Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:46

Zaaknummer

24-754/A/A

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing; klacht over advocaat wederpartij in familierechtzaak gegrond. Verweerder heeft in zijn verweerschrift met grote stelligheid incidenten beschreven over klager in zijn rol als partner en vader, waarbij beschuldigingen van ernstige zaken zoals psychische en fysieke mishandeling, manipulatie en veelvuldig gokken als feit zijn gepresenteerd zonder dat verweerder duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat het om de opvattingen van zijn cliënte gaat en zonder nader onderzoek te hebben gedaan naar de beschuldigingen van de ex-partner. Het past bij de terughoudendheid die van een advocaat in familierechtelijke kwesties mag worden verwacht dat, indien er in de processtukken of op de zitting beschuldigingen worden geuit van ernstige (strafbare) feiten en deze als feit worden gepresenteerd, er voldoende onderzoek moet zijn gedaan naar de juistheid van die beschuldigingen (vgl. Het Hof van Discipline, 19 augustus 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:226). Door dit niet te hebben gedaan, heeft verweerder in strijd met gedragsregels 7 en 8 en daarmee onbetamelijk gehandeld. Daarnaast heeft verweerder zich onwelwillend getoond door niet te reageren op het verzoek om informatie over de ziekte van zijn cliënte, terwijl deze informatie zeer relevant was omdat het de reden was voor het niet naleven van de door de rechter vastgestelde zorgregeling. Verweerder heeft ter zitting geen zelfinzicht getoond en onvoldoende laten zien zich bewust te zijn van zijn polariseerde rol in deze familierechtzaak. Omdat in die houding de kans op herhaling verscholen ligt en dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden, kan niet worden volstaan met minder dan oplegging van een berisping met kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 maart 2025 in de zaak 24-754/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 1 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 22 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2347006/JS/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.  

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Het betreft een klacht over de (voormalig) advocaat van de wederpartij. De zaak die aan deze klacht ten grondslag ligt is van familierechtelijke aard.  2.3    Klager en zijn ex-partner hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn twee (nog) minderjarige kinderen (een zoon S en een dochter A) geboren. Klager heeft ook een dochter (E) uit een eerdere relatie. Partijen hebben gerechtelijke procedures gevoerd over de vaststelling van gezamenlijk gezag en de omgangsregeling met betrekking tot de kinderen. Verweerder was de advocaat van klagers ex-partner. Verweerder heeft de behandeling overgenomen van een andere advocaat. Klager wordt bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.  2.4    Op 9 januari 2024 heeft verweerder namens de ex-partner van klager een verweerschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:  “3. De vrouw heeft de relatie moeten beëindigen naar aanleiding van chronisch en veelvuldig emotionele, psychologische mishandeling die over begon te slaan op fysieke mishandeling. Verweerster heeft vaker geprobeerd de relatie te beëindigen maar viel telkens ten prooi aan de extreme manipulatie van de man. 4. De vrouw werd gekleineerd, minacht en vernederd. Familie en netwerk van gemeenschappelijke vrienden die hiervan getuigen werden, hebben moeten ingrijpen. De vrouw bleek nadat zij de relatie definitief had beëindigd, enkele weken zwanger te zijn van [dochter A]. (…)  6. De man werd in de periode eraan voorafgaand betrapt door directe gezinsleden van de vrouw met veelvuldig gokken in casino's, bezoeken afleggen waardoor er financiële problemen ontstonden. De man heeft nog getracht in deze periode de vrouw weer voor zich te winnen maar zij weigerde. 7. De man is hierna veelvuldig niet in beeld geweest. De vrouw bracht de kinderen op eigen initiatief bij oma vaderzijde om omgang te bevorderen. De vrouw heeft altijd omgang bevorderd tussen kinderen en de man/familie van de man. (…) 11. De man is een dag voor de geboorte van dochter [A] teruggekomen. Hij verzocht [zoon S] te zien. De vrouw heeft dit wederom gefaciliteerd. De vrouw dacht dat de man wel zou zijn veranderd. Na enkele dagen begon de psychische en emotionele mishandeling weer. Hij begon wederom mevrouw te kleineren, belachelijk te maken en uit te schelden. De man scheldt verschrikkelijk uit zoals: 'Dat hij er trots op is een hoer te hebben geneukt en dat het haar schuld is’. Dat de vrouw een ‘vieze rat’ is. 12. De vrouw vroeg vader veelvuldig om het huis te verlaten. Uiteindelijk heeft de politie hem uit het huis moeten verwijderen.   13. De angst zit er diep in en [de vrouw] is erg bang geworden voor de man hierna en durfde met niemand erover te praten. De vrouw draagt deze angst nog steeds en is bang dat het enorm gaat escaleren.  (…) 28. In de tussentijd gaat en staat de man waar hij wil. De man heeft meerdere malen het gezag over [de dochter] als pressiemiddel getracht te gebruiken voor bijvoorbeeld toestemming reizen. (…) 32. De man heeft een herhaaldelijk patroon waarin hij enkel interesse toont in de kinderen en voornamelijk [zoon S] als zijn dochter [E] (van een voorgaande relatie) de behoefte heeft om hem te zien. De vrouw vreest dat vader zoals zich in een voorgaand incident heeft bewezen, zijn oudste dochter [E] favoriseert over [zoon S] en [dochter A]. Zij heeft ook de vrees dat [dochter A] voornamelijk emotioneel verwaarloosd wordt door vader. Mevrouw heeft vaker aangegeven dat hij ook quality time moet spenderen met [dochter A] en [zoon S] apart van [E]. De man weigert hieraan gehoor te geven. 33. De man gebruikt daarbij de afwezigheid van het gezag over [dochter A] als pressiemiddel. Indien mevrouw geen gezag over [de dochter] verleende, kon zij het ‘op haar buik schrijven’ dat hij haar toestemming zou verlenen voor een vakantie. (…) 36. De vrouw heeft vervolgens na 29 oktober 2023 tot aan eind december 2023 niks van de man vernomen. De man vroeg niet naar de kinderen [zoon S en dochter A], en vroeg evenmin om ze te zien. De man stuurde 27 december 2023 en met oud en nieuw een bericht maar vroeg daarbij niet om de kinderen te zien, evenmin vroeg hij om de kinderen te zien op zijn verjaardag, 2 Januari 2024.” 2.5    Bij beschikking van 7 februari 2024 heeft de rechtbank onder andere een tijdelijke zorgregeling vastgesteld. In rov. 5.1 van de beschikking staat de visie van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) weergegeven. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt: “(…) De [RvdK] vindt het belangrijk dat de ouders hulpverlening aangaan om te leren hoe zij respectvol met elkaar om kunnen gaan, hoe zij kunnen praten over de kinderen, en hoe zij de belangen van de kinderen centraal kunnen stellen. (…) Ten aanzien van het gezag ziet de [RvdK] de bezwaren, maar nu er gezamenlijk gezag is over [zoon S] zullen de ouders hoe dan ook moeten leren communiceren met elkaar. (...)” 2.6    De rechtbank heeft in rov. 6.4 van de beschikking het belang van het nakomen van de zorgregeling benadrukt en daarover overwogen:  “Het is in het belang van de kinderen dat zij weten wanneer zij hun vader zien en dat zij hier op kunnen rekenen. (…) De rechtbank wijst de ouders erop dat het van groot belang is dat zij deze (voorlopige) zorgregeling nakomen. Van de moeder wordt verwacht dat zij haar bezwaren opzij zet en van de vader wordt verwacht dat [hij] zorgt dat hij beschikbaar is voor de kinderen tijdens het omgangsmoment. (…) Vanzelfsprekend dienen hierbij de belangen en de draagkracht van de kinderen leidend te zijn.”  2.7    Bij e-mail van 8 februari 2024 heeft klagers advocaat, mr. A, het volgende aan verweerder geschreven, voor zover relevant:  “Vandaag hebben wij de uitspraak van de Rechtbank ontvangen. Ik ga ervan uit dat uw cliënte inmiddels ook de uitspraak heeft ontvangen. (…) De Rechtbank heeft bepaald dat cliënt op woensdag van 09.30 tot 19.00 uur omgang met de kinderen heeft. Ik verzoek u mij te bevestigen dat uw cliënte op woensdag 14 februari a.s. de kinderen bij cliënt zal brengen. Vader is ook met het gezag belast, nu over beide kinderen. De Rechtbank heeft bepaald dat uw cliënte vader dient te informeren over de kinderen. Omdat uw cliënte al vanaf vorig jaar geen informatie meer heeft verstrekt, verzoek ik u uw cliënte uiterlijk maandagochtend 12 februari om 12.00 uur via u aan mij per email te informatie te verstrekken over hoe het met de kinderen gaat. De informatie dient te gaan over de gezondheid van de kinderen en hun ontwikkeling. Wat vinden zij leuk, hoe gaat het met slapen, met eten, waar zijn zij overdag etc. (…)” 2.8    Op 13 februari 2024 om 20:59 uur heeft verweerder geantwoord, voor zover relevant: “Ik heb cliënte kort kunnen spreken aangezien zij ernstig ziek is. Voor haar wordt het onmogelijk om invulling te kunnen geven met betrekking tot de beschikking van de rechtbank Alkmaar waarbij er een omgangsregeling is bepaald. Nadat zij weer beter is dan word ik hiervan op de hoogte gehouden.  Het spijt me niet anders te kunnen berichten.” 2.9    Mr. A heeft op 13 februari 2024 om 21:42 uur als volgt gereageerd:  “Uw cliënte dient meer informatie te verstrekken. Hoe gaat het met de kinderen en waar verblijft uw cliënte en welke ziekte heeft zij? Zonder medische verklaring zal cliënt geen genoegen nemen met het antwoord van uw cliënte. Cliënt heeft mij verzocht in kort geding nakoming te vorderen. Graag ontvang ik uw verhinderdata.” 2.10    Op 1 maart 2024 heeft ook klager zelf bij zijn ex-partner naar haar gezondheid geïnformeerd en haar gevraagd met hem te communiceren.  2.11    Vanaf 8 april 2024 verricht verweerder geen werkzaamheden meer voor de ex-partner van klager.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)    verweerder heeft zich in zijn verweerschrift onnodig grievend over klager uitgelaten; b)    verweerder heeft in zijn verweerschrift onjuiste feiten opgenomen en ongefundeerde beschuldigingen over klager geuit; c)    verweerder heeft partijen misleid door van zijn cliënte (de ex-partner) aan te nemen dat zij ernstig ziek was, dit feit verder niet te verifiëren en niet te reageren op informatieverzoeken hierover van klager, dan wel van klagers advocaat (mr. A). 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING Maatstaf  5.1    Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Advocaten hoeven in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. 5.2    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.  5.3    In gedragsregel 7 is bepaald dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. In gedragsregel 8 is bepaald dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Ontvankelijkheid  5.4    De raad ziet, anders dan verweerder betoogt, geen aanleiding de klacht van klager niet-ontvankelijk te verklaren. De gedragingen van verweerder die klager in zijn klacht aan de orde stelt, raken klager rechtstreeks in zijn belang.  Klachtonderdelen a) en b) 5.5    Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een gezamenlijke behandeling en behelzen - kort gezegd - het verwijt dat het verweerschrift van verweerder (waarvan de relevante passages zijn weergegeven in rov. 2.4) onnodig grievende uitlatingen, onjuiste feiten en ongefundeerde beschuldigingen bevat zonder dat verweerder hiervoor een onderbouwing geeft. Verweerder is het hier niet mee eens en voert aan dat hij in zijn verweerschrift de ervaringen van zijn cliënte heeft verwoord aan de hand van informatie die hij van haar heeft ontvangen. Volgens verweerder stond het hem als partijdig raadsman vrij deze ervaringen in het belang van zijn cliënte zo op te schrijven en heeft hij daarmee de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij geniet niet overschreden.  5.6    De raad volgt verweerder niet in dit standpunt en overweegt hiertoe het volgende. De raad stelt voorop dat verweerder de uitlatingen over klager heeft gedaan in een processtuk in een familierechtzaak dat ter kennis van de rechtbank is gebracht en niet slechts in tussen partijen gevoerde correspondentie. De raad stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift met grote stelligheid incidenten heeft beschreven over klager in zijn rol als partner en vader, waarbij beschuldigingen van ernstige zaken zoals psychische en fysieke mishandeling, manipulatie en veelvuldig gokken (zie rov. 2.4) als feiten worden gepresenteerd zonder dat verweerder duidelijk kenbaar maakt dat het om de opvattingen van zijn cliënte gaat. Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft betoogd, met woorden als ‘aldus de vrouw’ duidelijk heeft gemaakt dat het gaat om de belevenissen van zijn cliënte, leest de raad niet terug in het verweerschrift.  5.7    De raad overweegt dat het past bij de terughoudendheid die van een advocaat in familierechtelijke kwesties mag worden verwacht dat, indien er in de processtukken of op de zitting beschuldigingen worden geuit van ernstige (strafbare) feiten (hier: mentale en fysieke mishandeling) en deze als feit worden gepresenteerd, er voldoende onderzoek moet zijn gedaan naar de juistheid van die beschuldigingen. In dat geval mag er niet zonder meer van worden uitgegaan dat het feitenmateriaal dat de cliënt verschaft juist is en moet een en ander met grotere terughoudendheid worden opgeschreven (vgl. Het Hof van Discipline, 19 augustus 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:226). Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan, maar zijn verweerschrift uitsluitend heeft opgesteld met informatie afkomstig van zijn cliënte, ook waar hij schrijft dat familie en vrienden getuigen zijn geweest van gedragingen van klager en hebben moeten ingrijpen (punten 4 en 6 van het verweerschrift). Verweerder had zijn cliënte nog wel gevraagd om haar verwijten te onderbouwen, maar dit is niet gebeurd, omdat hier geen tijd meer voor was geweest, aldus verweerder.     5.8    Door zonder nader onderzoek de ernstige beschuldigingen aan klagers adres als feiten in het verweerschrift op te nemen, heeft verweerder zaken waarvan hij niet zeker wist of deze juist waren als feiten geponeerd (hetgeen in strijd is met gedragsregel 8) en zich bovendien fors negatief over klager uitgelaten zonder zich ervan verzekerd te hebben dat zijn uitlatingen juist waren. De uitlatingen over klager waren hierdoor ongepast en onnodig grievend (en dus in strijd met gedragsregel 7). Klager heeft zich door verweerders bewoordingen terecht gekwetst gevoeld. Verweerder heeft met zijn handelwijze onvoldoende gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en zijn ex-partner en de belangen van de minderjarige kinderen, voor wie een goede verhouding tussen de ouders van essentieel belang is, niet voorop gesteld. Dit mocht wel van verweerder als familierechtadvocaat verwacht worden. Het gebrek aan tijd, kan niet als rechtvaardiging gelden voor deze onzorgvuldige handelwijze. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarmee gegrond.  Klachtonderdeel c)  5.9    Klager verwijt verweerder dat hij partijen heeft misleid door van zijn cliënte aan te nemen dat zij ernstig ziek was en dit niet bij zijn cliënte te verifiëren en niet te reageren op informatieverzoeken hierover.  5.10    Ook dit klachtonderdeel slaagt. De raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat de rechtbank bij beschikking van 7 februari 2024 een (tijdelijke) zorgregeling heeft vastgesteld en het belang van het nakomen ervan door de ouders in de beschikking heeft benadrukt (rov. 6.2). Nog geen week later (op 13 februari 2024) heeft verweerder laten weten dat zijn cliënte wegens ziekte geen invulling kon geven aan de beschikking van de rechtbank. Op het verzoek van de advocaat van klager om een medische verklaring of meer informatie over de ziekte van zijn cliënte, heeft verweerder niet gereageerd. Verweerder heeft dit ter zitting erkend, maar daarbij betoogd dat hij zijn cliënte wel om een medische verklaring had gevraagd, maar deze niet had gekregen en er vervolgens een overnameverzoek volgde, waardoor het geen zin meer had om te reageren. De raad volgt verweerder niet in dit betoog. Nog afgezien van het feit dat tussen het informatieverzoek van 13 februari 2024 en het moment van overdracht van de zaak op 8 april 2024 bijna twee maanden zit, had verweerder hoe dan ook kunnen en moeten reageren op de e-mail van de advocaat van klager, al was het maar om te zeggen dat hij niet meer informatie kon verstrekken over het ziektebeeld van zijn cliënte. Door klager en zijn advocaat op deze manier in het ongewisse te laten, heeft verweerder zich onwelwillend jegens hen opgesteld en het belang van naleving van de zorgregeling, zoals benadrukt in de beschikking van de rechtbank, onvoldoende in acht genomen. Daarmee heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel c) is gelet hierop eveneens gegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft in zijn verweerschrift met grote stelligheid incidenten beschreven over klager in zijn rol als partner en vader, waarbij beschuldigingen van ernstige zaken zoals psychische en fysieke mishandeling, manipulatie en veelvuldig gokken als feit zijn gepresenteerd zonder dat verweerder duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat het om de opvattingen van zijn cliënte gaat en zonder nader onderzoek te hebben gedaan naar de beschuldigingen van de ex-partner. Het past bij de terughoudendheid die van een advocaat in familierechtelijke kwesties mag worden verwacht dat, indien er in de processtukken of op de zitting beschuldigingen worden geuit van ernstige (strafbare) feiten en deze als feit worden gepresenteerd, er voldoende onderzoek moet zijn gedaan naar de juistheid van die beschuldigingen (vgl. Het Hof van Discipline, 19 augustus 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:226). Door dit niet te hebben gedaan, heeft verweerder in strijd met gedragsregels 7 en 8 en daarmee onbetamelijk gehandeld. Daarnaast heeft verweerder zich onwelwillend getoond door niet te reageren op het verzoek om informatie over de ziekte van zijn cliënte, terwijl deze informatie zeer relevant was omdat het de reden was voor het niet naleven van de door de rechter vastgestelde zorgregeling. Verweerder heeft ter zitting geen zelfinzicht getoond en onvoldoende laten zien zich bewust te zijn van zijn polariseerde rol in deze familierechtzaak. Omdat in die houding de kans op herhaling verscholen ligt en dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden, kan niet worden volstaan met minder dan oplegging van een berisping met kostenveroordeling.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerde op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klacht gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 10 maart 2025