Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-03-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:45

Zaaknummer

24-625/DB/LI

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klacht deels niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g Advocatenwet. De raad passeert het verweer dat verweerder enkel op vriendschappelijke basis hulp wilde bieden aan klaagster en haar niet als advocaat wilde bijstaan. De raad acht op grond van de communicatie aannemelijk dat bij klaagster de indruk is ontstaan dat verweerder haar als advocaat in de huurkwestie bijstond en namens haar actie zou ondernemen. De raad is van oordeel dat verweerder over deze voor klaagster belangrijke kwestie onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd en dat hij niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid en voortvarendheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In zoverre is de klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 maart 2025

in de zaak 24-625/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 26 januari 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 22 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-017 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2025. Verschenen zijn klaagster, vergezeld van de heer M, en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagezonden stukken:

- de e-mail met bijlagen van klaagster van 2 september 2024;

- de e-mail met bijlagen van klaagster van 7 januari 2025;

- twee e-mailberichten van klaagster van 20 januari 2025.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 In 2016 heeft verweerder rechtsbijstand in een huurgeschil verleend aan klaagster en in dat verband gecorrespondeerd met de advocaat van klaagsters verhuurder.

2.3 In 2020 heeft klaagster zich, naar aanleiding van door haar geconstateerde gebreken aan haar woning, tot verweerder gewend; zij heeft verweerder benaderd via Whatsapp. Op 29 april 2020 heeft klaagster een door haar van de verhuurder ontvangen brief doorgestuurd aan verweerder met het verzoek een afspraak in te plannen. Klaagster heeft ook foto’s aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft daarop aangegeven “Op dit moment doe ik alles telefonisch”.

2.4 Op 10 juni 2020 heeft klaagster aan verweerder gevraagd: “Ik heb ook geen reactie op mijn huurbazin gehad van je….?” Verweerder heeft hierop gereageerd: “Huurkwestie ben ik mee bezig”.

2.5 Op 18 september 2020 heeft klaagster wederom een van haar verhuurder ontvangen brief aan verweerder doorgestuurd met het verzoek om haar te adviseren. Verweerder heeft hierop gereageerd: “Ga het eens nakijken komende week”.

2.6 Op 21 oktober 2020 heeft klaagster aan verweerder gevraagd: “Heb je nog iets ondernomen naar [verhuurder] ivm de gebreken?” Verweerder heeft hierop gereageerd: “Mbt gebreken lijkt me het beste als je de huurcommissie inschakelt. Dan hebben we hard bewijs.”

2.7 Op 18 maart 2021 heeft klaagster aan verweerder gevraagd: “Zou je een brief voor me willen opstellen voor de huurbaas. De verwarmingsketel functioneert niet meer omdat hij mss wel 30 jaar oud is we douchen met lauw water (…) Er moet in de brief ook iets staan over de schimmel in huis dat dat ook aangepakt moet worden. (…)” Verweerder heeft hierop gereageerd: “Bellen straks ff”.

2.8 Op 23 september 2021 heeft klaagster verweerder als volgt bericht: “Je weet dat mijn huurbaas een niet zo nette vrouw is waar ze ons mee bedreigt. Ondertussen loopt er al een tijdje een zaak tegen haar bij de huurcommissie die ik heb ingediend ivm alles dat in dit huis speelt. Vandaag stuurde ze mij een mail maar ik wil ook niet meer geïntimideerd worden omdat ze drugs gebruiken. Je hebt al eens aangegeven via een brief naar haar advocaat dat alles via jou zal verlopen en toch is ze zo brutaal blijft ze me lastig vallen. (…) Mss wil je haar een mail sturen dat ze mij niet lastig valt ook niet via mail? Ik wacht wat de huurcommissie gaat doen en hoop dat er uiteindelijk rust komt.”

2.9 Op 19 april 2022 heeft de Huurcommissie onderzoek gedaan naar de door klaagster gemelde onderhoudsklachten. In een Rapport van onderzoek heeft de Huurcommissie geconcludeerd dat de woonruimte ernstige gebreken had in de Categorie C. In een uitspraak van 27 juni 2022 heeft de Huurcommissie de huurprijs van € 630,60 per maand verlaagd tot € 252,24 per maand.

2.10 Op 15 juli 2022 heeft klaagster aan verweerder gevraagd: “Ik heb je gevraagd om een afspraak? Maar krijg geen gehoor van je”. (…) Verweerder heeft hierop gereageerd: “Kun je maandag om 11.30”. Klaagster heeft hierop gereageerd: “Perfect! Tot maandag. Wil je dat ik je alvast huiswerk geef (uitspraak huurcommissie) dan stuur ik je die door. Nee beter dat je geniet van het weekend ik neem m maandag mee”.

2.11 Op 20 september 2022 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:

“Goedemorgen (…) ik wil je vragen hoe het staat met mijn zaak tegen mijn huurbazin? Zou je niet een berekening maken? En kunnen we nog verder met de uitspraak van de huurcommissie? Omdat de huurcommissie maar een jaar terugwerkende kracht heeft aangeslagen van datum dat ik de klacht heb ingediend. Ik ben 15 juli bij je geweest en heb tot heden niets vernomen van je.”

 

Nadat klaagster wegens het uitblijven van een reactie van verweerder op 23 en 26 september 2022 rappels heeft gestuurd aan verweerder, heeft hij op 26 september 2022 als volgt gereageerd:

“Sorry tis erg druk hier. Ben er mee bezig. Maar is ingewikkelde materie.”  Klaagster heeft daarop geantwoord:

“Hoe bedoel je ingewikkeld? (…) Je hebt toch een uitspraak van de huurcommissie? Dat is toch wat je nodig had om een punt te hebben? En hoe verder?”

 

Verweerder heeft hierop gereageerd:

“Dat is ff uitzoeken hoe verder. Dat is niet alledaags voor me.”

 

Klaagster heeft daarop geantwoord:

“Ik dacht dat dat ook een van je specialisaties was”.

         

Verweerder heeft hierop gereageerd:

“Ja maar toch. Vergt wat tijd”.

         

Klaagster heeft daarop geantwoord:

“Hou me op de hoogte. En nu verder?”.

         

Verweerder heeft hierop gereageerd:

“Doe ik”.

 

2.12 Op 7 oktober 2022 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:

“(…) Heb je al een mail kunnen maken voor mijn huurbazin? Met de vordering? Ik heb nog steeds niets vernomen van haar en de situatie is schrijnend met de schimmel en alles.”  

Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.13 Op 20 oktober 2022 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:

“(…) Kan ik je advies vragen? Wanneer heb je tijd ivm de verhuurster.”  

         

Verweerder heeft hierop gereageerd:

“Kijk straks agenda”.

 

2.14 Op enig moment heeft klaagster zich voor rechtsbijstand in het huurgeschil tot een andere advocaat gewend.

2.15 Op 26 januari 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft klaagsters belangen niet naar behoren behartigd.

3.2 Toelichting

Verweerder is onvoldoende duidelijk geweest, heeft onvoldoende reactie gegeven op de situatie van klaagster en heeft haar doorverwezen naar een collega die haar snel afwees. Verweerder heeft klaagster ook niet geholpen met de opkomende klachten in haar woning. Verweerder heeft klaagster geen advies gegeven en haar niet geholpen in een potentieel gevaarlijke situatie.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1 Ontvankelijkheid

De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2 Klaagster heeft zich op 26 januari 2024 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Dat klaagster niet in staat was om eerder te klagen dan zij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerder van Vóór 26 januari 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk is.

5.3 Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 26 januari 2021 kan klaagster wel in de klacht worden ontvangen.

5.4 Optreden als advocaat?

Verweerder heeft de klacht weersproken en het verweer gevoerd dat hij in de in de onderhavige klachtzaak aan de orde zijnde huurkwestie niet als klaagsters advocaat is opgetreden. Verweerder heeft naar eigen zeggen bij klaagster aangegeven dat de zaak complex was en dat hij niet in het huurrecht thuis was. Verweerder heeft de zaak daarom niet in behandeling genomen en heeft dus ook geen opdrachtbevestiging gestuurd. Verweerder heeft klaagster enkel als vriendendienst geholpen, aldus nog steeds verweerder.

5.5 De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd en overweegt daartoe als volgt. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klaagster en verweerder gedurende meerdere jaren veelvuldig contact met elkaar hebben gehad via Whatsapp en dat daarbij de huurkwestie regelmatig onderwerp van gesprek is geweest. Klaagster heeft de stelling van verweerder, dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat hij niet thuis was in het huurrecht en dat hij de zaak om die reden niet in behandeling kon nemen, uitdrukkelijk weersproken. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet van een dergelijke mededeling van verweerder aan klaagster. Het komt de raad overigens ook niet aannemelijk voor dat verweerder heeft gezegd dat hij niet thuis was in het huurrecht, nu hij klaagster in 2016 in een ander huurrechtelijk geschil met de verhuurder reeds had bijgestaan.

5.6 Vast staat dat klaagster stukken uit het huurgeschil (waaronder foto’s, brieven van de verhuurder en de uitspraak van de Huurcommissie) aan verweerder heeft overhandigd. Ook is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde Whatsappberichten genoegzaam gebleken dat medio juli 2022 naar aanleiding van de uitspraak van de Huurcommissie een bespreking tussen klaagster en verweerder heeft plaatsgevonden op verweerders kantoor en dat daarbij is afgesproken dat verweerder met de zaak aan de slag zou gaan. Toen klaagster vervolgens in september 2022 bij verweerder informeerde naar de stand van zaken antwoordde verweerder “Ben er mee bezig”.  De raad acht goed voorstelbaar dat op basis van die communicatie en gang van zaken bij klaagster de indruk is ontstaan dat verweerder haar als advocaat in de huurkwestie bijstond en namens haar actie zou ondernemen. Dat verweerder geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd en geen toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd maakt dit niet anders. Waar verweerder naar eigen zeggen enkel op vriendschappelijke basis hulp wilde bieden aan klaagster en haar niet als advocaat wilde bijstaan, had het op zijn weg gelegen om dit duidelijk met klaagster te bespreken en schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft dit echter nagelaten. Klaagster mocht dan ook van verweerder verwachten dat hij als haar advocaat van advies en bijstand zou voorzien.

5.7     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.8 De raad stelt vast dat niet is gebleken van enige concrete actie van verweerder in klaagsters zaak nadat de Huurcommissie op 27 juni 2022 uitspraak had gedaan, terwijl de zaak dit wel verlangde en terwijl klaagster ook meerdere malen op actie heeft aangedrongen. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klaagsters zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren, hetgeen verweerder heeft verzaakt.

5.9 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder over deze voor klaagster belangrijke kwestie onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd en dat hij niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid en voortvarendheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In zoverre is de klacht gegrond.      

     

6. MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet naar behoren gecommuniceerd met klager en heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Van dit handelen moet verweerder een serieus tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad acht in deze een berisping een passende maatregel.

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan Klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder van voor 26 januari 2021, op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk; verklaart de klacht ontvankelijk, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 26 januari 2021, en gegrond, voor zover de klacht ziet op het verwijt dat verweerder klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd door tekort te schieten in de communicatie met klaagster en na de uitspraak van de Huurcommissie geen concrete actie te ondernemen, en voor het overige ongegrond; legt aan verweerder de maatregel van berisping op; veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.  

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, mrs. J.A. Bloo en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 24 maart 2025.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 24 maart 2025