruchteloos betaalde voorschot.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van tien weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd: - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt; - stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster het door haar betaalde voorschot van € 1.210,- terugbetaalt, waartoe klaagster binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeeft; - bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2024.