Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:38

Zaaknummer

250078

Inhoudsindicatie

Afwijzende verwijzing 46 lid 5 Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline     van 13 maart 2025 in de zaak 250078      naar aanleiding van de klacht van:                klaagster      tegen:

verweerster

 

1    HET VERZOEK

1.1    De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 27 februari 2025 waarin de stafjurist van de Orde van advocaten Midden-Nederland namens verweerster aan de voorzitter van het hof verzoek een klacht over verweerster in behandeling te nemen.

1.2  Verweerster heeft in reactie op een klacht van klaagster van 13 februari 2025 in de dekenvisie van 17 februari 2025 te kennen gegeven dat het voor de derde maal is dat klaagster een klacht indient tegen mr. de H. Deze klacht ziet volgens verweerster op hetzelfde feitencomplex als de eerder ingediende klachten. Op deze klachten is reeds bij voorzittersbeslissingen van de Raad van Discipline van 15 augustus 2022 en 3 juli 2023 beslist. De raad heeft in de eerste beslissing de klacht kennelijk ongegrond verklaard en in de tweede beslissing heeft de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerster is van mening dat de tuchtrechter de klacht van 13 februari 2025 naar alle waarschijnlijkheid (wederom) niet-ontvankelijk zal verklaren. Aan klaagster is in overweging gegeven de klacht in te trekken. Daarnaast heeft verweerster meegedeeld dat, mocht klaagster de klacht doorzetten er een verkort onderzoek zal worden verricht. 

1.3. Klaagster heeft in de klacht tegen verweerster gesteld dat zij haar klachten tegen mr. de H. met feiten heeft onderbouwd en kan aantonen dat mr. de H. heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels voor advocaten en medeplichtig is aan strafbare feiten. Klaagster vindt dat verweerster onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Zij trekt de vakkundigheid van verweerster in twijfel en vermoedt dat haar klachten niet op een eerlijke manier bekeken zijn. 

 

2    DE BEOORDELING

2.1    Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.

2.2    Een klacht tegen een deken is geen middel om de inhoud van een dekenvisie over de klacht tegen een andere advocaat ter discussie te stellen. Een klager kan de klacht tegen de andere advocaat, na betaling van het griffierecht, voorleggen aan de raad van discipline en laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van die procedure kan klager naar voren brengen op welke punten de visie van de deken volgens hem niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen dan verweerster.

2.3  Het hof begrijpt de klacht tegen verweerster aldus dat klaagster het niet eens is met de visie van verweerster van 17 februari 2025. Zoals in 2.2 is overwogen, is het klachtrecht hier niet voor bedoeld. Het hof zal de klacht daarom niet verwijzen.

3    BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1    wijst het verzoek tot verwijzing af.

 

Deze beslissing is gewezen op 13 maart 2025 door mr. J.D Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter.

 

Plaatsvervangend voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 13 maart 2025