Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:210

Zaaknummer

24-284/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat deels gegrond. Verweerster heeft in een voor de procedure cruciaal punt gemist. Hiermee heeft verweerster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel, nu verweerster ter zitting heeft erkend dat zij niet juist heeft gehandeld en zij, op het moment dat haar de juiste cijfers bekend werden, de advocaat van de wederpartij hierover alsnog heeft bericht waarna er een schikking tussen partijen is getroffen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 december 2024 in de zaak 24-284/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster gemachtigde: mr. S.A.A. Hendrickx

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Bij verwijzingsbeslissing van het Hof van Discipline te Den Haag van 11 april 2024 is de behandeling van de klacht verwezen naar de raad van discipline te Amsterdam (hierna: de raad). 1.3 Op 29 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2257803/JS/YH/pdj ontvangen. 1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2024. Daarbij waren klaagster, in het bijzijn van haar partner, en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van verweerster van 13 mei 2024 en van de nagezonden stukken van klaagster van klager van 16 mei 2024.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster en haar ex-man (hierna: de man) zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Klaagster werd hierin bijgestaan door verweerster. 2.3 De man werd in de procedure bijgestaan door mr. B. 2.4 Op 2 juni 2022 heeft er een behandeling ter zitting bij de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden. 2.5 Op 9 juni 2022 heeft de partner van klaagster (hierna: de partner) een e-mailbericht aan klaagster geschreven met daarin een berekening die ziet op de WIA-uitkering in 2019 van de man. De partner schrijft in dit bericht, voor zover relevant: “Nog even gesproken met iemand Volgens mij is de situatie als volgt: (…) Tenzij ik het niet goed zie dus laat [verweerster] nog even goed checken. Maar dit moet de rechtbank wel duidelijk zijn. En die duidelijkheid geeft [de man] niet door alleen zijn “winst” over 2021 te presenteren.” Klaagster heeft deze informatie dezelfde dag aan verweerster verstrekt. 2.6 Verweerster heeft hierop dezelfde dag hierop gereageerd met, voor zover relevant: “(…) Zoals ik jou vertelde, verkeert de zaak nu in staat van wijzen hetgeen betekent dat er geen nadere stukken meer mogen worden ingediend. En pas als de rechtbank mocht overwegen dat [de man] minder resultaat uit onderneming mag maken dan € 42.458,--, meen ik dat er mogelijk een punt is om op terug te komen (in hoger beroep). Althans zo begrijp ik de brief van het UWV. (…)” 2.7 Op 29 juni 2022 is de echtscheiding tussen klaagster en de man door de rechtbank uitgesproken. 2.8 In de beschikking staat, voor zover relevant: “(…) NBI man 2.5.6. “(…) Partijen zijn het erover eens dat geen rekening zal worden gehouden met de inkomsten uit de IVA-uitkering, nu deze verrekend wordt met de winst uit onderneming van de man, waardoor de man deze uitkering in feite weer geheel terugbetaalt. Partijen twisten over de verdiencapaciteit van de man, nu de inkomsten uit onderneming in de afgelopen jaren zeer wisselend waren. 2.5.7 “(…) De man is (….) van mening dat zijn verdiencapaciteit moet worden berekend door uit te gaan van de laatst vastgestelde winst uit onderneming, te weten in 2021 (…). Het is onredelijk een gemiddelde te nemen van de laatste drie jaren want er is sprake van een dalende lijn (…). De vrouw vindt dat niet uit kan worden gegaan van de jaarstukken over het jaar 2021 van de man. Zij stelt dat de winst uit het laatste kwartaal lijkt te missen (…). 2.5.8 De rechtbank is van oordeel dat de verdiencapaciteit van de man dient te worden berekend aan de hand van de jaarstukken van de man, in plaats van te rekenen met een geschat aantal declarabele uren (…). Dit geeft de rechtbank te weinig houvast. Daar komt bij dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de jaarstukken van de man, nu onvoldoende vast is komen te staan dat deze stukken niet correct zouden zijn vastgesteld, zoals de vrouw stelt. (…)” 2.9 De beschikking is op 8 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 2.10 Op 4 juli 2022 heeft klaagster aan verweerster bericht dat zij “buikpijn heeft” van de beschikking, omdat het inkomen van de man onjuist is vastgesteld. Klaagster schrijft verder in dit bericht, voor zover relevant: “(…) [De man] heeft dus verzuimd zijn cijfers te overleggen en der is dus gerekend met onjuiste cijfers of onvolledige cijfers. (…)” 2.11 Op 6 juli 2022 hebben klaagster en de partner met verweerster een gesprek met elkaar gevoerd op het kantoor van verweerster. 2.12 Op 15 september 2022 om 09:25 uur heeft klaagster in een e-mailbericht aan verweerster geschreven, voor zover relevant: “(…) Verder heb ik op dit moment een heel groot probleem met mijn hypotheekaanvraag vanwege de partneralimentatie. Ik word in de maling genomen en benadeeld omdat met onvolledige cijfers is gerekend. (…) Meen je echt dat wij moeten wachten op het uitwisselen van gegevens nadat de hoger beroep termijn is verstreken. Wat is hiervan het nut? Ik weet echt niet wat handig is ik ben immers geen advocaat, ik ben alleen stuk en vreselijk boos!!! Een wijzigingsverzoek voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn lijkt mij meer op zijn plaats, het vaste inkomen van [de man] is immers tenminste (…), zoals ook door ons en mijn boekhouder is uitgelegd. Kun je dit svp met gestrekt been regelen/repareren?” 2.13 Hierna heeft klaagster dezelfde dag om 09:28 uur klaagster nogmaals het bericht van 4 juli 2022 aan verweerster doorgestuurd. Klaagster schrijft daarbij, voor zover relevant: “[Verweerster] hieronder de mailwisseling die ik je al eerder gestuurd!! Met de brieven erin waaruit blijkt hoe of wat. Ik meen dat hier onder en in deze brieven genoeg bewijs is om ermee aan de slag te gaan!!!”. 2.14 Om 19:46 uur heeft klaagster aan verweerster per mail gestuurd: “Toch nog even een mail van mijn kant na het abrupt einde van ons telefoongesprek. Ik wil graag dat er voordat je weggaat morgen een mail uitgaat naar advocaat van [de man] met punt 1 en 2. (…) Stel dat [de man] zijn inkomen dat nu bij de rechtbank ligt niet klopt wat zijn dan onze mogelijkheden en de vervolgstappen? Gaan we toch in hoger beroep of volstaat een wijzigingsverzoek gezien het achterhouden van essentiële informatie? (…)” 2.15 In een e-mailbericht van 16 september 2022 heeft klaagster aan verweerster geschreven, voor zover relevant: “(…) Ik benadruk nogmaals dat actie van jouw kant vandaag noodzakelijk is. Graag hoor ik uiterlijk voor 13.00 uur welke vervolgstappen er vandaag nog worden gezet.” 2.16 Op 28 september 2022 heeft verweerster in een e-mailbericht aan klaagster geschreven, voor zover relevant: “(…) Jij vraagt mij wat er is misgegaan maar het lijkt alsof jij het gesprek dat wij op 6 juli jl. voerden in aanwezigheid van [de partner] bent vergeten of niet goed hebt onthouden (waarvoor overigens alle begrip) en tijdens welk gesprek wij uitgebreid hebben stilgestaan bij de uitkomsten qua alimentatie.(…) Tijdens dit gesprek hebben wij de bijgevoegde draagkrachtberekening besproken (…). De slotsom is dat er dan nog steeds een draagkracht is van € 446,-- per maand na de levering van de woning aan jou. (…) Mocht de WIA uitkering van [de man] veel hoger zijn dan het bedrag dat je mij hebt genoemd. te weten € 42.480,-- per jaar, dan zou er om wijziging van de uitspraak gevraagd kunnen worden. lk ben het dus wel met jou eens dat [de man] n eenvoudigweg met zijn cijfers over de brug moet komen.” 2.17 Op 29 september 2022 heeft klaagster verweerster nogmaals een e-mailbericht gestuurd. Klaagster heeft daarbij een Word-document gevoegd, waar zij uiteen zet hoe de inkomenssituatie van de man volgens haar in elkaar zit. Klaagster schrijft daarbij aan verweerster, voor zover relevant: “(…) Mijn vraag is dus weer aan jou lees dit goed en dan ben ik heel benieuwd hoe je hier tegenaan kijkt?” 2.18 Naar aanleiding van de e-mails van klaagster heeft verweerster op 30 september 2022 aan klaagster geschreven dat zij een nieuwe draagkrachtberekening zal opstellen en een e-mailbericht aan mr. B zal sturen. De concept tekst van dit bericht heeft verweerster bijgevoegd. Hierin staat, voor zover relevant: “lk moet met cliënte vaststellen dat wij, ondanks meer dan herhaald verzoek, nog immer niet beschikken over het UWV jaaroverzicht 2021 en de bijbehorende afrekening. Dat brengt cliënte tot de slotsom dat uw cliënt het nodige te verbergen heeft en dat de rechtbank op basis van onjuiste gegevens het inkomen van uw cliënt heeft berekend en dus op basis van onjuiste gegevens de alimentatieverplichtingen over en weer heeft opgelegd. Een wijzigingsprocedure omtrent de alimentatie ligt dus in het verschiet, ik zal het verzoekschrift begin volgende week indienen. (…) lk betreur het uitermate dat het zover moet komen nu cliënte uw cliënt eenvoudigweg een heel simpel verzoek doet en daar rechtens ook erg veel belang daarbij heeft. De meest aangewezen oplossing zou overigens zijn dat uw cliënt met terugwerkende kracht alsnog afziet van het ontvangen van enige partnerbijdrages Indien dit geschiedt, is cliënte nog enigszins bereid om na te denken over het in stand laten van de kennelijk te lage kinderbijdrage die hij haar nu betaalt. (…)” 2.19 Mr. B heeft op 3 oktober 2022 de jaaropgaaf 2021 van de man aan verweerster gestuurd. 2.20 Vervolgens heeft verweerster op 4 oktober 2022 in een e-mailbericht aan mr. B geschreven, voor zover relevant: “Dank voor het aanleveren van de jaaropgaaf over 2021. Daarmee lijkt een kort geding voor het moment afgewend. Cliënte heeft echter wel moeten constateren dat de rechtbank het inkomen van uw cliënt niet juist heeft berekend. lk licht dat toe: (…). Deze informatie heeft uw cliënt niet met de rechtbank gedeeld alhoewel dat natuurlijk wel op zijn weg had gelegen. (…) Cliënte heeft mij de opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk een wijzigingsprocedure bij de rechtbank aan te vangen. Dat kan echter worden voorkomen indien uw cliënt de zienswijze van cliënte deelt en hij akkoord is om de bijdrage zoals voornoemd met terugwerkende kracht te gaan ontvangen (partnerbijdrage) cq te betalen (kinderbijdrage). (…) lk hoor graag binnen een week na heden of uw cliënt instemt met de berekening opdat een nieuwe procedure kan worden vermeden (…)” 2.21 In een e-mailbericht van 11 oktober 2022 heeft klaagster aan verweerster geschreven, voor zover relevant: “(…) Van mijn boekhouder vernomen dat [de man] nog steeds geen reactie heeft gegeven op z’n vragen over de gezamenlijke aangifte. Wanneer jij ook aan het einde van de dag niets hebt vernomen dan gaan we in mijn ogen over op het starten van de procedure.” 2.22 In een e-mailbericht van 13 oktober 2022 heeft klaagster stukken van het UWV aan verweerster toegestuurd die zien op de ontvangen WIA-uitkeringen van de man over de jaren 2018 en 2020. Klaagster schrijft verder in dit bericht, voor zover relevant: “(…) Ik wil duidelijk zijn dat ik wanneer ik voor woensdag 19 oktober 2022 niets heb terug ontvangen (…) de procedure in gang zet.” 2.23 In een e-mailbericht van 15 oktober 2022 heeft klaagster aan verweerster geschreven, voor zover relevant: Zie bijgaande mail. (…) Ik wil graag dat je het voorstel van afgelopen week intrekt en maandag hiermee aan de slag gaat. 2.24 Klaagster heeft bij voorgaand e-mailbericht een brief bijgevoegd, met daarin, voor over relevant: “Ik stuur je even een heel belangrijk bericht. Ik heb per ongeluk een brief van het UWV van [de man] opengemaakt waarin zijn afrekening van zijn uitkering over 2020 is gemeld. 2020 dus niet 2021. Hieruit blijkt dat hij over 2020 nog een nabetaling krijgt (…) Let op hiermee is dus ook bij de rechter op geen enkele wijze rekening gehouden. Dus dit is al heel bijzonder. Maar deze brief brengt nog iets aan het licht en dat is nog veel meer uitkering van het UWV dan dat we dachten. We hebben ons telkens gebaseerd op een onduidelijke brief van het UWV over 2019 (maar ook daar blijkt het trouwens uit) maar deze brief maakt het heel duidelijk. [De man] had ooit een hoog salaris voor hij de WIA in ging. Omdat hij zo’n hoog salaris had hoeft hij niet heel zijn werk inkomen te verrekenen. Het is best complex maar het gaat als volgt (…). Dus wat we moeten doen is eerst het aangeboden compromis intrekken want dan krijgt hij nog te veel partneralimentatie en betaald hij te weinig kinderalimentatie. (…)” 2.25 In een e-mailbericht van 18 oktober 2022 heeft verweerster de stukken van het UWV aan mr. B doorgestuurd en daarbij geschreven, voor zover relevant: “(…) Helaas ligt de hoogte van het inkomen van uw cliënt toch (heel) anders dan tot nu is geschetst. Ik licht dat toe aan de hand van de ontvangen afrekening van de WIA uitkering van uw cliënt over het jaar 2020, zie de bijlage. Deze werd zeer recent door cliënte ontvangen op haar huisadres. Het moet een kopie betreffen gelet op de dagtekening van deze brief, te weten 8 oktober 2021. De brief moet rond voornoemde periode digitaal aan uw cliënt zijn verzonden. (…) Indien en voor zover de rechtbank had geweten over deze eindafrekening, had deze natuurlijk nimmer enige partneralimentatie opgelegd. En had de rechtbank de kinderalimentatie veel hoger vastgesteld. Een wijzigingsprocedure ligt dan ook in het verschiet en met een kostenveroordeling aan de zijde van uw cliënt. Cliënte is meer dan bijzonder onaangenaam verrast door deze informatie. Zij kan er met de spreekwoordelijke pet niet bij dat uw cliënt deze informatie achter heeft gehouden. (…) Ik zal u later deze week een nieuwe berekening toezenden. En moet cliënte nu ook begrijpen dat zij gedurende de echtscheidingsprocedure alle kosten van de kinderen heeft betaald terwijl uw cliënt ongeveer een even hoog inkomen had als zij? Het is welhaast voor haar niet te bevatten. Cliënte wenst nu binnen 24 uur na heden de schriftelijke bevestiging dat uw cliënt met terugwerkende kracht geen aanspraak maakt op de partneralimentatie die de rechtbank hem op volstrekt onterechte gronden heeft toegekend. Alsook wenst zij dat de helft van de nabetaling als vermeld in de brief aan haar betaalbaar wordt gesteld, en zulks eveneens binnen 24 uur na heden. Verder zal uw cliënt een kinderbijdrage moeten voldoen die recht doet aan de inkomenspositie van beide partijen en zullen wij het moeten hebben over een compensatie van alle kinderkosten die cliënte uit eigen zak heeft voldaan. Indien de bevestiging/betaling van al het voorgaan niet binnen de daartoe gestelde termijn is ontvangen, zal ik namens cliënte de procedure aanvangen met alle kosten voor uw cliënt van dien. (…)” 2.26 Hierna hebben mr. B en verweerster verder met elkaar gecorrespondeerd, waarna er tussen partijen een schikking tussen partijen is bereikt. 2.27 Op 17 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij ernstig tekort is geschoten in een adequate behandeling van de echtscheidingsprocedure en dat zij de belangen van de kinderen onvoldoende heeft behartigd.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 De raad stelt vast dat de rechtbank bij de in de beschikking van 29 juni 2022 opgestelde draagkrachtberekening van de man is uitgegaan van onjuiste cijfers waardoor de op basis hiervan berekende hoogte van de partneralimentatie onjuist bleek te zijn. Blijkens de inhoud van de overgelegde correspondentie heeft klaagster verweerster direct gewezen na de mondelinge behandeling maar voor de uitspraak op onjuistheden in de beschikking. Daarna heeft zij er bij verweerster ook meermaals op aangedrongen dat zij deze onjuistheden moest rechtzetten en dat er daarom door haar hoger beroep moest worden ingesteld. Verweerster heeft hier tegenaan gevoerd dat de behandeling gesloten was en pas in een eventueel hoger beroep eventuele nieuwe feiten aangevoerd konden worden en de in eerste instantie door klaagster aangeleverde (nieuwe) informatie niet tot een andere uitkomst in de draagkrachtberekening had geleid. Met andere woorden die informatie vormde op dat moment geen grondslag voor het instellen van hoger beroep en verweerster is hiertoe daarom ook niet overgegaan. Pas op 15 oktober 2022 kwam verweerster de daadwerkelijk benodigde informatie onder ogen. Op dat moment was de appeltermijn echter al verstreken. Verweerster heeft na het ontvangen van deze cruciale informatie direct contact opgenomen met de advocaat van de man, waarna partijen uiteindelijk alsnog tot een schikking hebben getroffen. 5.4 De raad overweegt als volgt. Blijkens de inhoud van de beschikking van 29 juni 2022 was partijen ter zitting kennelijk overeenstemming dat de IVA-uitkering van de man op nihil moest worden gesteld nu deze uitkering met de winst uit onderneming van de man zou worden verrekend en deze uitkering daarom “in feite door de man weer zou worden terugbetaald”. Blijkens de beschikking was echter (ook) zichtbaar dat sprake was van dalende lijn in het inkomen van de man wat de mate ver verrekening tussen het inkomen en de uitkering zou kunnen beïnvloeden. Naar het oordeel van de raad had verweerster, als advocaat van klaagster, dit moeten opmerken. Nog los van hetgeen hiervoor in 5.3 is overwogen (de vraag op welk moment en op basis van welke informatie verweerster actie had moeten ondernemen en tot het instellen van hoger beroep had moeten overgaan), is de raad van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen om de structuur in de alimentatieberekening te begrijpen en de hierin opgenomen bestanddelen op de juiste wijze te duiden. Van verweerster had verwacht mogen worden dat zij de effecten tussen het dalende inkomen van de man uit arbeid en de hoogte van de uitkering in de procedure duidelijk had gemaakt. Met andere woorden, van verweerster had verwacht mogen worden dat zij de rechtbank erop had gewezen dat een overeenstemming tussen partijen over de nihil stelling van de IVA-uitkering niet mogelijk was als sprake was van een dalend ondernemingsinkomen van de man. Verweerster heeft dit cruciale punt gemist en dit valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. 5.5 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van haar in de gegeven omstandigheden als advocaat van klaagster mocht worden verwacht. De klacht is daarom gegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Hoewel verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een voor de alimentatieberekening cruciaal punt te missen en de rechtbank hier ook niet op te attenderen, ziet de raad in de gegeven omstandigheden aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel. De raad weegt hierin mee dat verweerster ter zitting heeft erkend dat zij op dit punt mogelijk niet juist heeft gehandeld en dat zij dit anders had moeten doen. Ook heeft verweerster op het moment dat haar de juiste cijfers bekend werden, de advocaat van de man hierover bericht waarna er uiteindelijk alsnog een schikking tussen partijen is getroffen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en P.F.P Nabben, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 2 december 2024