Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:43
Zaaknummer
240182
Inhoudsindicatie
Klager verwijt de advocaat van de wederpartij in een bestuursrechtelijke procedure in strijd te hebben gehandeld met gedragsregels 20 en 21 doordat hij niet tegelijkertijd met het indienen van het verweerschrift bij de rechtbank een afschrift daarvan aan klager heeft verzonden. De raad van discipline heeft de klacht ongegrond verklaard en overwogen dat gedragsregel 21 niet van toepassing is, omdat klager niet werd bijgestaan door een advocaat. Ook is geen sprake van schending van gedragsregel 20 of het fair play beginsel. Verweerder heeft zijn verweerschrift binnen twee weken na aanvang van de procedure ingediend en had er bij het indienen van zijn verweerschrift geen rekening mee hoeven te houden dat de griffie van de rechtbank het verweerschrift pas anderhalve maand later zou doorsturen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad en overweegt hiertoe dat in het bestuursrecht op grond van artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht de bestuursrechter de regie over de wisseling van de stukken tussen partijen heeft en niet de advocaat.
Uitspraak
Beslissing van 17 maart 2025 in de zaak 240182
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden
1 INLEIDING
1.1 Klager verwijt de advocaat van de wederpartij in een bestuursrechtelijke procedure in strijd te hebben gehandeld met gedragsregels 20 en 21 doordat hij niet tegelijkertijd met het indienen van het verweerschrift bij de rechtbank een afschrift daarvan aan klager heeft verzonden. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft de klacht ongegrond verklaard en overwogen dat gedragsregel 21 niet van toepassing is, omdat klager niet werd bijgestaan door een advocaat. Ook is geen sprake van schending van gedragsregel 20 of het fair play-beginsel. Verweerder heeft zijn verweerschrift binnen twee weken na aanvang van de procedure ingediend en had er bij het indienen van zijn verweerschrift geen rekening mee hoeven te houden dat de griffie van de rechtbank het verweerschrift pas anderhalve maand later zou doorsturen. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof overweegt hiertoe dat in het bestuursrecht op grond van artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht de bestuursrechter de regie over de wisseling van de stukken tussen partijen heeft en niet de advocaat.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad in het ressort Den Haag heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-081/DH/DH) een beslissing genomen op 3 juni 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:117 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het Hof van Discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 12 juni 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 januari 2025. Daar zijn klager en de gemachtigde van verweerder verschenen.
3 FEITEN
Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.1 Op 23 mei 2023 heeft klager een beroep vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de BNTB-procedure). In deze procedure werd klager niet bijgestaan door een advocaat.
3.2 Op 6 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend bij de rechtbank. De griffie van de rechtbank heeft het verweerschrift op 21 juli 2023 doorgestuurd naar klager, die het op 22 juli 2023 per post heeft ontvangen.
3.3 Op 25 juli 2023 heeft klager een inhoudelijke reactie gegeven op het verweerschrift.
3.4 Tot op de dag van de zitting had de rechtbank Rotterdam geen uitspraak gedaan in deze procedure.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder zou in strijd hebben gehandeld met gedragsregels 20 en 21 doordat hij niet tegelijkertijd met het indienen van het verweerschrift een afschrift daarvan aan klager heeft verzonden.
5 OMVANG HOGER BEROEP 5.1 Op grond van artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet wordt hoger beroep tegen een beslissing van de raad van discipline ingesteld bij met redenen omkleed beroepschrift. Dit betekent dat een appellant alle beroepsgronden die hij tegen (de motivering van) de beslissing van de raad wil aanvoeren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moet brengen en dat het hof van nadien aangevoerde beroepsgronden geen kennis zal kunnen nemen.
5.2 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft klager aangevoerd dat de raad klacht 1b) (het niet alsnog versturen van een afschrift van het verweerschrift met producties) niet heeft behandeld en daar dus ook niet op heeft beslist. Voor zover dit als een afzonderlijke hoger beroepsgrond moet worden beschouwd, is het hof van oordeel dat klager deze hoger beroepsgrond te laat heeft aangevoerd. Het hof zal dan ook deze hoger beroepsgrond buiten beschouwing laten.
6 BEOORDELING RAAD
6.1 De raad stelt voorop dat gedragsregel 21 lid 1 in deze zaak niet van toepassing was. De tekst van gedragsregel 21 lid 1 is niet anders te lezen dan dat deze beperkt is tot situaties waarin beide procespartijen door een advocaat worden bijgestaan, terwijl klager in de genoemde bestuursrechtelijke procedure niet door een advocaat wordt bijgestaan. In de jurisprudentie waarnaar klager heeft verwezen, worden beide procespartijen door een advocaat bijgestaan. Dat gedragsregel 21 in de gedragsregels is gegroepeerd onder de kop ‘De advocaat in de verhouding tot overige betrokkenen bij de rechtspleging’ is onvoldoende om af te wijken van de tekst van gedragsregel 21 lid 1.
6.2 Evenmin heeft verweerder gedragsregel 20 en/of het fair play-beginsel geschonden. Het is in het bestuursrecht, mede op grond van artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht en het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken aan de griffier om binnengekomen stukken door te sturen naar de andere partijen. De raad stelt vast dat verweerder het verweerschrift binnen twee weken na de aanvang van de procedure heeft ingediend. Niet gebleken is dat klager daadwerkelijk is benadeeld door het late ontvangen van het verweerschrift. Hij heeft immers een inhoudelijke reactie kunnen indienen en tot aan de beslissing van de raad was er nog geen uitspraak gedaan.
6.3 De raad heeft de klacht van klager dan ook ongegrond verklaard.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
7.1 Klager voert allereerst aan dat de beslissing van de raad om af te wijken van het dekenstandpunt onvoldoende is gemotiveerd. Voorts heeft de raad ten onrechte geoordeeld dat artikel 21 van de gedragsregels niet is geschonden, nu de tekst en plaatsing van artikel 21 impliceren dat de regel ook van toepassing moet zijn in situaties waarin een partij niet door een advocaat wordt bijgestaan. Door gedragsregel 21 breder toe te passen, kunnen juridische procedures eerlijker en toegankelijker worden, wat essentieel is voor het vertrouwen in het rechtssysteem en de bescherming van kwetsbare rechtszoekenden.
Daarnaast heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting van de raad met zijn uitspraak dat hij nooit rechtstreeks documenten naar een wederpartij verzendt in bestuursrechtelijke zaken een feitelijk onjuiste, maar ook misleidende stelling ingenomen. Het argument is volgens klager ook te laat aangevoerd, hetgeen een schending van de goede procesorde en van het recht op een eerlijke behandeling oplevert. Tot slot worden door het nalaten van stukken gelijktijdig naar de wederpartij te sturen de artikelen 46 en 10a Advocatenwet geschonden.
Verweer verweerder
7.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
8 BEOORDELING HOF
Maatstaf
8.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Overwegingen hof
8.2 De vraag die voorligt is of verweerder die in een bestuursrechtelijke procedure geen kopie van zijn verweerschrift naar klager - die niet werd bijgestaan door een advocaat - heeft gestuurd, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager stelt zich op het standpunt dat dat zo is en beroept zich daarbij op gedragsregels 20 en 21.
8.3 Gedragsregel 21 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Mededelingen aan de rechter 1. Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren. 2. Geen afzonderlijke mededeling aan de advocaat van de wederpartij is vereist, indien de mededeling aan de rechter via een technische voorziening gelijktijdig voor de advocaat van de wederpartij beschikbaar wordt. 3. (…)’
8.4 De toelichting op gedragsregel 21 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Deze regel ziet voornamelijk op civiele en bestuursrechtelijke procedures. In het strafrecht is er geen advocaat van de wederpartij. Met wederpartij wordt niet bedoeld de officier van justitie.’
8.5 Gedragsregel 20 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Eerlijk proces 1. Ingeval de advocaat overgaat tot het overleggen van stukken dient hij bij het bepalen van het tijdstip van het overleggen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij die op verschaffing van die stukken aanspraak heeft. 2. De advocaat voorkomt dat in een zaak de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen.
3. (…)’.
8.6 De toelichting op gedragsregel 20, luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Deze regel verwoordt het algemene uitgangspunt dat in procedures op tegenspraak, waarin de rechtsstrijd op het scherp van de snede wordt gevoerd, een advocaat niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op al deze procedures (civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of overige procedures) het beginsel van fair play van toepassing is. Een uitwerking van dat beginsel was neergelegd in de oude regel 14, eerste lid, waarin staat dat de advocaat er bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen rekening mee dient te houden dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden. Het beginsel van fair play heeft echter een ruimere reikwijdte en kan onder omstandigheden ook een verplichting meebrengen om de wederpartij die niet door een advocaat wordt bijgestaan een afschrift te zenden van stukken die aan de rechtbank worden gestuurd (zie RvD Amsterdam 28 februari 2017, ECLI:NL:TADRAMS:2017:48). De in het eerste lid verwoorde regel geldt overigens alleen ten aanzien van die bij de procedure betrokken partijen die in het bestaande systeem aanspraak hebben op het verkrijgen van processtukken.’.
8.7 Het hof is met de raad van oordeel dat de tekst van gedragsregel 21 lid 1 niet anders is te lezen dan dat deze beperkt is tot situaties waarin beide procespartijen door een advocaat worden bijgestaan. Klager werd in de genoemde bestuursrechtelijke procedure niet door een advocaat bijgestaan, zodat verweerder gedragsregel 21 niet heeft geschonden door het op 6 juni 2023 door verweerder bij de rechtbank ingediende verweerschrift in de BNTB-procedure niet ook aan klager te sturen.
Voorts dient bij de toetsing aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet, en de uitleg van gedragsregels 20 en 21 het volgende in aanmerking worden genomen. In het bestuursrecht geldt artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het eerste lid van dat artikel zendt de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen. De regie met betrekking tot de verspreiding van processtukken ligt in het bestuursrecht bij de rechter, zodat de verzending van ingediende stukken naar de wederpartij in handen is van de bestuursrechter. In het bestuursrecht heeft de bestuursrechter de regie over de wisseling van de stukken tussen partijen en niet de advocaat. De bestuursrechter zal er dus op toezien dat partijen over dezelfde processtukken beschikken (zie onder meer: HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1544 en CRvB 21 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3250). De situatie dat de rechter kennisneemt van stukken waarvan de wederpartij niet tijdig en/of deugdelijk heeft kunnen kennisnemen, zal zich in de regel niet voordoen. 8.8 Uit vorenoverwogene volgt dat verweerder gedragsregel 21 en/of het fair play-beginsel, noch gedragsregel 20, heeft geschonden door het op 6 juni 2023 door verweerder bij de rechtbank ingediende verweerschrift in de BNTB-procedure niet ook aan klager te sturen. Bijzondere omstandigheden die verweerder zouden hebben genoopt het verweerschrift wel rechtstreeks aan klager te sturen zijn niet gesteld noch aannemelijk geworden.
8.9 Klager heeft nog aangevoerd dat de gemachtigde van verweerder ter zitting bij de raad, met zijn uitspraak dat hij nooit rechtstreeks documenten naar een wederpartij of andere belanghebbenden verzendt in bestuursrechtelijke zaken, een onjuiste én nieuwe stelling heeft ingenomen. Het hof volgt klager daarin niet. De gemachtigde van verweerder heeft bij het hof in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat, wanneer hij een client bijstaat in een bestuursrechtelijke procedure, de bestuursrechter stukken van alle andere belanghebbenden aan hem doorstuurt en dat het vaak om meer belanghebbenden gaat, soms, zoals bij een omgevingsplan, wel tientallen tot honderden belanghebbenden. De gemachtigde van verweerder selecteert bij welke andere belanghebbenden hun belang raakt aan dat van zijn client. Bij alleen deze belanghebbenden stuurt gemachtigde van verweerder zijn processtuk niet alleen naar de bestuursrechter, maar ook aan die andere belanghebbenden als die worden bijgestaan door een advocaat. Wordt de wederpartij of een belanghebbende niet door een advocaat bijgestaan, dan zendt hij de stukken alleen aan de bestuursrechter, met uitzondering van bijvoorbeeld spoedsituaties, zoals in het geval van een voorlopige voorziening. De gemachtigde van verweerder heeft hiermee het standpunt van verweerder nader toegelicht; deze toelichting ligt in de lijn met de toelichting die hij heeft gegeven bij de raad. Er is geen sprake van een nieuwe stelling. Bovendien heeft klager zowel bij de raad als bij het hof hierop kunnen reageren. Deze toelichting levert dan ook geen schending van de goede procesorde op.
8.10 De stelling van klager dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 en/of artikel 10a Advocatenwet faalt gelet op het voorgaande.
8.11 Het hof verklaart het beroep van klager dus ongegrond en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 3 juni 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-081/DH/DH.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. V. Wolting en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 maart 2025.