Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:73

Zaaknummer

24-861/AL/MN/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Beslissing na een eerdere schorsing ex. artikel 60ab Aw.   De raad heeft vastgesteld dat verweerder inhoudelijk ondermaats gepresteerd en de onderzoeks- en toezichthoudende taken van de deken heeft gefrustreerd. Zelfs na de door de raad opgelegde schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet heeft verweerder geweigerd om met de deken mee te werken en zijn dossiers die hij nog onder zich had, aan de deken over te dragen. Met dit handelen en nalaten heeft verweerder op ernstige wijze gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden deskundigheid en integriteit en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen zonder meer een zeer zware maatregel. Bij het bepalen van de maatregel is van belang dat (tijdens het onderzoek van de deken en op de zitting van de raad) volstrekt niet is gebleken dat verweerder beseft dat hij onbetamelijk heeft gehandeld. Het gedrag van verweerder na zijn schorsing door de raad en het feit dat de gemachtigde van verweerder op de zitting van de raad heeft aangevoerd dat verweerder de dossiers wel aan de deken wil geven maar alleen op zijn eigen voorwaarden, zijn tekenend voor het gebrek aan inzicht in het verwijtbare van zijn handelen. De raad is, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Hoewel verweerder zich inmiddels zelf heeft laten uitschrijven van het tableau en dus niet meer werkzaam is als advocaat, is de raad van oordeel dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 maart 2025

in de zaak 24-861/AL/MN/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

deken

 

betreffende

 

verweerder

gemachtigde:

 

1. Verloop van de procedure

1.1 In een brief van 22 november 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2025 in aanwezigheid van de deken, mr. [H] (stafjurist bij het Ordebureau Midden-Nederland), verweerder en de gemachtigde van verweerder.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 Op diezelfde zitting zijn ook twee andere zaken behandeld. Ten eerste een verzoek van de deken om een voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening te treffen ex artikel 60ab Advocatenwet (24‑961/Al/MN) en ten tweede een verzoek van verweerder tot opheffing van de (in een beslissing van 14 oktober 2024 opgelegde) schorsing ex artikel 60ab lid 6 Advocatenwet (24-973/AL/MN). De raad heeft op die beide verzoeken al een beslissing genomen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 6 januari 2025.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde  verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerder is op 1 mei 1996 beëdigd als advocaat (en procureur) in het (toenmalige) arrondissement Rotterdam. Sinds 30 januari 2023 houdt hij kantoor in het arrondissement Midden-Nederland.

2.2 Verweerder is 73 jaar oud en kampt sinds enige tijd met gezondheidsproblemen.

2.3 Eind februari 2023 heeft de deken een signaal ontvangen van het gerechtshof Den Haag. Dit betrof de manier waarop verweerder overkwam tijdens de zitting aldaar, waarbij verweerder op onvaste wijze liep en moeilijk verstaanbaar was.

2.4 Op 14 april 2023 heeft vanuit de orde een bezoek plaatsgevonden aan het kantoor van verweerder. Daarbij bleek dat verweerder geen vaste waarneming heeft, hij er meerdere derdengeldenrekeningen op na houdt en dat de website, de klachtenregeling, de algemene voorwaarden, de privacyverklaring en het kantoorboek niet of onvoldoende op orde zijn.

2.5 In een e-mail van 21 april 2023 is verweerder verzocht een lijst van lopende zaken aan te leveren. Aan de hand van de lijst zou vervolgens op zoek worden gegaan naar advocaten die deze zaken mogelijk van verweerder zouden kunnen overnemen.

2.6 De gevraagde lijst heeft verweerder niet verstrekt. Wel heeft hij in een reactie van 22 mei 2023 verklaard dat hij ervan uitging dat hij eerst namen van de desbetreffende advocaten zou ontvangen. Verder heeft hij aangegeven er de voorkeur aan te geven de lopende zaken zelf af te ronden vanwege de gevoeligheden en in verband met zijn geheimhoudingsplicht. Tevens heeft hij aangegeven door gezondheidsproblemen slecht ter been te zijn.

2.7 In een e-mail van 22 mei 2023 is een tweede kantoorbezoek aangekondigd, omdat verweerder de verzochte lijst niet had aangeleverd. Dat bezoek heeft op 12 juni 2023 plaatsgevonden. Ter gelegenheid van dat bezoek heeft verweerder verklaard nog steeds slecht ter been te zijn en hoogstwaarschijnlijk geopereerd te moeten worden. Hierdoor is het voor hem een enorme klus om de zaken uit de kast te halen en daar een overzicht van te maken. De medewerkers van het ordebureau hebben vervolgens voorgesteld dat zij de zaken uit de kast zouden halen om deze te bekijken, maar daar gaf verweerder geen toestemming voor. Ook gaf verweerder aan voorlopig nog te willen doorgaan met zijn advocatenpraktijk. Hierop is verweerder medegedeeld dat hij ingevolge artikel 45a lid 1 Advocatenwet en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet kan weigeren aan het verzoek van de deken te voldoen. Ook is gewezen op gedragsregel 29 en dat verweerder bij een dergelijk verzoek geen beroep kan doen op zijn geheimhoudingsplicht. Aan verweerder is een aantal namen verstrekt van advocaten/kantoren waarmee hij contact kon opnemen om de waarneming te regelen. Hem is een termijn verleend van één maand om dit te bewerkstelligen.

2.8 In een brief van 15 juni 2023 heeft verweerder gereageerd naar aanleiding van het kantoorbezoek. Daarin heeft verweerder aangegeven dat er nooit een afspraak is gemaakt om een opgave te doen van zijn lopende dossiers en dat dossiers pas kunnen worden overgedragen als de betreffende cliënten daarvoor toestemming hebben verleend. Verweerder heeft verzocht om de termijn waarbinnen hij zijn kantoororganisatie op orde moet brengen te verlengen met één tot twee maanden.

2.9 In een brief van 3 juli 2023 heeft verweerder herhaald dat zijn cliënten het niet toestaan om gegevens/stukken te verstrekken aan de deken.

2.10 In een e-mailbericht van 18 juli 2023 is aan verweerder bericht dat de deken op 24 augustus 2023 een bezoek wil brengen aan zijn kantoor. Nadat verweerder heeft gereageerd dat hij die dag verhinderd is en heeft aangegeven dat hij meer tijd nodig heeft, is aan verweerder voorgesteld het bezoek op 21 augustus 2023 te doen plaatsvinden.

2.11 In een brief van 17 augustus 2023 heeft verweerder aangegeven dat hij is begonnen met de opgedragen werkzaamheden, maar dat hij deze tijdelijk heeft moeten staken wegens gezondheidsredenen.

2.12 In een e-mailbericht van 24 augustus 2023 heeft de deken aan verweerder laten weten dat zij tweemaal vergeefs geprobeerd heeft om telefonisch met verweerder in contact te komen. De deken heeft verweerder verzocht, gelet op diens fysieke toestand, om haar spoedig te informeren over de stand van zaken en heeft daarbij aangegeven nog een bezoek te willen inplannen.

2.13 In een brief van 13 oktober 2023 heeft de deken naar de gezondheidstoestand van verweerder geïnformeerd en aangegeven dat zij een kantoorbezoek wil inplannen vóór het einde van 2023. In een reactie daarop heeft verweerder aangegeven dat hij fysiek nog niet in staat is om de deken op korte termijn te kunnen ontvangen.

2.14 In een brief van 7 november 2023 heeft de deken aan verweerder bericht dat er opnieuw een signaal over hem is ontvangen. Dit betreft een optreden van verweerder bij de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2023. Het signaal komt erop neer dat verweerder moeizaam zou hebben gecommuniceerd ter zitting. De deken stelt voor om op 13 november 2023 een kantoorbezoek af te leggen. In een reactie heeft verweerder betwist dat sprake was van een moeizame communicatie ter zitting. Verder heeft hij aangegeven dat hij niet in staat is om een afspraak met de deken te maken.

2.15 Op 11 december 2023 is aan verweerder een concept van een verzoekschrift op grond van artikel 60c Advocatenwet gezonden, met het verzoek daar op te reageren. Die reactie heeft verweerder in een brief van 28 december 2023 gegeven.

2.16 Op 29 januari 2024 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden. Daarbij zijn met verweerder de volgende niet vrijblijvende afspraken gemaakt: i) geen nieuwe zaken meer aannemen, ii) uitschrijven van het tableau vóór 1 januari 2025, iii) moeilijke en tijdrovende zaken overdragen aan een andere advocaat en iv) de aangedragen verbeterpunten oppakken en daarover bericht aan het Ordebureau te sturen. Ook is verweerder medegedeeld dat zodra er nog een signaal wordt ontvangen, (andere) tuchtrechtelijke maatregelen jegens hem zullen worden getroffen.

2.17 In een e-mail van 11 maart 2024 is verweerder verzocht een aangepast model van de kantoorklachtregeling toe te zenden en de rechtsgebieden op de zoeksite van de NOvA aan te passen. Daaraan heeft verweerder niet voldaan.

2.18 In een e-mail van 24 juni 2024 heeft de deken verweerder geïnformeerd dat er een nieuw signaal is ontvangen, wederom van de president van de Centrale Raad van Beroep. Dit betreft een zitting van 15 mei 2024 in een WIA-zaak. De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een bespreking op het Ordebureau op 4 juli 2024. Op 26 juni 2024 heeft verweerder laten weten dat hij op 4 juli verhinderd is, maar dat hij op 11 juli 2024 wel beschikbaar is. Op 28 juni 2024 heeft de deken de afspraak van 11 juli 2024 bevestigd en aan verweerder het signaal van de Centrale Raad van Beroep kenbaar gemaakt. Dat signaal luidt als volgt:

Onlangs kreeg ik opnieuw een zorgelijk signaal van een andere raadsheer naar aanleiding van een zitting bij de Centrale Raad van Beroep van 15 mei jongstleden. In deze zaak is inmiddels uitspraak gedaan.

De desbetreffende raadsheer betwijfelt of [verweerder] nog voldoende scherp is om zijn vak verantwoord uit te oefenen. [Verweerder] leek namelijk de desbetreffende – op zichzelf niet complexe – WIA zaak niet helemaal te overzien. Hij leek vragen van de raadsheer niet te begrijpen en haalde bovendien verschillende besluiten door elkaar. Verder had hij verzuimd tegen een WIA beëindigingsbesluit bezwaar te maken, met als gevolg een onherroepelijke beëindiging van de WIA uitkering van zijn cliënt.

2.19 In een e-mail van 9 juli 2024 heeft verweerder geschreven dat hij het niet eens is met het signaal en heeft hij de afspraak met de deken afgezegd.

2.20 In een e-mail van 11 juli 2024 heeft de deken, in reactie op de e-mail van verweerder, aan verweerder medegedeeld dat verweerder de toezichthoudende taken van de deken ondermijnt, hem gewezen op gedragsregel 29 en hem geïnformeerd dat een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen wordt ingediend, gevolgd door een dekenbezwaar.

2.21 Op 2 augustus 2024 is een verzoek op grond van artikel 60ab en/of 60b van de Advocatenwet door de deken aan verweerder gestuurd met het verzoek zijn zienswijze naar voren te brengen. Ook na een aan verweerder gegeven uitstel tot en met 2 september 2024 heeft verweerder niet op het verzoek gereageerd.

2.22 In een brief van 20 september 2024 met zaaknummer Z2362560HH heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60ab lid 1 en/of artikel 60b lid 1 Advocatenwet jegens verweerder bij de raad ingediend. Het verzoek is behandeld op de zitting van de raad van 30 september 2024. Daarbij waren de deken en een stafjurist van de orde aanwezig. Verweerder is ook opgeroepen voor de zitting, maar is - met telefonische kennisgeving op 30 september 2024, kort voor de zitting - niet verschenen.

2.23 De raad heeft in een beslissing van 14 oktober 2024 het primaire verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat geschorst.

2.24 Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van Discipline van 14 oktober 2024 heeft mr. [H] (stafjurist/advocaat van het Ordebureau) namens de deken verweerder in een e-mail van 15 oktober 2024 gewezen op de schorsingsvoorwaarden. Tevens heeft mr. [H] verweerder twee opties gegeven voor een bespreking op het Ordebureau om de gevolgen van de onmiddellijke schorsing te bespreking: óf op 24 óf op 25 oktober 2024.

2.25 Op 17 oktober 2024 heeft de deken een ongedateerde brief van verweerder ontvangen. In die brief heeft verweerder allerlei grieven geuit over zijn schorsing en de niet-beantwoording van (ICT-)vragen. Ook heeft verweerder de deken verzocht om de schorsing ongedaan te maken.

2.26 In een e-mail van 18 oktober 2024 heeft mr. [H] de ontvangst van de ongedateerde brief aan verweerder bevestigd en aan verweerder meegedeeld dat de bespreking plaatsvindt op 24 oktober 2024 op het Ordebureau.

2.27 Op 24 oktober 2024 heeft verweerder aan de deken in een e-mail laten weten dat hij niet op de bespreking van 24 oktober 2024 zal verschijnen. Als reden heeft verweerder aangegeven dat hij slechts beschikt over een geanonimiseerde uitspraak van de Raad van Discipline van 14 oktober 2024 en dat hij overweegt om daarvan hoger beroep in te stellen bij het Hof van Discipline. Ook heeft hij in die e-mail aangegeven dat hij de gang van zaken onrechtmatig acht en dat hij zich zal conformeren aan de brief van de deken aan hem van 15 oktober 2024.

2.28 In een aangetekende brief van 29 oktober 2024 (ingekomen op 31 oktober 2024) heeft verweerder de deken civielrechtelijk aansprakelijk gesteld, kort gezegd, wegens onrechtmatig handelen met betrekking tot het uitvoering geven aan de taak als deken voor alle schade ten gevolge van en voortvloeiende uit onzorgvuldig en nalatig handelen door de deken. Zo zou de deken volgens verweerder een vertekend beeld hebben geschetst in het verzoek ex artikel 60ab van de Advocatenwet en bij de  Raad van Discipline essentiële zaken, zoals zijn vragen met betrekking tot Zivver en Amadeus, niet hebben vermeld.

2.29 In een e-mail van 10 oktober 2024 is verweerder geïnformeerd over een steekproef waaruit blijkt dat hij niet voldaan heeft aan alle onderdelen in zijn CCV-opgaven over de jaren 2022 en 2023.

2.30 In de CCV-opgave over het jaar 2022 heeft verweerder aangegeven dat hij 19 opleidingspunten heeft behaald en één overschotpunt inzet. Als bewijs heeft verweerder overgelegd een aantal van 10 juridisch opleidingspunten, waarvan 4 op het rechtsgebied algemene praktijk, 3 op het rechtsgebied sociaal zekerheidsrecht en 3 op het gebied strafrecht. Tevens heeft verweerder certificaten overgelegd van intervisiebijeenkomsten voor in totaal 9 uren. Aan verweerder is verzocht om binnen twee weken de eventueel resterende certificaten toe te zenden.

2.31 In de CCV-opgave over het jaar 2023 heeft verweerder aangegeven dat hij 31 opleidingspunten heeft behaald. Uit de toegestuurde stukken is niet gebleken dat verweerder opleidingspunten heeft behaald. Aan verweerder is verzocht om binnen twee weken de eventueel behaalde certificaten toe te zenden.

2.32 Aan deze verzoeken heeft verweerder (in het geheel) niet voldaan.

2.33 Op 4 november 2024 heeft de deken samen met mr. [H] een kantoorbezoek gebracht bij verweerder. Tijdens het bezoek zijn de schorsingsvoorwaarden met verweerder besproken en is met hem niet vrijblijvend afgesproken dat hij uiterlijk op 8 november 2024 de lopende zaken overdraagt aan zijn waarnemer dan wel aan een andere advocaat, waarvan hij de overdracht per e-mail meedeelt. Ook is met verweerder de niet vrijblijvende afspraak gemaakt om de ontbrekende certificaten met betrekking tot de CCV-opgaven 2022 en 2023 uiterlijk in de week van 11 november 2024 toe te zenden.

2.34 In een e-mail van 5 november 2024 heeft mr. [H] de gespreksonderwerpen en de niet vrijblijvende afspraken aan verweerder bevestigd.

2.35 Verweerder is de gemaakte afspraak over de overdracht van de lopende zaken niet nagekomen. Op 11 november 2024 heeft mr. [H] nog het mobiele telefoonnummer van verweerder gebeld, maar geen contact gekregen; de voicemail is ingesproken met een terugbelverzoek. Verweerder heeft het Ordebureau niet teruggebeld.

2.36 Ook is verweerder de gemaakte afspraak over de ontbrekende certificaten in het kader van de CCV niet nagekomen.

2.37 Verweerder heeft zich per 2 januari 2025 van het tableau laten uitschrijven.

2.38 In een beslissing van 17 januari 2025 heeft de raad het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat verweerder de deken tezamen met (een) aan te wijzen stafjurist(en) toegang dient te verschaffen tot de zich in de woning van verweerder bevindende kantoorruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd, alsmede toegang tot zijn computer en/of laptop of anderszins zijn (fysieke) dossiers, teneinde de (fysieke) dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder te brengen bij andere advocaten.

2.39 In een beslissing van 17 januari 2025 heeft de raad het verzoek van verweerder tot opheffing van de schorsing afgewezen.

 

3. DEKENBEZWAAR 

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet of onvoldoende mee te werken aan (tuchtrechtelijk) onderzoek, als bedoeld in gedragsregel 29 en artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, zulks naar aanleiding van drie ontvangen signalen/meldingen van het gerechtshof Den Haag en de Centrale Raad van Beroep;

b) de toezichthoudende taak van de deken structureel te ondermijnen, waaronder het meermalen eenzijdig afzeggen van besprekingen op het Ordebureau en het niet nakomen van niet-vrijblijvende afspraken;

c) niet te voldoen aan de kernwaarde deskundigheid, als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Advocatenwet (gelet op de signalen van de Centrale Raad van Beroep en het hof Den Haag).

 

4. VERWEER

4.1 Namens verweerder is aangevoerd dat verweerder de dossiers niet aan de deken heeft overhandigd omdat hij wil weten op welke wijze de deken die dossiers bewaart. Verder is door of namens verweerder tegen het dekenbezwaar geen verweer gevoerd.

 

5. BEOORDELING

5.1 Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

5.2 Verweerder heeft tegen de feiten geen verweer gevoerd. Uit die vastgestelde feiten blijkt dat van verschillende instanties (het gerechtshof Den Haag en de Centrale Raad van Beroep) signalen zijn gekomen over het optreden van verweerder in diverse zaken waarbij wordt getwijfeld aan diens scherpte en bevattingsvermogen. Dergelijke signalen door rechters/raadsheren worden, naar de raad mag aannemen, niet lichtzinnig afgegeven. Dat er drie verschillende signalen in relatief korte tijd zijn binnengekomen bij de deken is dan ook zorgwekkend. Uit een van de signalen blijkt dat verweerder verzuimd heeft tijdig bestuursrechtelijk bezwaar te maken, waardoor zijn cliënt ernstig is benadeeld.

5.3 Verder volgt uit de stukken dat verweerder niet of volstrekt onvoldoende meewerkt aan onderzoeken van de deken, het plannen van kantoorbezoeken en het toesturen van gevraagde stukken. Verweerder komt ook gemaakte afspraken niet na en hij zegt  gemaakte besprekingen met de deken structureel af. Ook zijn de CCV-opgaven over de jaren 2022 en 2023 niet compleet. Afspraken om de ontbrekende gegevens alsnog aan het ordebureau te sturen, zijn door verweerder niet nagekomen.

5.4 Ook na de schorsing van 14 oktober 2024 heeft verweerder structureel geweigerd om op gesprek te komen op het ordebureau. Verweerder heeft nog steeds de beschikking over dossiers van zijn cliënten voor wie hij tot aan zijn schorsing als advocaat optrad. Verweerder heeft geweigerd om die dossiers en een lijst van lopende zaken aan de deken aan te leveren, terwijl verweerder verplicht is om dat te doen. Ten tijde van de zitting van de raad was onbekend hoeveel dossiers verweerder nog onder zich heeft en er was ook geen zicht op de eventuele noodzaak en spoedeisendheid van het verrichten van werkzaamheden in die dossiers.

5.5 De raad concludeert op grond van de bovengenoemde signalen van de instanties dat verweerder inhoudelijk ondermaats heeft gepresteerd. Verder is de raad van oordeel dat verweerder op een ernstige wijze de onderzoeks- en toezichthoudende taken van de deken heeft gefrustreerd. Door dit handelen en nalaten van verweerder dreigen zijn (voormalige) cliënten ernstig in hun (financiële en processuele) belangen te worden geschaad, althans: kan niet worden bezien wat er in het belang van deze cliënten noodzakelijk is.

5.6 Dat handelen en nalaten van verweerder is in strijd met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarden deskundigheid en integriteit. De raad is van oordeel dat het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond is.

 

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder inhoudelijk ondermaats gepresteerd en de onderzoeks- en toezichthoudende taken van de deken heeft gefrustreerd. Zelfs na de door de raad opgelegde schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet heeft verweerder geweigerd om met de deken mee te werken en zijn dossiers die hij nog onder zich had, aan de deken over te dragen. Met dit handelen en nalaten heeft verweerder op ernstige wijze gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden deskundigheid en integriteit en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.

6.2 De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen zonder meer een zeer zware maatregel. Bij het bepalen van de maatregel is van belang dat (tijdens het onderzoek van de deken en op de zitting van de raad) volstrekt niet is gebleken dat verweerder beseft dat hij onbetamelijk heeft gehandeld. Het gedrag van verweerder na zijn schorsing door de raad en het feit dat de gemachtigde van verweerder op de zitting van de raad heeft aangevoerd dat verweerder de dossiers wel aan de deken wil geven maar alleen op zijn eigen voorwaarden, zijn tekenend voor het gebrek aan inzicht in het verwijtbare van zijn handelen.

6.3 De raad is, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Hoewel verweerder zich inmiddels zelf heeft laten uitschrijven van het tableau en dus niet meer werkzaam is als advocaat, is de raad van oordeel dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is.

 

7. KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

€ 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel  schrapping op, ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

 

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Mok, M.H. Pluymen, S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 17 maart 2025