Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:294
Zaaknummer
24-618/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2024 in de zaak 24-618/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 21 augustus 2024 met kenmerk 2338443. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 30 augustus 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een hogerberoepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep. Klaagster staat onder bewind.
1.2 In een e-mail van 22 oktober 2022 heeft verweerder de opdrachtbevestiging aan klaagster gezonden en aangegeven welke punten van de bij de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet haalbaar zijn en welke punten nog nader onderbouwd moeten worden.
1.3 Verweerder heeft in een e-mail van 18 november 2022 aan klaagster nader uitgelegd welke twee aspecten van belang zijn om schadevergoeding te kunnen vorderen.
1.4 In een e-mail van 29 november 2022 heeft verweerder aan klaagster uitgelegd dat het verlies aan woonruimte en het verlies van de inboedel en alle schade die daaruit is voortgevloeid, niet kan worden verhaald op het UWV.
1.5 In een e-mail van 23 januari 2024 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat de producties die zij wil inbrengen in de procedure niets te maken hebben met het onderwerp van geschil en hij die producties dan ook niet zal inbrengen. Verweerder heeft tevens aangegeven dat hij zich bij volharding in de wens van klaagster zal onttrekken.
1.6 De zitting bij de Centrale Raad van Beroep heeft plaatsgevonden op 7 februari 2024.
1.7 In een e-mail van 28 februari 2024 heeft verweerder aan klaagster bevestigd wat is besproken in een bespreking tussen hen in aanwezigheid van haar bewindvoerder Verweerder heeft daarin aangegeven dat hij uitsluitend optreedt in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep en geen andere zaken voor haar zal doen.
1.8 In een e-mail van 17 april 2024 heeft verweerder nogmaals benadrukt dat hij niet meegaat in de door klaagster gewenste kansloze procedures en haar daarmee wil behoeden voor grote financiële risico’s, zoals ook besproken in het gesprek van 12 april 2024.
1.9 In een beslissing van 1 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.
1.10 Op 18 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door haar zaken niet zorgvuldig te behandelen door deze niet in haar belang te voeren en niet af te maken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
4.2 Klaagster is van mening dat verweerder in gebreke is gebleven bij de behandeling van de procedure bij de Centrale Raad van Beroep. Klaagster heeft - onder meer - aangevoerd dat verweerder vele stukken niet heeft aangeleverd, hij de schade niet goed heeft onderbouwd en hij niet goed op vragen van klaagster heeft gereageerd. Ook heeft verweerder gedreigd om zich aan de zaak te onttrekken, aldus klaagster.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat uit de inhoud van het klachtdossier niet is gebleken van enige ondeskundigheid van verweerder bij de behandeling van de zaak van klaagster. Verweerder heeft klaagster uitgebreid en meermaals toegelicht hoe een vordering tot schadevergoeding werkt en haar mondeling en schriftelijk duidelijk gemaakt dat het dan ook geen zin had om stukken in het geding te brengen die geen enkel causaal verband houden met die besluiten, maar ook dat de onrechtmatigheid van een besluit van het UWV wordt bepaald door het wel of niet in rechte in stand blijven van het besluit. Ook is niet gebleken dat de inschatting van verweerder over de hoogte van de te vorderen schade onjuist is geweest.
4.4 Verder klaagt klaagster over het contact van verweerder met de bewindvoerder. Uit de stukken blijkt dat verweerder met klaagster en de bewindvoerder heeft gesproken om de zitting goed voor te bereiden en uit te leggen waar het wel en niet over zou gaan. Omdat klaagster onder beschermingsbewind staat heeft dat tot gevolg dat overleg tussen verweerder en de bewindvoerder onvermijdelijk is. Dat handelen van verweerder is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook het verwijt dat verweerder (op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze) heeft gedreigd om zich aan de zaak te onttrekken, is niet gegrond. Als tussen een advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, moet de advocaat zich terug trekken. De opmerking van verweerder dat hij zich bij volharding van de wens van klaagster om stukken in te dienen die verweerder niet relevant vindt, zal onttrekken, is gelet op die gedragsregel niet onjuist of verwijtbaar.
4.5 Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 3 december 2024