Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:305

Zaaknummer

24-361/AL/NN

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart een klacht kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzitter stelt vast dat de onderhavige klacht van klager over verweerster niet eerder is ingediend, maar dat deze klacht wel ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de voorzittersbeslissing van 7 augustus 2023 beoordeelde klacht berust. Van klager mag worden verwacht dat hij voor of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of hij alle relevante informatie heeft en of zijn klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerster naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening en risico. Nieuwe klachten die op datzelfde feitencomplex betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, heeft klager niet gesteld en is ook niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2024 in de zaak 24-361/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN010 / 2298047 van de deken ontvangen, waarbij de deken in de aanbiedingsbrief de raad heeft verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat de deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In de aanbiedingsbrief schrijft de deken: “Na ontvangst van de klacht heeft de deken, gelet op het bepaalde in artikel 46c lid 3 van de Advocatenwet, nog geen onderzoek ingesteld. Voorafgaand aan het onderzoek heeft de deken gemeend om een prejudiciële vraag voor te leggen ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager.” 

1.2    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. De raad heeft in een tussenbeslissing van 23 september 2024 de zaak naar de deken teruggewezen met het verzoek om het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten voort te zetten dan wel te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.

1.3    Op 23 oktober 2024 heeft de raad een brief met bijlage van de deken ontvangen. In die brief schrijft de deken dat het onderzoek is afgerond en wordt de raad verzocht om de brief van 16 mei 2024 in behandeling te nemen.  

1.4    De voorzitter heeft kennisgenomen van de in 1.1, 1.2 en 1.3 genoemde stukken. 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

2.1    Klager is in 2020/2021 door verweerster bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil.

2.2    Na onderhandelingen met de voormalig werkgever van klager is tussen partijen op 8 december 2021 overeenstemming bereikt die is vastgelegd in een door klager en de voormalig werkgever van klager op respectievelijk 8 en 9 december 2021 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Klager kreeg zes dagen daarna spijt van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en heeft zich tot verweerster gewend om de overeenkomst te herroepen.

2.3    Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerster. Deze klacht is door de Raad van Discipline behandeld onder nummer 23-342/AL/NN en is bij voorzittersbeslissing op 7 augustus 2023 kennelijk ongegrond verklaard.

2.4    Op 2 september 2023 heeft klager tegen deze beslissing verzet ingesteld, omdat klager van mening was dat de voorzitter een klachtonderdeel van hem over het hoofd had gezien, namelijk het onderdeel dat verweerster niet conform artikel 7:670b BW de vaststellingsovereenkomst voor hem heeft ontbonden. De Raad van Discipline heeft op 22 december 2023 het verzet ongegrond verklaard.

2.5    Op 22 januari 2024 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerster. 

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door bewust heeft nagelaten de wet toe te passen ondanks zijn verzoek/instructie.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. 

 

5    BEOORDELING

5.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.

5.2    De voorzitter stelt vast dat de onderhavige klacht van klager over verweerster niet eerder is ingediend, maar dat deze klacht wel ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de voorzittersbeslissing van 7 augustus 2023 beoordeelde klacht berust. Van klager mag worden verwacht dat hij voor of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of hij alle relevante informatie heeft en of zijn klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerster naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening en risico. Nieuwe klachten die op datzelfde feitencomplex betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, heeft klager niet gesteld en is ook niet gebleken.

5.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 16 december 2024