Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:40
Zaaknummer
240299
Inhoudsindicatie
Klaagster verzoekt om aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen, omdat de advocaat die eerder aangewezen was nog steeds bereid is om klaagster bij te staan. Het hof verklaart het beklag van klaagster daardoor ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 17 maart 2025 in de zaak 240299 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klaagster tegen: deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 12 september 2024.
Bij het hof 1.3 Klaagster heeft op 23 oktober 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken; - de repliek; - de dupliek.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Op 16 september 2022 heeft klaagster de toenmalige deken verzocht om aanwijzing van een advocaat, omdat zij ontevreden was over haar toenmalige advocaat mr. De H. Meer in het bijzonder was klaagster van mening dat er fouten in de concept-dagvaarding stonden en dat mr. De H. traag handelde.
2.2 Bij beslissing van 31 oktober 2022 heeft de toenmalige deken het verzoek van klaagster afgewezen, omdat mr. De H. nog steeds bereid was haar bij te staan, de concept-dagvaarding voldeed aan hetgeen van een behoorlijk handelend advocaat verwacht mag worden, geen sprake was van een onredelijk lange termijn waarbinnen deze naar klaagster was gestuurd, dat bovendien geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt bij de kantonrechter waar de zaak van klaagster zou dienen en omdat de deken daarnaast twijfelde over de kans van slagen van de zaak nu deze mogelijk al verjaard was.
2.3 Op 12 april 2023 heeft klaagster de toenmalige deken opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat, nu mr. De H. zich had onttrokken.
2.4 Bij beslissing van 5 juni 2023 heeft de toenmalige deken mr. Van L. verzocht om de zaak van klaagster op haalbaarheid te toetsen.
2.5 Mr. Van L. heeft de zaak onderzocht en op 14 augustus 2023 geconcludeerd dat hij redelijke kansen zag voor een aansprakelijkheidsstelling van de werkgever van klaagster, waarna de toenmalige deken mr. Van L. op 31 augustus 2023 heeft aangewezen als advocaat.
2.6 Op 13 augustus 2024 heeft klaagster de toenmalige deken opnieuw verzocht om een advocaat aan te wijzen, omdat zij ontevreden was over de bijstand van mr. Van L. Dit verzoek is op 12 september 2024 afgewezen. Volgens de toenmalige deken was mr. Van L. nog steeds bereid klaagster bij te staan en wordt in beginsel maar éénmaal een advocaat aangewezen.
2.7 Op 1 oktober 2024 is de deken de voormalige deken opgevolgd.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag 3.1 Klaagster stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat haar voormalige advocaat mr. Van L. haar niet correct zou hebben behandeld. Ook heeft hij stukken uit het medische dossier van klaagster in de concept-dagvaarding opgenomen, terwijl klaagster dat niet wilde. Volgens klaagster komt mr. Van L. afspraken niet na, wordt hij steeds boos, verbetert hij fouten niet, wil hij niets schriftelijk vastleggen en ook telefonisch inhoudelijke keuzes niet bespreken. Hierdoor moet klaagster akkoord gaan met onnavolgbare keuzes zoals het laten betekenen van de dagvaarding waar nog inhoudelijke fouten, juridische fouten en taalfouten in staan. Het steeds bezig moeten zijn met het aanleveren van stukken ten behoeve van de dagvaarding en het aanpassen en opstellen van de dagvaarding is voor klaagster traumatiserend. In haar repliek geeft klaagster nog aan dat de deken niet ingaat op haar persoonlijke omstandigheden en de verklaring van haar begeleider. Klaagster is het met name niet eens met het oneigenlijke gebruik van haar GGZ-dossier, de weigering inhoudelijke onjuistheden aan te passen en de gedragingen van mr. Van L. hieromtrent. Klaagster heeft een uitkering en het lukt haar niet om zelf een andere advocaat te vinden. Klaagster verwijst nog naar jurisprudentie (zoals onder meer Raad van Discipline 16 september 2016, ECLI:NL:TADRARL:2016:245) waarin wordt overwogen dat de beleidsvrijheid van een aangewezen advocaat beperkter is dan de vrijheid die een advocaat in een gewone cliënt-advocaat-relatie heeft. De advocaat dient actie te ondernemen als de cliënt dat wenst en kan daar niet vanaf zien als er geen goede redenen zijn om dat niet te doen.
Verweer 3.2 Het verweer van de deken (inclusief dupliek) zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
4.2 Het hof heeft het dossier bestudeerd en komt, kort samengevat, tot de conclusie dat de deken op juiste gronden heeft beslist het verzoek van klaagster om aanwijzing van een advocaat af te wijzen.
4.3 Een rechtzoekende kan om aanwijzing van een advocaat vragen als hij geen advocaat kan vinden die hem bij kan staan. Vastgesteld kan worden dat mr. Van L., die werkzaam is op het gebied van het arbeidsrecht en het letselschaderecht – twee rechtsgebieden die relevant zijn nu klaagster haar werkgever aansprakelijk wil stellen – nog steeds bereid is om klaagster bij te staan. Uit vaste jurisprudentie van dit hof volgt dat als een deken eerder al een advocaat heeft aangewezen en een verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van die advocaat bijvoorbeeld omdat hij het oneens is met diens aanpak, er geen reden is om aanwijzing van een nieuwe advocaat te verzoeken aan de deken (vgl. HvD 20 november 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:207). Deze grond is dan ook reeds voldoende voor de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een volgende advocaat. Het hof betreurt de persoonlijke omstandigheden van klaagster, maar deze vormen onvoldoende reden om opnieuw een advocaat aan te wijzen. Er wordt immers niet aan de vereiste voorwaarden voor een nieuwe aanwijzing voldaan.
4.4 Voor zover klaagster inhoudelijk kritiek heeft op het handelen van mr. Van L. is daarvoor in deze beklagprocedure over toewijzing van een advocaat geen plaats.
4.5 Het hof zal het beklag dus ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 12 september 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. V. Wolting en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 maart 2025.