Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:216
Zaaknummer
24-421/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over de advocaat van de wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ter zitting mededeling te doen over de inhoud van tijdens de schorsing gevoerde schikkingsonderhandelingen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 december 2024 in de zaak 24-421/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigde: mr. K.F.J. Loonstra
over:
verweerder gemachtigde: mr. M.L. Batting
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 26 september 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 6 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K209 2023 ia/ak van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig de heer [V], bestuurder van klaagster, de gemachtigde van klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 20 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens klaagster op 21 juni 2024 en 7 oktober 2024 verzonden e-mails met bijlagen.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster is een aanbieder van geestelijke gezondheidszorg. Verweerder staat twee zorgverzekeraars (hierna tezamen genoemd: de cliënte van verweerder) bij. Tussen klaagster en de cliënte van verweerder was tot en met 2022 een zorgovereenkomst van kracht. Voor 2023 was geen zorgovereenkomst gesloten. De cliënte van verweerder stelde zich op het standpunt dat zij vanaf die datum niet meer was gehouden om de door klaagster gedeclareerde behandelkosten te vergoeden. Klaagster kon zich daar niet in vinden en heeft de cliënte van verweerder in kort geding gedagvaard. 2.3 Het exploot van dagvaarding is uitgebracht op 30 juni 2024. Verweerder heeft een conclusie van antwoord ingediend. Daarin heeft hij bij wijze van verweer gesteld dat zijn cliënte al voor 2023 een (meer dan) redelijk voorstel aan klaagster had gedaan. Het voorstel staat ook in de conclusie van antwoord genoemd, met benoeming van een bedrag en een aantal patiënten. 2.4 Op 11 juli 2023 heeft klaagster een akte wijziging van eis genomen en het door de cliënte van verweerder gedane voorstel als productie overgelegd. 2.5 De mondelinge behandeling in deze procedure heeft plaatsgevonden op 26 september 2023. Klaagster werd op die zitting vertegenwoordigd door een advocaat. Ook de gemachtigde van klaagster, een familielid van de gemachtigde van klaagster, een bedrijfsadvocaat van klaagster en een bestuurder van klaagster waren aanwezig, net als verweerder en een bedrijfsadvocaat van zijn cliënte. De advocaat van klaagster heeft in zijn pleidooi toegelicht waarom klaagster het schikkingsvoorstel van de cliënte van verweerder niet heeft geaccepteerd. Hierna heeft verweerder betoogd dat zijn cliënte een meer dan redelijk voorstel had gedaan, weer met benoeming van hetzelfde bedrag en hetzelfde aantal patiënten. De voorzieningenrechter heeft na de pleidooien de zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld op de gang met elkaar te overleggen. 2.6 Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen gevraagd of het schikkingsoverleg iets had opgeleverd. Verweerder heeft die vraag ontkennend beantwoord en daarbij medegedeeld dat zijn cliënte haar eerder gedane voorstel heeft gehandhaafd, dat en waarom dit bedrag redelijk was en dat zijn cliënte niet bereid was tot een verdergaand voorstel, behalve eventueel tot overleg over de wijze van terugbetaling. Daarin heeft verweerder het woord “potdomme” gebruikt. Voorts heeft verweerder uitgelegd dat dit voorstel niet door klaagster is geaccepteerd. 2.7 Vervolgens is na een korte re- en dupliek vonnis bepaald op 24 oktober 2023. 2.8 In de middag van de zitting heeft de gemachtigde van klaagster onder meer het volgende gemaild aan de advocaat van klaagster: “Wat bij ons wel een hele nare nasmaak heeft doen achterblijven is het feit dat [verweerder] zonder onze toestemming of jouw toestemming, over het minnelijk overleg is gaan praten tegen de rechter. Dat heeft de zaak ook naar de rechter toe gekleurd. Met name omdat het geen objectieve weergave was van het geen besproken is, en [verweerder] daar ook nog de nodige krachttermen gebruikte (“Potdomme!”). Wat [verweerder] op de zitting vertelde (…) behelsde exact hetgeen jij ons tijdens de schorsing over het voorstel hebt medegedeeld.” 2.9 De advocaat van klaagster heeft daarop als volgt gereageerd: “Wat jij schrijft klopt: het voorstel dat ter zitting werd toegelicht betreft het voorstel dat ook tijdens de schorsing is ingebracht. Ik had niet zien aankomen dat dit voorstel door [verweerder] zou worden toegelicht. Het enige verschil met wat tijdens de [schorsing] was toegelicht was hooguit dat [verweerder] ter zitting kenbaar maakte dat eventueel ook een afspraak over de verrekening gemaakt zou kunnen worden. Maar dat is een detail. (…) Ik had zelf niet zien aankomen dat [verweerder] dit voorstel ter zitting zou delen met de rechter. Hij dwong mij daarmee in feite om ook te vertellen wat door [klaagster] voorgesteld was (anders was het helemaal uit balans geraakt). Ik ben het met jou eens dat dit erg ongelukkig was. Ik ging er zelf vanuit dat [verweerder] zich aan de gedragsregel zou houden dat over schikkingsonderhandelingen niets gezegd wordt (behoudens toestemming). Ik snap jouw ergernis hierover dus wel.” 2.10 Diezelfde middag is namens klaagster onderhavige klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij: a) de inhoud van schikkingsonderhandelingen heeft medegedeeld aan de voorzieningenrechter; b) bewust onjuistheden aan de voorzieningenrechter heeft gepresenteerd; c) zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsten aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 van de Advocatenwet ter invulling van deze normen wel van belang zijn. 5.2 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.3 De raad zal de klacht aan de hand van bovenstaande uitgangspunten beoordelen. Klachtonderdeel a) 5.4 Op grond van regel 27 van de Gedragsregels advocatuur (hierna: de gedragsregels) mag omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. De ratio van gedragsregel 27 is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen spreken teneinde een oplossing voor het geschil te kunnen beproeven. Het is van belang voor procederende partijen dat over de zaak overleg en onderhandelingen kunnen plaatsvinden, zonder dat zij bevreesd hoeven te zijn dat hetgeen daarbij is gezegd, gedaan of geschreven hen later in de procedure kan worden tegengeworpen. 5.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij aan de voorzieningenrechter geen mededeling heeft gedaan over schikkingsoverleg, nu er geen schikkingsoverleg heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder heeft hij tijdens de onderbreking van de zitting slechts melding gedaan dat zijn cliënte volhardt in het in de processtukken opgenomen standpunt en voorstel. Die waren al bij de voorzieningenrechter bekend. Het stond hem dus in zijn ogen vrij die aan de voorzieningenrechter mede te delen. 5.6 De raad volgt verweerder niet in dit betoog. Het enkele feit dat in het kader van minnelijk overleg tijdens een schorsing wordt volstaan met het herhalen van een al eerder gedaan en ook in de processtukken vermeld voorstel, maakt immers nog niet dat daarmee geen schikkingsvoorstel is gedaan of dat geen schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden. Daarvoor is immers niet vereist dat een nieuw voorstel wordt gedaan; ook het volharden in een eerder gedaan voorstel valt daaronder. Omtrent de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen had dan ook niets aan de voorzieningenrechter mogen worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Van enige toestemming was geen sprake. Door mee te delen dat zijn cliënte haar eerder gedane voorstel heeft gehandhaafd, dat en waarom dit bedrag redelijk was, dat zijn cliënte niet bereid was tot een verdergaand voorstel, behalve eventueel tot overleg over de wijze van terugbetaling, en dat dit voorstel niet door klaagster is geaccepteerd, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerder had moeten volstaan met de mededeling aan de voorzieningenrechter dat het overleg geen resultaat had opgeleverd. 5.7 Op grond van het voorgaande acht de raad dit klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdelen b) en c) 5.8 Klachtonderdelen b) en c) zien ook op hetgeen verweerder op de zitting van 26 september 2023 naar voren heeft gebracht. 5.9 Voor zover namens klaagster naar voren is gebracht dat verweerder tijdens de zitting van 26 september 2023 beschuldigingen aan klaagster heeft geuit, namelijk dat klaagster te veel declareerde en zich schuldig zou maken aan overbehandeling of fraude, met als toevoeging de mededeling: “dat is een feit”, stelt de raad vast dat dit verwijt geen onderdeel van het dekenonderzoek is geweest (maar pas daarna als zelfstandig verwijt naar voren is gebracht), zodat de raad dit verwijt buiten beschouwing zal laten. 5.10 Namens klaagster is naar voren gebracht dat verweerder tijdens de zitting van 26 september 2023 heeft betoogd dat klaagster zich onredelijk heeft opgesteld, waarbij hij heeft gezegd: “Potdomme. Hoe onredelijk is [klaagster]”. 5.11 Verweerder heeft erkend het woord "potdomme" te hebben gebruikt, maar volgens hem heeft hij gezegd: “Ik zou bijna zeggen: wat wil [klaagster] potdomme nog meer? € 2.000 extra per patiënt? Of € 3.000?” 5.12 De raad stelt vast dat partijen het niet eens zijn over wat verweerder nu precies ter zitting heeft gezegd. Een proces-verbaal van de zitting is niet opgemaakt, althans behoort niet tot het dossier. Dat “potdomme” in de context is gezegd zoals namens klaagster is gesteld, kan niet worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat verweerder ter zitting het woord “potdomme” heeft gebruikt, op z’n minst op de wijze zoals door verweerder is gesteld. Hoewel verweerder er naar het oordeel van de raad beter aan had gedaan ter zitting een meer professionele distantie tot de zaak te bewaren, is de raad van oordeel dat het gebruik ervan niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. 5.13 Dat betekent dat klachtonderdelen b) en c) ongegrond worden verklaard. 6 MAATREGEL 6.1 Alles overziend acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft. De raad acht in dat verband tevens van belang dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat, als de raad tot een gegrondverklaring zou beslissen, hij zich dat zal aantrekken en in het vervolg in lijn daarmee zal handelen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a gegrond; - verklaart de klachtonderdelen b en c ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M. van Eck, M.P. de Klerk, F.G.L. van Ardenne en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 december 2024