Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:76
Zaaknummer
25-055/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft als advocaat opgetreden voor het bestuur van een coöperatieve vereniging waarvan ook klager lid was. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klager, met zijn advisering onvoldoende onafhankelijk is geweest of door middel van dwaling, bedrog en druk de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 17 maart 2025
in de zaak 25-055/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 27 januari 2025 met kenmerk 2328998 . Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 10 februari 2025 van klager.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Apothekers in de regio Apeldoorn zijn sinds 2010 verenigd in een coöperatie Coöperatieve Apothekersvereniging Apeldoorn U.A. (hierna: CAVA). Deelnemers hebben daartoe certificaten in aandelen ontvangen. Klager was, totdat hij werd ontzet, als apotheker lid van CAVA.
1.2 Op 3 november 2020, aangevuld op 21 april 2021, heeft klager bij de deken een (eerste) klacht over verweerder ingediend. Op 2 oktober 2021 heeft klager deze klacht ingetrokken.
1.3 Op 14 juni 2021 heeft een Algemene Ledenvergadering (AVA) van CAVA plaatsgevonden. Klager was daarbij aanwezig. Tijdens deze vergadering is een e-mail van verweerder met advisering over de juridische procedures van klager tegen CAVA besproken. Het bestuur van CAVA heeft tijdens de AVA aangekondigd aan klager een waarschuwing te zullen geven om zich te onthouden van juridische acties tegen CAVA. Op 30 juli 2021 is klager schriftelijk door het bestuur van CAVA gewaarschuwd.
1.4 Op 14 september 2021 heeft het bestuur van CAVA klager als lid ontzet. Dit besluit is op 23 november 2021 door de AVA bekrachtigd. Klager is op 25 november 2021 schriftelijk door het bestuur van zijn ontzetting als lid op de hoogte gebracht.
1.5 Klager is daarna een procedure tegen CAVA gestart.
1.6 Bij vonnis van 11 oktober 2023 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de vordering van klager (in conventie) afgewezen, waardoor het besluit tot ontzetting van klager als lid van CAVA in stand is gebleven. Voor zover relevant heeft de rechtbank overwogen:
Zorgvuldigheid
4.11 Naar het oordeel van de rechtbank zijn het bestuur en de leden van CAVA bij de besluitvorming zorgvuldig tewerk gegaan. [Klager] is ruim voordat het besluit is genomen in kennis gesteld van het voornemen daartoe en heeft daarop kunnen reageren. Zo heeft het bestuur [klager] tijdens de ledenvergadering op 14 juni 2021 - waarbij [klager] aanwezig was - met redenen omkleed aangekondigd hem een waarschuwing te gaan geven om hem te manen te stoppen met procederen. Bij brief van 30 juli 2021 heeft het bestuur van CAVA [klager] gewaarschuwd, hem gevraagd om binnen 14 dagen te bevestigen dat hij zich constructief jegens CAVA zal opstellen, juridische acties tegen CAVA zal staken, en de aanvullende contributie zal voldoen en ophoudt met het uiten van verdachtmakingen richting bestuursleden, zodat het niet tot ontzetting hoeft te komen. [Klager] is aldus vooraf niet alleen op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voorgenomen besluit maar hem is ook een mogelijkheid geboden om te voorkomen dat hij als lid ontzet zou worden. (…).
Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Voor zover bij de raad bekend, loopt deze procedure nog.
1.7 Op 8 maart 2024 heeft klager bij de deken onderhavige (tweede) klacht ingediend over verweerder.
1.8 Op 2 december 2024 heeft verweerder zich als advocaat van het tableau uitgeschreven.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet onafhankelijk te zijn ten opzichte van zijn cliënte (CAVA), derden en zaken waarin hij als zodanig optrad doordat hij klager tijdens de Algemene Ledenvergadering op 14 juni 2021 heeft behandeld als ‘niet zijnde CAVA-lid’ en door CAVA in rechte bij te staan tegen klager;
b) de belangen van klager onnodig en/of onevenredig te schaden door middel van dwaling, bedrog en dwang als advocaat van CAVA.
2.2 Klager verwijt verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld met zijn advisering aan het bestuur van CAVA ten behoeve van de Algemene Ledenvergadering van CAVA op 14 juni 2021. Klager moet procederen tegen CAVA om zijn lidmaatschap en -rechten aantoonbaar te krijgen. Er is sprake van dwaling en bedrog bij CAVA en verweerder was daarvan op de hoogte, of kon daarvan op de hoogte zijn omdat hij toen de advocaat van CAVA was. Verweerder heeft CAVA geadviseerd om klager tijdens de AVA onder dreiging met ontzetting uit het CAVA-lidmaatschap ertoe te bewegen om al zijn gerechtvaardigde procedures tegen CAVA in te trekken. Daarmee heeft verweerder zich bediend van dwang richting klager en aldus niet onafhankelijk gehandeld.
3. VERWEER
3.1 Volgens verweerder moet klager op grond van vast jurisprudentie van het Hof van Discipline niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht. Klager klaagt over hetzelfde feitencomplex en met dezelfde argumenten die speelden bij de op 2 oktober 2021 door klager ingetrokken klacht over verweerder. Bovendien zijn door klager geen nieuwe feiten of argumenten aangevoerd.
3.2 Voor zover nodig betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij verwijst in dit kader naar het vonnis van de rechtbank van 11 oktober 2023. Daarin is CAVA in het gelijk gesteld en heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.11 bevestigd dat sprake was van een zorgvuldige gang van zaken en dat met de belangen van klager voldoende rekening is gehouden.
4. BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1 Klager stelt dat zijn op 3 november 2020 ingediende en op 2 oktober 2021 ingetrokken klacht ging over een misleidende voorstelling van zaken door verweerder over de eigendom van de certificaten B in samenspanning met andere adviseurs. Volgens klager is in deze klacht sprake van een nieuw feitencomplex.
4.2 De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat deze klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in aanloop naar de AVA op 14 juni 2021. Tijdens die AVA heeft het bestuur een van verweerder ontvangen schriftelijk advies over de juridische situatie rondom het optreden van klager besproken. Het daarna op 14 september 2021 door het bestuur genomen besluit tot ontzetting van klager als lid van CAVA is op 23 november 2021 door de AVA bekrachtigd. Klager kan naar het oordeel van de voorzitter over deze nieuwe feiten klagen maar alleen voor zover die feiten zich ná 8 maart 2021 hebben voorgedaan. Op grond van artikel 46g lid 1 onder 1 Advocatenwet moet een klacht namelijk binnen drie jaar na het verweten handelen bij de deken zijn ingediend. Klager heeft deze klacht op 8 maart 2024 bij de deken ingediend.
4.3 Het voorgaande betekent dat de voorzitter hierna alleen zal oordelen over het optreden van verweerder in de periode na 8 maart 2021 en klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover hij klaagt over verweerder in de periode daarvoor.
Maatstaf
4.4 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.5 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.6 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klager niet overtreden. Hij heeft als partijdig advocaat de belangen van CAVA behartigd. Voor zover klager stelt dat hij vanwege zijn lidmaatschap van CAVA rond 21 juni 2021 ook cliënt van verweerder was, volgt de voorzitter hem daar niet in. Verweerder trad op namens het bestuur van CAVA, niet namens de individuele leden zoals klager, en mocht het bestuur dan ook adviseren over de juridische situatie rondom klager. Dat verweerder zich daarbij onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld richting CAVA en derden en bij zaken en daardoor de belangen van klager onnodig of onevenredig zijn geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft verschillende stukken overgelegd, maar die stukken, waarbij een concrete toelichting ontbreekt leiden voor de voorzitter niet tot een ander oordeel.
4.7 Op grond van het voorgaande is een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet komen vast te staan. Daarom zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.8 De juistheid van het verwijt van klager, dat verweerder zijn belangen onnodig en/of onevenredig heeft geschaad door middel van dwaling, bedrog en dwang, kan de voorzitter op grond van de stukken niet vaststellen. Verweerder heeft dit ook betwist en voor de onderbouwing van de zorgvuldige gang van zaken tot ontzetting van klager als lid van CAVA nog gewezen op het bevestigende standpunt van de rechtbank in het vonnis van 11 oktober 2023.
4.9 Omdat een feitelijke grondslag ontbreekt, kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom zal de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover daarin wordt geklaagd over het optreden van verweerder vóór 8 maart 2021;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden o: 17 maart 2025