Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:222
Zaaknummer
24-764/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een huurgeschil. Aan verweerder komt de vrijheid toe om namens zijn cliënt kenbaar te maken dat er rechtsmaatregelen zullen worden getroffen als er geen afspraken gemaakt kunnen worden en de dagvaarding door klager wordt doorgezet. Dat hij daarin onder meer aangeeft dat de huurovereenkomst zal worden opgezegd en er reconventionele eisen zullen worden gesteld, zijn voor klager begrijpelijk harde woorden met ingrijpende gevolgen maar ook dit past binnen de juridische mogelijkheden waarvan verweerder namens zijn cliënt gebruik kan maken. Verweerder heeft zich daarbij niet op een evident onpleitbaar standpunt gebaseerd, maar heeft uitvoerig toegelicht op welke wijze hij tot de conclusie is gekomen dat volgens hem sprake is van slecht huurderschap. Van intimidatie of bedreiging is geen sprake. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2024 in de zaak 24-764/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 oktober 2024 met kenmerk K114 2024, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel).
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een geschil met de verhuurder van zijn woning over de reparatie van gebreken in de woning en huurvermindering wegens die gebreken. 1.2 Op 5 januari 2024 heeft de rechtsbijstandsverlener van klager een conceptdagvaarding verzonden aan verweerder. 1.3 Op 17 januari 2024 heeft verweerder zich als advocaat gesteld namens de verhuurder. 1.4 Op 23 februari 2024 heeft verweerder gereageerd op de conceptdagvaarding. Daarin heeft verweerder namens de verhuurder zich op het standpunt gesteld dat klager zich niet heeft gedragen als een goed huurder, waartoe hij verplicht is op grond van artikel 7:213 BW. Verweerder verwijt klager zeer onzorgvuldig te zijn omgegaan met het gehuurde, met als gevolg onder meer kapotte badkamertegels, kapotte gordijnen, gebroken terrastegels en kapotte traprubbers, die aldus verweerder op basis van de foto’s uit de trap getrokken lijken te zijn. Daarbij heeft verweerder ook geschreven: “(…) Indien uw cliënt niet bereid is om afspraken te maken en besluit tot dagvaarden over te gaan, stel ik uw cliënt in het vooruitzicht dat de huurovereenkomst zal worden opgezegd en als reconventionele eis onder meer ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van bovenvermelde boete, inclusief buitengerechtelijke kosten, gevorderd zal worden. Het starten van een procedure zal leiden tot misbruik van recht. Ik zal dan ook een volledige proceskostenveroordeling vorderen. Dat zal om een aanzienlijk bedrag gaan. Uw cliënt dient zich dus goed te realiseren wat hem boven het hoofd hangt als er een procedure wordt gestart. Cliënt hoopt en gaat ervan uit dat het niet tot een procedure komt en nodigt uw cliënt (al dan niet samen met u en ondergetekende) uit om het onderhavige geschil uit te praten met inachtneming van bovengenoemde uitgangspunten. Er kan dan ook gesproken worden over (gedeeltelijke) kwijtschelding van de boete. (…)” 1.5 Op 13 maart 2024 is de dagvaarding namens klager betekend. 1.6 Op 19 april 2024 heeft de rechtsbijstandsverlener van klager gereageerd onder welke voorwaarden akkoord wordt gegaan met een persoonlijk gesprek, zoals dat door verweerder is voorgesteld. 1.7 Op 13 mei 2024 heeft verweerder aan klager medegedeelde dat de huurovereenkomst per 1 december 2024 wordt opgezegd op grond van slecht huurderschap. 1.8 Op 21 mei 2024 heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend. Er zijn geen eisen in reconventie in gesteld. 1.9 Op 29 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft tot tweemaal toe een bericht aan klager gestuurd waarin gedreigd wordt dat, indien klager de juridische procedure voortzet, hij en zijn partner de woning zullen worden uitgezet wegens vermeend onjuist gebruik van de woning. Verweerder probeert met intimidatie een gerechtelijke procedure te verhinderen en maakt daarmee misbruik van zijn positie als advocaat.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Beoordeling 4.2 Verweerder heeft in zijn brief van 23 februari 2024 namens zijn cliënt kenbaar gemaakt dat er rechtsmaatregelen zullen worden getroffen als er geen afspraken gemaakt kunnen worden en de dagvaarding door klager wordt doorgezet. Die vrijheid komt verweerder toe, ter behartiging van de belangen van zijn cliënt. Dat hij daarin onder meer aangeeft dat de huurovereenkomst zal worden opgezegd en er reconventionele eisen zullen worden gesteld, zijn voor klager begrijpelijk harde woorden met ingrijpende gevolgen maar ook dit past binnen de juridische mogelijkheden waarvan verweerder namens zijn cliënt gebruik kan maken. Verweerder heeft zich daarbij niet op een evident onpleitbaar standpunt gebaseerd, maar heeft uitvoerig toegelicht op welke wijze hij tot de conclusie is gekomen dat volgens hem sprake is van slecht huurderschap. Van intimidatie of bedreiging is geen sprake. Tot slot merkt de voorzitter op dat het niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter is om over het onderliggende huurgeschil te oordelen, waaronder over de rechtsgeldigheid van de (buitengerechtelijke) opzegging van de huurovereenkomst. 4.3 De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 december 2024