Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:306
Zaaknummer
24-362/AL/NN
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2024 in de zaak 24-362/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN004 / 2295687 van de deken ontvangen, waarbij de deken in de aanbiedingsbrief de raad heeft verzocht om eerst te beslissen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht voordat de deken de klacht verder zal onderzoeken. In de aanbiedingsbrief schrijft de deken: “Voorafgaande aan het vervolgonderzoek heeft de deken gemeend om een prejudiciële vraag voor te leggen ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster.”
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. De raad heeft in een tussenbeslissing van 23 september 2024 de zaak naar de deken teruggewezen met het verzoek om het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten voort te zetten dan wel te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.
1.3 Op 23 oktober 2024 heeft de raad een brief met bijlage van de deken ontvangen. In die brief schrijft de deken dat het onderzoek is afgerond en wordt de raad verzocht om de brief van 17 mei 2024 in behandeling te nemen.
1.4 De voorzitter heeft kennisgenomen van de in 1.1, 1.2 en 1.3 genoemde stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft een zoon die gediagnostiseerd is met autisme. Verweerder heeft de zoon van klaagster bijgestaan tijdens een zitting op 24 juli 2023 over een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel. Verweerder trad tijdens deze zitting op als waarnemer van zijn kantoorgenoot mr. B.
2.2 Voorafgaand aan de zitting van 24 juli 2023 heeft klaagster bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ondercuratelestelling van de zoon.
2.3 Op 21 september 2023 heeft klaagster namens haar zoon, de heer H., bij de deken een klacht ingediend over verweerder en een kantoorgenoot van verweerder.
2.4 Op 6 oktober 2023 heeft de zoon klaagster gemachtigd om namens hem te handelen in de klachtprocedure tegen verweerder.
2.5 Op 1 november 2023 heeft de kantonrechter de zoon onder curatele gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van OB B.V tot curator.
2.6 Op 7 december 2023 heeft klaagster haar klacht over verweerder ingetrokken, waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten.
2.7 Op 28 december 2023 heeft klaagster de deken gevraagd de klacht over verweerder voort te zetten, waarna de deken een nieuw klachtdossier heeft geopend.
2.8 Op 17 januari 2024 is namens de deken aan klaagster gevraagd om een machtiging waaruit blijkt dat zij door de curator gemachtigd is om namens de zoon de klachtprocedure tegen verweerder te voeren.
2.9 Op 30 januari 2024 heeft de curator klaagster gemaild dat zij niet zal worden gemachtigd om namens de zoon de klachtprocedure tegen verweerder te voeren. Dezelfde dag heeft klaagster de deken gemaild dat de curator heeft besloten haar niet te machtigen, maar dat zij als moeder belanghebbende is bij de klacht over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor de beperkingen van haar zoon en dat hij onvoldoende is opgekomen voor diens belangen. Volgens klaagster heeft verweerder hierbij haar input in twijfel getrokken, niet met haar willen samenwerken en heeft hij het doen en laten van de zorgverstrekkers niet ter discussie willen stellen.
3.2 Over de vraag of zij belanghebbende is heeft klaagster gesteld dat zij als moeder belanghebbende is, omdat zij haar zoon negen maanden heeft gedragen en er daardoor alle belang bij heeft dat het hem goed gaat, maar ook omdat het wettelijk gezien haar plicht als ouder is. Volgens klaagster is haar zoon, hoewel meerderjarig, een kwetsbare jongere die onder curatele staat en daardoor belang heeft bij haar ondersteuning. Daarbij wijst klaagster erop dat haar zoon haar eerder al had gemachtigd om de klachtprocedure tegen verweerder namens hem te voeren. Klaagster vindt dan ook dat haar het klachtrecht toekomt en dat zij ontvankelijk is in haar klacht tegen verweerder.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. In dat kader doet verweerder primair een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klaagster. Volgens verweerder komt klaagster geen rechtstreeks klachtrecht toe, enkel omdat in haar opinie de belangen van haar zoon niet goed zouden zijn vertegenwoordigd. Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5 BEOORDELING
5.1 Het uitgangspunt is dat het recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet in het leven is geroepen voor eenieder, maar alleen voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
5.2 De voorzitter stelt voorop dat het klaagster siert dat zij voor de belangen van haar zoon wil opkomen en de voorzitter heeft begrip voor de situatie waarin klaagster zich als moeder van haar zoon bevindt. Het is niet echter gebleken dat klaagster rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen door de wijze waarop verweerder de zoon heeft bijgestaan tijdens de zitting op 24 juli 2023 met betrekking tot een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel. Alleen de zoon heeft, via zijn curator, het recht om over de bijstand van verweerder een klacht bij de deken in te dienen. Aan klaagster komt dat recht als zijn moeder niet toe. De omstandigheid dat de zoon haar eerder wel heeft gemachtigd om een klacht over verweerder in te dienen, zoals klaagster heeft gesteld, maakt dit oordeel niet anders. Die machtiging ging immers over een eerder ingediende klacht over verweerder die later door klaagster is ingetrokken. De klacht die de deken in deze procedure aan de voorzitter heeft voorgelegd, is bij gebrek aan een rechtstreeks eigen belang van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 16 december 2024