Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:47
Zaaknummer
240064W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek ongegrond. Van uitzonderlijke omstandigheden is geen sprake. De door verzoeker beschreven gang van zaken op de zitting, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen ( objectieve vrees voor) mogelijke vooringenomenheid op. Veronderstelde onbekendheid met de procesorde, wat daar ook van zij, biedt dat evenmin
Uitspraak
Beslissing van 21 maart 2025 in de zaak 240064W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
verweerders
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF
1.1 De wrakingskamer van het Hof van Discipline (hierna: de wrakingskamer) verwijst naar de beslissing van 15 januari 2025 van de raad van discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden (zaaknummer: 22-716/AL/GLD).
1.2 De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:12 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.3 Verzoeker heeft tegen die beslissing beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling is onder zaaknummer 240064.
1.4 Het beroep is mondeling behandeld op 11 oktober 2024 door een kamer van het hof. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker heeft op 11 oktober 2024 een wrakingsverzoek tegen de leden van de kamer (hierna ook: verweerders) ingediend per e-mail.
1.5 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek. Op 29 oktober 2024 heeft mr. F. namens verweerders een verweerschrift ingediend.
1.6 Verder bevat het dossier van het hof: - Repliek bij mail van 12 november 2024; - Dupliek bij mail van 5 december 2024; - Reactie van verzoeker bij mail van 14 december 2024.
1.7 Het wrakingsverzoek is mondeling behandeld op 14 februari 2025. Daar is alleen verzoeker verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
2 BEOORDELING
Wrakingsgronden
2.1 Verzoeker heeft verzocht om wraking van de leden van die de zaak met nummer 240064 hebben behandeld op de zitting van 11 oktober 2024. Verzoeker doet dit op grond van twijfel aan de onpartijdigheid en deskundigheid van de gewraakte leden van het hof. Het verzoek is gebaseerd op de volgende wrakingsgronden.
In twijfel trekken van een doktersverklaring
2.2 Tijdens de behandeling van de zaak is zonder gegronde reden de echtheid en betrouwbaarheid van een door verzoeker ingebrachte doktersverklaring in twijfel getrokken. Verweerders suggereerden dat de betrokken arts mogelijk heeft opgeschreven wat verzoeker hem heeft verzocht, en dat de verklaring niet is gebaseerd op eigen wetenschap of een medische beoordeling van de arts. Deze opmerking is niet alleen speculatief en ongefundeerd, maar wekt tevens de indruk dat het hof een vooringenomen standpunt heeft ten aanzien van de geloofwaardigheid van verzoeker en zijn medische situatie. Een dergelijke suggestie is niet alleen beledigend voor zowel de arts als verzoeker, maar ondermijnt ook het uitgangspunt van onpartijdigheid die van het hof verwacht mag worden.
Onjuiste voorstelling van de procesorde betreffende uitstel voor het indienen van beroep
2.3 Het hof heeft ten onrechte gesteld dat verzoeker uitstel had kunnen aanvragen voor het indienen van zijn beroepschrift, terwijl dit blijkens de toepasselijke procesorde niet is toegestaan. De procesorde biedt immers geen mogelijkheid tot het verzoeken om verlenging van de termijn voor het indienen van beroep. Dit wordt bevestigd door het secretariaat van het Hof van Discipline (geluidsopname). Door deze onjuiste uitleg van de procesregels houdt het hof verzoeker een onjuiste voorstelling van zaken voor. Dit wijst op een gebrek aan kennis van de procesorde bij het hof, hetgeen bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees oproept dat het hof niet in staat is om een juist en deskundig oordeel te vellen in deze zaak nu het gaat om de beoordeling of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.4 Verzoeker stelt dat het vertrouwen in een eerlijke en onpartijdige behandeling door het Hof van Discipline ernstig is geschonden. Omdat het hof zonder gegronde reden de doktersverklaring in twijfel heeft getrokken en blijk heeft gegeven van een gebrekkige kennis van de toepasselijke procesregels, heeft verzoeker geen vertrouwen in een deskundige en onafhankelijke beoordeling van zijn zaak. Verzoeker vraagt daarom om een nieuwe behandeling van de zaak, naar de wrakingskamer begrijpt, met andere tuchtrechters.
Verweer
2.5 Alvorens inhoudelijk te reageren op de wrakingsgronden, merken verweerders op dat beide onderwerpen ter zitting aan de orde zijn gekomen. Bij verweerders bestond de indruk dat een en ander afdoende was besproken. In reactie op de wrakingsgronden is het volgende opgemerkt.
2.6 Naar aanleiding van de verklaring van de huisarts waar door verzoeker op de zitting op is gewezen, is aan verzoeker gevraagd of de op een na laatste zin van deze medische verklaring is gebaseerd op een mededeling van verzoeker aan de huisarts, of dat deze is gebaseerd op een beoordeling van de huisarts zelf. Voor verweerders was namelijk niet duidelijk op basis waarvan de huisarts (onder meer) heeft opgeschreven: “Schouderklachten hebben bestaan in de periode december 2023 ten gevolge van [diagnose] hetgeen mijnheer heeft gehinderd tot begin februari 2024. (…). Gedurende de complicaties in deze herstelfase van onvoorziene pijnklachten is mijnheer niet in staat geweest een juridisch stuk op te stellen hetgeen van hem in deze periode werd verwacht”. Verzoeker heeft aangegeven dat dat laatste het geval was. Met deze vraag hebben verweerders geenszins willen suggereren, zoals ook direct tijdens de zitting aan verzoeker is meegedeeld, dat verzoeker de huisarts iets zou hebben gedicteerd. Van belediging van iemand of van partijdigheid van het hof is naar mening van verweerders geen sprake.
2.7 In reactie op de tweede wrakingsgrond hebben verweerders er op gewezen dat het beroepschrift twee dagen te laat is ingediend. Dat verzoeker zich daarvan bewust was, volgt uit het feit dat hij bij het indienen van het beroepschrift zelf al aangaf dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat hij hoopte dat het beroep toch in behandeling zou worden genomen. De vraag waarom hij dan niet eerder, voordat de termijn verstreek, contact had opgenomen met de griffie om, met redenen omkleed, uitstel te vragen, ligt dan voor de hand. In zeer bijzondere omstandigheden kan een verlenging van een termijn worden gegeven. Het is correct dat dit niet op de website van het hof staat vermeld, maar een verschoonbare termijnoverschrijding, waarop verzoeker een beroep doet, staat evenmin op de website van het hof vermeld. Van een gebrek aan kennis van de procesorde bij het hof, is geen sprake. De geluidsopname die verzoeker bij zijn e-mail van 11 oktober 2024 heeft gevoegd, maakt een en ander niet anders. Verzoeker vraagt in dit gesprek aan een griffie-medewerkster van het hof uitsluitend of uitstel voor het indienen van een beroepschrift mogelijk is, zonder daarbij een reden voor dat uitstel te geven. Het voorgaande klemt temeer, nu niet in geschil is dat verzoeker kennelijk op de laatste datum van indiening al een eind op streek was met zijn beroepschrift. Het feit dat hij geen contact heeft gezocht die laatste dagen voordat de termijn voor het indienen van het beroepschrift verstreek, is daarom onderwerp van gesprek geweest op twee momenten gedurende de zitting. Verweerders zien hierin geen grond voor verzoeker om aan de deskundigheid van het hof te twijfelen. Ten overvloede wijzen verweerders erop dat, indien de mededeling van het hof op de zitting omtrent een eventueel uitstel voor het indienen van het beroepschrift onjuist zou zijn geweest, zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom dat een gebrekkige kennis van de toepasselijke procesregels, een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid oplevert.
Toetsingskader
2.8 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De wrakingskamer moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164). De wrakingskamer wijst voorts op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:87. In die uitspraak is overwogen dat uitgangspunt is dat een lid van het Centraal Tuchtcollege [voor de gezondheidszorg] op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat het lid jegens een partij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij een partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.9 Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is het standpunt van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid en deskundigheid van het lid van het hof, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
2.10 Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
Het oordeel van het hof 2.11 Van hiervoor bedoelde uitzonderlijke omstandigheden is geen sprake. De door verzoeker beschreven gang van zaken op de zitting van 11 oktober 2024, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen ( objectieve vrees voor) mogelijke vooringenomenheid op. Het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2024 biedt hiervoor ook geen aanwijzingen. De zaak is inhoudelijk besproken ter zitting en partijen, ook verzoeker, hebben hun standpunten kunnen verwoorden. Het vragenderwijs bespreken van deze standpunten is een gebruikelijke wijze van behandeling van een zaak op zitting en biedt geen aanknopingspunten voor de door objectieve factoren gerechtvaardigde vrees dat sprake zou zijn van vooringenomenheid. Veronderstelde onbekendheid met de procesorde, wat daar ook van zij, biedt dat evenmin.
2.12 Het wrakingsverzoek wordt daarom ongegrond verklaard.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 11 oktober 2024 van verzoeker ongegrond.
3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 maart 2025.