Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:218

Zaaknummer

24-736/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een erfrechtelijke kwestie deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij op dat moment de onwaarheid kende.  Evenmin gebleken dat klager onnodig op kosten is gejaagd of dat communicatie stroef verliep door toedoen van verweerder.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 december 2024 in de zaak 24-736/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 oktober 2024 met kenmerk K048 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 19 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 4 november 2024. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 19 december 2022 is de moeder van klager overleden. Klager en zijn zus zijn de enige erfgenamen. Verweerder treedt op als advocaat van de zus van klager. 1.2    Het dossier bevat een rouwkaart met daarop een correspondentieadres en de vermelding dat het afscheid op 27 december in besloten kring zal plaatsvinden.  1.3    Op 30 juni 2023 stuurt verweerder een brief (per mail en per post) aan klager. 1.4    Op 13 juli 2023 laat mr. P weten dat zij optreedt als klagers rechtsbijstandverlener (hierna ook: gemachtigde van klager) en dat zij zal reageren op het bericht van 30 juni 2023. 1.5    Op 3 augustus 2023 mailt verweerder de gemachtigde van klager met het verzoek om te bellen voor overleg. Ook schrijft hij dat vóór 19 augustus 2023 aangifte erfbelasting moet worden gedaan of uitstel moet worden gevraagd en hij graag verneemt of klager daarvoor zorgt. 1.6    Op 14 august 2023 schrijft de gemachtigde van klager aan verweerder onder meer dat hij nog een volledige inhoudelijk reactie zal ontvangen, maar dat haar cliënt alvast wil laten weten dat hij het formulier voor de Belastingdienst in verband met de successierechten voor hemzelf klaar heeft en dat de zus daar geen kopie van krijgt.   1.7    Op 18 augustus 2023 laat verweerder per e-mail aan de gemachtigde van klager weten dat rechtsmaatregelen worden getroffen, omdat klager zich als erfgenaam en mede-vereffenaar niet gedraagt zoals van hem verwacht mag worden. Verweerder schrijft daarbij dat klager toegang tot de woning kan krijgen door een afspraak met de zus te maken, zodat zij samen de woning in kunnen en er niet nog meer spullen verdwijnen. 1.8    Op 23 augustus 2023 dient verweerder bij de rechtbank een verzoekschrift ex artikel 4:198 BW in, met het verzoek aan de zus alle bevoegdheden te verlenen om de nalatenschap te vereffenen, te bepalen dat klager in de nalatenschap alle administratie binnen 14 dagen afgeeft en dat hij binnen 14 dagen aan de zus rekening en verantwoording aflegt over het beheren van de nalatenschap, beide op straffe van een dwangsom.  In het verzoekschrift is onder meer opgenomen: “2. De dochter heeft de nalatenschap van moeder op 16 juni 2023 bij de Centrale Balie van de Rechtbank Rotterdam beneficiair aanvaard (…) 4 (…) De zoon had in de periode daaraan voorafgaand, voor zover de dochter weet, geen contact met moeder. De dochter had hem daarom van die ziekenhuisopname op de hoogte gesteld in de e-mail van 17 december 2022 (productie 8). Helaas reageerde de zoon niet. Ook in de dagen daarna heeft de dochter op verschillende manieren geprobeerd om hem te pakken te krijgen, via Facebook, sms, WhatsApp en e-mails. Ook is zijzelf en is bijvoorbeeld haar schoondochter bij de zoon aan de deur geweest en is een kaartje met contactgegevens door de deur gedaan. Er kwam geen enkele reactie. Na het overlijden van de moeder heeft de dochter contact opgenomen met eerder, conform e-mails uit 2019, door de zoon daarvoor aangewezen begrafenisondernemer om de uitvaart te regelen (…). De zoon is daarvan op de hoogte gesteld en heeft een kaart ontvangen met daarop de datum en plaats van de uitvaart. Ook hier kwam geen reactie op. Pas eind december 2022 liet de zoon van zich horen. Nu verwijt hij de dochter dat hij niet bij de uitvaart is geweest.” Verweerder heeft een afschrift van zijn brief en het verzoekschrift (zonder bijlagen) diezelfde dag aan klagers gemachtigde gestuurd.  1.9    Op 24 augustus 2023 schrijft de gemachtigde van klager dat het verzoekschrift is ontvangen, dat haar cliënt het pertinent niet eens is met de stellingen, dat verweer zal worden gevoerd en dat zij de stukken van de rechtbank zullen afwachten.  1.10    Op 4 september 2023 schrijft verweerder aan de gemachtigde van klager onder meer: “Mijn cliënte ontving bijgaande aanslag erfbelasting van de Belastingdienst vanwege de aangifte die uw cliënte recent heeft ingediend. Het gevolg daarvan is dat de Belastingdienst aan mijn cliënte een aanslag heeft opgelegd van € 14.540,- die vóór 20 oktober a.s. moet zijn voldaan. Uw cliënt meende zonder overleg met mijn cliënte de aangifte te doen. Hij meent verder dat hij niet gehouden is om stukken en informatie met mijn cliënte te delen. Bovendien meent hij dat hij niet hoeft mee te werken aan het afwikkelen van de nalatenschap, zoals het verkopen van de woning. Door de opstelling van uw cliënt en zijn handelen wordt mijn cliënte geconfronteerd met een aanslag die zij niet kan betalen. Blijkens artikel 4:7 lid 1 sub e BW is de erfbelasting een schuld van de nalatenschap. Uw cliënt heeft, in tegenstelling tot mijn cliënte, toegang tot de bankrekening(en) van de nalatenschap. Mijn cliënte verzoekt, en voor zover nodig sommeert zij uw cliënt om bijgaande aanslag binnen de gestelde termijn uit die bankrekening(en) te voldoen. (…) Uw cliënt heeft deze situatie namelijk laten ontstaan, ondanks het verzoek in mijn e-mail van 3 augustus jl. om tijdig uitstel aan te vragen voor het indienen van de aangifte erfbelasting. Bij gebreke daarvan stelt mijn cliënte uw cliënt hierbij aansprakelijk voor alle schade en kosten van mijn cliënte vanwege het handelen en nalaten daarvan inzake de nalatenschap van moeder, die op uw cliënt zullen worden verhaald.”  1.11    Op 13 september 2023 schrijft de gemachtigde van klager aan verweerder onder meer: “Erfbelasting is schuld voor de nalatenschap van partijen Uw stelling met betrekking tot de Erfbelasting klopt niet. (…) Deze schuld komt in de vereffening en kan de Belastingdienst nu nog niet claimen. Helaas is het zo dat uw cliënte de vereffening tegenhoudt. Zij laat mijn cliënt niet toe in het appartement, heeft spullen weggehaald (zonder zijn toestemming) en leegt bovendien het postvakje niet. Gelet op de correspondentie ligt de verantwoordelijkheid voor verkoop sinds eind maart 2023 bij [de zus], waarbij de voorwaarden bekend zijn. (…) Ook uw stelling over “schade” is juridisch onjuist. Er is geen schade. Erfbelasting moet men überhaupt gewoon betalen, nu of later en misschien zit het in de vereffening. U maakt het probleem van uw cliënte mijn cliënt zijn probleem. Naast dat mijn cliënt dat stuitend vindt, is het juridisch ook nog een keer onjuist.” 1.12    Op 4 oktober 2023 reageert de gemachtigde van klager op een bericht van verweerder van 2 oktober 2023. Zij schrijft onder meer: “U stelt bijvoorbeeld dat uw cliënte beneficiair heeft aanvaard. Dit is bijzonder. Wellicht heeft uw cliënte daar wel om verzocht bij de rechtbank, maar zij heeft zich wel gedragen als erfgenaam, door geld uit de nalatenschap te accepteren vlak na het overlijden van moeder.” 1.13    Op 1 november 2023 stuurt verweerder de factuur voor de uitvaartkosten aan de gemachtigde van klager met het verzoek om deze te voldoen. Verweerder schrijft daarbij dat klager de enige is die toegang heeft tot de bankrekening van de nalatenschap en dat het een schuld van de nalatenschap betreft. Ook stuurt verweerder een factuur voor tandartskosten van moeder, met het verzoek aan klager om die te betalen. 1.14    Op 2 november 2023 reageert de gemachtigde van klager dat klager niet zal overgaan tot betaling van de rekeningen, omdat de zus van klager de opdrachtgever is geweest van de uitvaart en klager deze schuld, zolang de vereffening loopt, op grond van de wet niet hoeft te voldoen.  1.15    Op 4 december 2023 dient de gemachtigde van klager een verweerschrift in bij de rechtbank.  1.16    Op 14 december 2023 is de zaak mondeling behandeld door de kantonrechter. 1.17    Op 22 december 2023 doet de gemachtigde van klager per e-mail, mede naar aanleiding van wat ter zitting besproken is, een voorstel. 1.18    Op 28 december 2023 schrijft verweerder aan de gemachtigde van klager dat zijn cliënte mogelijkheden ziet om tot afspraken te komen en reageert op de door de gemachtigde genoemde punten. Hij schrijft daarbij onder meer: “Na ontvangst van de instemming van uw cliënt kan uw cliënt na 8 januari 2024 een sleutel van de voordeur van het appartementencomplex op mijn kantoor ophalen, waarvoor een ontvangstbevestiging moet worden ondertekent. (…) Uw cliënt zal binnen 14 dagen na heden aan de bank opdracht geven om uit de bankrekening van moeder de factuur van [uitvaartonderneming] voor de uitvaart te voldoen, alsmede de factuur van [tandarts].” 1.19    Op 15 januari 2024 reageert de gemachtigde van klager en schrijft zij dat klager op een aantal punten niet akkoord is. 1.20    In de beschikking van 1 februari 2024 veroordeelt de kantonrechter klager om aan de zus binnen 14 dagen na de uitspraak inzage te geven in de bankafschriften van de rekening van hem en moeder vanaf de datum van het overlijden van moeder, op verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor iedere dag dat klager niet aan die veroordeling voldoet met een maximum van € 5.000,-. De kantonrechter wijst de overige verzoeken van de zus af.   In de beschikking is onder meer opgenomen: “2.6     De verzoeken van de dochter die zijn op het vereffenen van de nalatenschap en het tegenverzoek van de zoon worden afgewezen, omdat de nalatenschap niet moet worden vereffend. De beide erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en er is geen vereffenaar benoemd door de rechtbank. (…) 2.7    De dochter heeft weliswaar op 16 juni 2023 een verklaring van beneficiaire aanvaarding afgelegd bij de griffie van de rechtbank, maar zij had de nalatenschap daarvóór al zuiver aanvaard, waardoor die verklaring geen effect heeft (…) 2.10    (…) Moeder en zoon hadden samen een en/of bankrekening, waarop alleen geld van moeder stond. Na het overlijden van moeder voert de zoon alleen het beheer over het saldo van deze bankrekening en informeert de dochter hier niet over. De dochter kan de bankafschriften niet inzien, terwijl zij als mede-erfgenaam wel recht heeft op informatie over het verloop van die rekening. De zoon moet haar daarom inzage geven. De kantonrechter wijst de zoon er verder op dat het beheer van de nalatenschap moet gebeuren door de erfgenamen: hij is dus na het overlijden van moeder niet meer bevoegd om alleen het beheer over de bankrekening te voeren (artikel 3:170 BW).” 1.21    Op 13 februari 2024 heeft verweerder de beschikking van 1 februari 2024 door de deurwaarder aan klager laten betekenen. 1.22    Op 14 februari 2024 doet verweerder in een e-mail aan de gemachtigde van klager een (laatste) voorstel rondom de verkoop van de woning van moeder.  1.23    Op 20 februari 2024 schrijft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde van klager onder meer: “Uit de bankafschriften die uw cliënt aan mijn cliënte heeft toegestuurd blijkt een overboeking van uw cliënt op 6 januari 2023 van € 5.000,- ovv executeur. Uw cliënt was en is geen executeur van de nalatenschap 1.24    Op 23 februari 2024 dient klager bij de deken een klacht in over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Eerlijk en oprecht communiceren met verweerder is niet mogelijk, omdat uitlatingen en beweringen van hem stelselmatig niet worden onderbouwd. Klager wijst op het volgende: -    Verweerder beweert dat klager is geïnformeerd in verband met het overlijden van zijn moeder (19 december 2022) via facebook, sms, WhatsApp en e-mails, echter zowel tijdens de zitting als daarvoor is daarvan geen enkel bewijs overgelegd. -    De bewering dat klagers zus en haar zoon en schoondochter aan de deur zijn geweest zou kunnen kloppen, maar dit was pas na de uitvaartdienst d.d. 27 december 2023 eind van de middag rond 17.30 uur. Dat klagers zus aan de deur zou zijn geweest kan klager bevestigen noch ontkennen, echter navraag bij de buren leerde dat niemand haar ooit heeft gezien. -    Klager was buitengesloten voor het afscheid (zie rouwkaart). Verweerder verdraait bewust de feiten door te stellen dat het klagers eigen keuze is geweest om niet aanwezig te zijn. Klager neemt verweerder dat zeer kwalijk. Dit is een vaststaande leugen. Zelfs tijdens de zitting van 14 december 2023 had verweerder niet het fatsoen zijn verontschuldigingen aan te bieden.  b)    Verweerder noemt zichzelf erfrechtspecialist, echter zijn “algemene” kennis is beperkt en niet toereikend met als gevolg dat zowel door zijn cliënt, als klager veel negatieve energie en extra kosten ontstaan. Klager wijst op het volgende: -    De factuur van de uitvaartondernemer met de reactie van klagers gemachtigde;  -    Successie rechten. Het heeft er volgens klager alle schijn van dat verweerder niet weet hoe dit werkt.  -    Verzoekschrift kantonrechter, waarbij het door verweerder ingediende verzoek niet door de kantonrechter kon worden behandeld en verweerder zelfs niet het fatsoen had om aan klager de bijlagen te verstrekken. Ondanks dat klagers gemachtigde hierop had gewezen in het verweerschrift, is de zitting doorgegaan, wat klager een dag kostte.  -    Verweerder blijkt niet het verschil tussen beneficiaire en zuivere aanvaarding te kennen. Op 6 januari 2023 heeft klagers zus een voorschot op de erfenis ontvangen, echter op 16 juni 2023 heeft zij ook een verklaring voor beneficiaire aanvaarding bij de griffie van de rechtbank afgelegd op advies van verweerder. Klager vraagt zich of af dit was om zijn declaraties verder op te hogen.  -    In de beschikking van de rechtbank van 1 februari 2024 wordt vermeld dat klager binnen 14 dagen na de uitspraak aan zijn zus inzicht moet geven in de en/of rekening van de ING, dus uiterlijk op 14 februari 2024. Op 13 februari 2024 stond er op instructie van verweerder een deurwaarder voor de deur om een en ander op te eisen. Klager vindt dit smaad en laster. Ook hier jaagt verweerder zijn cliënt wederom op extra kosten ten behoeve van eigen gewin. c)    Verweerder reageert stelselmatig niet op brieven en/of mails van klagers gemachtigde, maar kaart binnen afzienbare tijd eerdere punten opnieuw aan. Klager noemt als voorbeeld de kosten voor de uitvaart, het omzetten van de bankrekening en de ontruiming en verkoop van het appartement van moeder. Het is aan verweerder te wijten dat de communicatie zo stroef loopt.  d)    Verweerder maakt zich schuldig aan diefstal, chantage, smaad en laster. Verweerder heeft toegang tot het appartement van moeder, terwijl klager daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Dit is onrechtmatig. Verweerder gebruikt de toegang/sleutels als inzet om zijn voorwaarden gedaan te krijgen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klager. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties, waaronder ook erfrechtelijk kwesties, in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie; van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure; -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan; -    het verloop van het geschil tot dan toe; en  -    de kans op succes van een procedure in het oog houden.  Overweging vooraf 4.3    De voorzitter merkt op dat klager verweerder en zijn cliënte op punten met elkaar lijkt te vereenzelvigen. Zo lijkt klager onder meer de verantwoordelijkheid voor (de verkoop van) het appartement van moeder bij zijn zus én verweerder neer te leggen. Verweerder treedt echter op als belangenbehartiger van zijn cliënte, maar is niet verantwoordelijk voor het doen en (na)laten van zijn cliënte.  Klachtonderdeel a) 4.4    Dit verwijt ziet op een aantal door verweerder in het verzoekschrift (onder 4) ingenomen stellingen. De voorzitter overweegt dat verweerder in het verzoekschrift het standpunt van zijn cliënte heeft verwoord. Verweerder was niet gehouden van elke stelling bewijs te overleggen, maar mocht uitgaan van de informatie die hij van zijn cliënte kreeg. Niet gebleken is dat sprake is van een uitzonderingsgeval waarin verweerder de informatie van zijn cliënte nader diende te verifiëren. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij op dat moment de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Van klachtwaardig handelen op dit punt is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.5    Dit verwijt komt er in de kern op neer dat verweerder onvoldoende deskundig is en daardoor zowel klager als zijn eigen cliënte op extra kosten jaagt. De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover dit verwijt er op ziet dat verweerders eigen cliënt op (extra) kosten zou worden gejaagd, geldt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is. 4.6    Het is de voorzitter verder niet gebleken dat klager onnodig op kosten is gejaagd. Met betrekking tot de factuur van de uitvaart en de successierechten heeft verweerder het standpunt van zijn cliënte ingenomen en haar belangen behartigd in de onderhandeling met klager(s gemachtigde). Dat verweerder een standpunt heeft ingenomen waar klager en zijn gemachtigde het niet mee eens zijn, maakt het standpunt niet onjuist of tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder op deze punten klachtwaardig gehandeld heeft jegens klager.   4.7    Met betrekking tot het verzoekschrift is niet gebleken dat de kantonrechter dit niet kon behandelen. Verweerder heeft het verzoekschrift (zonder bijlagen) aan klager en/of zijn gemachtigde verstrekt, waarna de gemachtigde heeft laten weten dat zij de stukken van de rechtbank af zullen wachten. Uit het verweerschrift en de beschikking blijkt niet dat klager en zijn gemachtigde niet over de bijlagen bij het verzoekschrift beschikten. De voorzitter begrijpt uit het klachtdossier dat de rechtbank de stukken heeft doorgestuurd. Klagers stelling dat de zitting desondanks toch is doorgegaan, is gelet daarop onbegrijpelijk. Voor zover klager ook klaagt over verweerders optreden op de zitting van 14 december 2023, geldt dat het klachtdossier geen proces-verbaal of andere stukken met betrekking tot de zitting bevat. Nu stukken ontbreken, kan de voorzitter geen oordeel geven over het handelen van verweerder ter zitting.   4.8    Met betrekking tot de deurwaarder geldt dat klager in de beschikking van 1 februari 2024 is veroordeeld om binnen 14 dagen inzage te geven. Daaraan was door de kantonrechter een dwangsom verbonden. Verweerder heeft terecht gesteld dat voor het verbeuren van dwangsommen inschakeling van een deurwaarder en betekening van het vonnis noodzakelijk is. Verweerder mocht dan ook in het belang van zijn cliënte het vonnis al laten betekenen. Van klachtwaardig handelen is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel c)  4.9    Dit verwijt ziet op verweerders communicatie met klagers gemachtigde. Uit de overgelegde stukken, zoals weergegeven onder de feiten, blijkt dat tussen klagers gemachtigde en verweerder op verschillende momenten is gecorrespondeerd. Dat verweerder stelselmatig niet op berichten van de gemachtigde zou hebben gereageerd, blijkt daaruit niet. Evenmin blijkt dat het aan verweerder te wijten is dat de communicatie stroef loopt. Uit de correspondentie blijkt dat van beide zijde voorstellen worden gedaan, die door de ander niet geaccepteerd worden. Nu partijen in onderling overleg niet tot afspraken komen, kan het voorkomen dat kwesties opnieuw aan de orde worden gesteld. Dat verweerder de door klager genoemde kwesties wenste mee te nemen in de onderhandeling in december 2023/januari 2024, acht de voorzitter gezien het verloop dus niet onbegrijpelijk en evenmin klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.10    Deze verwijten zien allen op de door klager gestelde toegang die verweerder zou hebben tot het appartement van moeder. De vermelding in de e-mail van 28 december 2023 dat de sleutel bij verweerder kon worden opgehaald, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft betwist dat hij beschikt over een sleutel en stelt dat (alleen) zijn cliënte over een sleutel beschikt. Uit de e-mail van 28 december 2023 blijkt alleen dat de sleutel door klager bij verweerder kon worden opgehaald. Het is niet ongebruikelijk om de advocaat van één van de partijen te gebruiken voor de overdracht van goederen, zodat partijen elkaar niet rechtstreeks hoeven te ontmoeten. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder toegang heeft tot het appartement van moeder. Verweerder heeft onderhandeld met klagers gemachtigde; onderdeel van die onderhandeling was de sleutels c.q. de toegang tot het appartement. Dat is niet vreemd, nu dit juist een geschilpunt tussen klager en zijn zus betreft waarover zij het eens dienden te worden. Van klachtwaardig handelen is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  Tot slot 4.11    Klager lijkt in zijn nagezonden stuk van 4 november 2024 nieuwe klachten te formuleren, onder meer met betrekking tot verweerders dagvaarding van 20 juli 2024. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Nu dat onderzoek op dit punt niet heeft plaatsgevonden en verweerder bovendien niet heeft kunnen reageren op klagers stuk van 4 november 2024, zal de voorzitter dit – voor zover het nieuwe klachten betreft – buiten beschouwing laten. Waar klagers stuk een nadere toelichting op de reeds ingediende klachten betreft, is het vanzelfsprekend wel meegenomen in de beoordeling. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel b) deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdelen a), c) en d) kennelijk ongegrond;     steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 11 december 2024