Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:318
Zaaknummer
24-611/AL/NN
Zaaknummer
24-612/AL/NN
Zaaknummer
24-613/AL/NN
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart klachten niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2024 in de zaken 24-611/AL/NN, 21-612/AL/NN en 24-613/AL/NN
naar aanleiding van de klachten van:
klager
over
(24-611/AL/NN)verweerder 1.
(24-612/AL/NN)verweerder 2.
(24-613/AL/NN)verweerder 3.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 augustus 2024 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken 2024KNN021/2313835 (24-611/AL/NN), 2024KNN022/2313851 (24-612/AL/NN) en 2024KNN021/2313835 (24-613/AL/NN) van de deken ontvangen. In alle drie de zaken heeft de deken in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht eerst een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van de klacht, alvorens zij de klacht verder zal onderzoeken.
1.2 In tussenbeslissingen van 23 september 2024 heeft de raad in andere klachtzaken beslist dat de deken een klacht niet zonder afgerond eigen onderzoek ter kennis van de raad van discipline kan brengen. In een brief van 26 september 2024 heeft de deken naar aanleiding van die tussenbeslissingen - verzocht om de onderhavige zaken niet in behandeling te nemen.
1.3 Op 13 november 2024 heeft de raad een brief met bijlage van de deken ontvangen. In die brief schrijft de deken dat het onderzoek is afgerond en wordt de raad verzocht om de brief van 19 augustus 2024 (alsnog) in behandeling te nemen.
1.4 De voorzitter heeft kennisgenomen van de in 1.1, 1.2 en 1.3 genoemde stukken. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 10 september 2024.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op de klachtdossiers, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is de zoon van J.W.P. (hierna: P sr). P sr. was middellijk bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap IJ.T.O B.V. (hierna: IJK T). Klager was ook werkzaam bij IJK T. Omdat het niet goed ging met de onderneming, heeft klager eind 2009 aan MH gevraagd een koper te zoeken voor de aandelen in IJK T. P sr. heeft die aandelen vervolgens op 28 december 2009 verkocht aan een persoon, die een katvanger bleek te zijn. IJK T is op 17 maart 2010 failliet verklaard.
2.2 Verweerder 1. is in dat faillissement als curator opgetreden.
2.3 Op grond van zijn stelling dat P c.s. (P sr., J.W. PVB B.V. en klager) als bestuurders/feitelijk beleidsbepalers IJK T kennelijk onbehoorlijk hebben bestuurd door de aandelen aan een katvanger te verkopen, de administratie te laten verdwijnen en activa en gelden aan IJK T te onttrekken, heeft verweerder 1. gevorderd voor recht te verklaren dat P c.s. aansprakelijk zijn voor het totale faillissementstekort van IJK T en hen te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan dat tekort.
2.4 De rechtbank heeft de vorderingen in vonnissen van 11 juni 2014 en 9 december 2015 toegewezen. P c.s. zijn tegen deze uitspraken in hoger beroep gegaan.
2.5 Verweerder 1. is in deze hogerberoepsprocedure bijgestaan door verweerder 2. en verweerder 3., zijn kantoorgenoten.
2.6 Op 9 mei 2018 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Voorafgaande aan deze comparitie had klager het volledige FIOD-dossier in zijn bezit gekregen. Tijdens de comparitie heeft de advocaat van klager gemotiveerd aangevoerd dat er wel degelijk een administratie was. Namens verweerder 1. heeft verweerder 3. aangegeven dat verweerder 1. niet de volledige administratie heeft ontvangen.
2.7 Op 30 oktober 2018 heeft het hof een eindarrest gewezen, de vonnissen van de rechtbank Overijssel van 11 juni en 9 december 2015 bekrachtigd en P c.s. veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
2.8 Op 14 juni 2019 heeft klager een cd-rom, afkomstig van de FIOD, ontvangen. Op deze cd-rom stond de administratie van IJK T. Naar aanleiding van de informatie die zich op deze cd-rom bevond, is er op 22 februari 2021 door faillissementsmedewerker H. U. van Y Advocaten & consultants een notitie opgesteld. Hierin staat dat de aangeleverde digitale administratie van IJK T voldeed aan de wettelijke eisen.
2.9 Op 12 maart 2021 heeft klager een herroepingsprocedure aanhangig gemaakt. Verweerder 1. heeft zich in deze procedure laten bijstaan door verweerder 2. Klager heeft deze herroepingsprocedure aanhangig gemaakt op grond van artikel 382 onder c. Rv. Volgens klager voldeed de administratie die op de cd-rom stond aan de vereisten als bedoeld in artikel 2:10 BW en deze cd-rom was al op 23 april 2010 aan de curator overhandigd. Hierdoor heeft het hof in zijn eindarrest van 30 oktober 2018 ten onrechte geoordeeld dat P c.s. niet aan hun administratieplicht hadden voldaan en is het hof ten onrechte uitgegaan van het bewijsvermoeden als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW, aldus P c.s. Het hof heeft op 28 maart 2023 een eindarrest gewezen en de vordering van P c.s. tot herroeping van het arrest van 30 oktober 2018 afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klachten in deze drie zaken zijn identiek. De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het schenden van de waarheids- en volledigheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rechtsvordering. Verweerders hebben gelogen over het niet hebben ontvangen van de (volledige) financiële- en crediteurenadministratie, aldus klager.
3.2 Over de ontvankelijkheid van de klachten heeft klager aangevoerd dat hij weliswaar al tijdens de mondelinge behandeling van 9 mei 2018 heeft gehoord dat namens verweerder is gesteld dat verweerder niet de (volledige) administratie had ontvangen en dat P c.s. niet aan hun administratieplicht hadden voldaan, maar dat klager pas op 22 februari 2021 de notitie van de heer U heeft ontvangen waaruit blijkt dat de aangeleverde digitale administratie wel voldoet aan de wettelijke eisen. De klachten zijn in de ogen van klager niet verjaard, omdat het handelen van verweerders op 22 februari 2021 pas een feit was en op 9 mei 2018 was er slechts sprake van een vermoeden, aldus klager.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klachten verweerder gevoerd en hebben aangevoerd dat de klachten niet-ontvankelijk zijn wegens overschrijding van de klachttermijn.
5 BEOORDELING
5.1 De voorzitter stelt voorop dat op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet de klacht moet zijn ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klagende partij heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat in dit artikel om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager (HvD 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:160). Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Volgens vaste rechtspraak kan een overschrijding van deze termijn alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden verschoonbaar zijn.
5.2 De (gelijkluidende) klachten van klager richten zich tegen de curator (verweerder 1.) en de advocaten die de curator in procedures hebben bijgestaan (verweerders 2. en 3.). De voorzitter stelt op grond van de (toelichting op de) klacht vast dat het handelen van verweerders waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden op 9 mei 2018 en dat klager op dat moment ook wist van dat handelen. Tijdens de mondelinge behandeling van 9 mei 2018 is immers namens verweerder 1. aangevoerd dat - kort gezegd - hij niet de (gehele) administratie van klager had ontvangen. Namens klager is dat tijdens die mondelinge behandeling betwist en is betoogd dat verweerder 1. wel de beschikking had over die administratie.
5.3 Gelet op de termijn van drie jaar had klager over dat handelen van verweerders uiterlijk in 2021 bij de deken kunnen klagen. Door pas op 20 februari 2024 een klacht over verweerders bij de deken in te dienen, heeft klager ruim na het verstrijken van die termijn, en dus te laat, bij de deken geklaagd.
5.4 Klager stelt dat hij weliswaar op 9 mei 2018 een vermoeden had van het handelen van verweerders waarover hij heeft geklaagd, maar dat hij het pas zeker wist op het moment dat hij de notitie van U op 22 februari 2021 ontving. De voorzitter begrijpt dat klager hiermee een beroep doet op de uitzonderingsgrond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet. Op grond van dit artikel blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege als de klacht is ingediend uiterlijk één jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend zijn aan te merken. Uitgaande van de stelling van klager dat hij op 22 februari 2021 bekend is geworden met de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerders, had klager uiterlijk één jaar later - dus uiterlijk op 22 februari 2022 - zijn klacht over verweerders moeten indienen. Dus ook als deze stelling van klager wordt gevolgd, zijn de klachten van 20 februari 2024 te laat ingediend.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat de klachten op grond van artikel 46g lid 1 onder a en lid 2 Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn, omdat klager te laat bij de deken heeft geklaagd. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klachten niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 18 december 2024