Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:167
Zaaknummer
24-711/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Niet gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 2 december 2024
in de zaak 24-711/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het bericht van 1 oktober 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 1 oktober 2024 met kenmerk K24-034 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft op 10 januari 2024 tegen mr. R een klacht ingediend bij het Bureau van de Orde van Advocaten Midden-Nederland. De klacht had betrekking op het optreden van mr. R in haar hoedanigheid van advocaat van klagers wederpartij.
1.2 Bij e-mail van 22 januari 2024, met als onderwerp “verzoek om nadere informatie”, heeft mr. M, stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten Midden-Nederland, hierna: “de stafjurist”, namens de deken de ontvangst van de klacht aan klager bevestigd, hem gewezen op het voor klachten tegen de advocaat van de wederpartij geldende toetsingskader en hem in overweging gegeven de klacht in te trekken, omdat de klacht naar verwachting (kennelijk) ongegrond zou worden verklaard. De stafjurist heeft daarbij aan klager voorgehouden dat een oordeel over de klacht was voorbehouden aan de tuchtrechter.
1.3 Bij e-mail van 26 januari 2024 heeft klager aan de stafjurist zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de inhoud van de e-mail van 22 januari 2024. Bij e-mail van 31 januari 2024 heeft de stafjurist de klacht samengevat. Bij e-mail van 8 februari 2024 heeft klager de stafjurist bericht dat hij het niet eens was met de samenvatting van de klacht. Bij e-mail van 9 februari 2024 heeft de stafjurist klager verzocht om de klachtonderdelen zelf kort en bondig te formuleren. Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft klager aan de stafjurist zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over haar optreden, heeft hij haar bericht dat hij niet begrijpt waarom hij de klachtonderdelen zelf moest formuleren en heeft hij haar om een uitleg gevraagd.
1.4 Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft klager verweerster als volgt bericht:
“Graag uw aandacht voor het volgende.
Ik benader u in uw rol van deken.
Recentelijk heb ik een klacht ingediend tegen een advocaat die in uw arrondissement werkzaam is. De wijze waarop uw kantoor dit heeft opgepakt stoort mij. De schijn van vooringenomenheid was er eigenlijk meteen en ik heb de indruk dat er ook procedureel van alles schort aan het optreden van uw medewerkster. Ik overweeg mij hierover te beklagen middels een klacht via de voorzitter van het hof van discipline.
Omdat ik de indruk krijg dat u zelf (nog) niet bij de zaak betrokken bent, leek het mij zuiver het verhaal eerst maar eens bij u neer te leggen. Dat doe ik bij deze.
Hieronder treft u de correspondentie met uw kantoor.
Ik hoor graag of u hierin iets kunt of wilt betekenen.”
1.5 Bij e-mail van 19 februari 2024 heeft de stafjurist mr. R verzocht om binnen drie weken schriftelijk te reageren op de klacht, waarbij de klacht met bijlagen zoals op 10 januari 2024 door klager ingediend, integraal aan mr. R is doorgestuurd.
1.6 Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft klager verweerster herinnerd aan zijn e-mail van 13 februari 2024 en zijn verzoek om uitleg. Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft de stafjurist klager bericht dat zijn klacht in volle omvang en conform de Advocatenwet en de Leidraad dekenaal klachtonderzoek wordt behandeld.
1.7 Mr. R heeft op 26 februari 2024 op de klacht geantwoord. Klager heeft gerepliceerd op 1 april 2024. Mr. R heeft gedupliceerd op 11 april 2024. Klager heeft het griffierecht voldaan, waarna de klachtzaak is doorgezonden naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.
1.8 Op 1 maart 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 2 mei 2024 heeft het Hof van Discipline voor onderzoek en afhandeling van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant aangewezen.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
1. Verweerster heeft de klacht niet serieus genomen en heeft daarmee de schijn van vooringenomenheid gewekt;
2. De stafjurist heeft namens verweerster de klacht teruggebracht tot drie korte punten en niet uitgelegd waarom dat nodig was;
3. De positie van de stafjurist is onduidelijk omdat de e-mails worden ondertekend met “namens de deken”, terwijl de e-mails wel in de ik-vorm worden geschreven;
4. De correspondentie van verweerster bevat veel taal- en tikfouten en slordigheden.
3. VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
4.1Toetsingskader
De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.2 Beoordeling
De voorzitter overweegt als volgt. De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerster in haar hoedanigheid van deken de door klager ingediende klacht heeft onderzocht. De wijze van onderzoek en afhandeling van de klacht wordt beschreven in de artikelen 46c, 46d en 46e Advocatenwet en in de Leidraad dekenaal klachtonderzoek. Bij de vervulling van de taak van verweerster in haar hoedanigheid van deken om klacht te onderzoeken komt haar beleidsvrijheid toe. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de klacht op de gebruikelijke wijze en conform de hierboven genoemde wet- en regelgeving heeft onderzocht. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster de klacht niet serieus heeft genomen of de schijn van vooringenomenheid gewekt. Ook het feit dat de stafjurist bij e-mail van 22 januari 2024 onder verwijzing naar het geldende toetsingskader aan klager in overweging heeft gegeven om de klacht in te trekken maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster de klacht niet serieus heeft genomen of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Dat in de onderwerpregel van dit e-mailbericht abusievelijk was vermeld “verzoek om nadere informatie” maakt dit niet anders. De stafjurist heeft uitdrukkelijk aan klager voorgehouden dat een oordeel over de klacht was voorbehouden aan de tuchtrechter en heeft klager in de gelegenheid gesteld om te laten weten of hij de klacht al dan niet wilde handhaven. Klager heeft ervoor gekozen de klacht door te zetten, waarna door verweerster de klachtprocedure is voortgezet en verweerster de klacht heeft onderzocht. Vervolgens heeft klager het griffierecht betaald, waarna de klacht is doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Het is thans aan die raad om een tuchtrechtelijk oordeel te geven over de klacht tegen mr. R. Door deze gang van zaken is het vertrouwen in de advocatuur naar het oordeel van de voorzitter niet geschaad.
4.3 Klager verwijt verweerster voorts dat zijn klacht is teruggebracht tot drie korte punten en dat hem niet is uitgelegd waarom dat nodig was. De voorzitter overweegt als volgt. Ook indien al juist zou zijn dat de inhoud van de klacht door verweerster dan wel de stafjurist niet juist is omschreven, betekent dit nog niet dat verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. In het kader van het onderzoek naar de klacht is het samenvatten van die klacht functioneel. De deken gaat er daarbij vanuit hoe hij het bij hem ingediende klaagschrift heeft verstaan. Het is mogelijk dat een deken een klacht anders verstaat dan dat deze door de klager is bedoeld. Dat betekent nog niet dat de deken daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat, nadat klager bezwaar had gemaakt tegen de door de stafjurist geformuleerde samenvatting van de klacht, klager in de gelegenheid is gesteld om zelf de klacht samen te vatten. Dit is in lijn met artikel 1.2 van de Leidraad dekenaal klachtonderzoek, die de stafjurist bij e-mail van 22 januari 2024 aan klager heeft toegestuurd en waarin is bepaald dat de klacht beknopt en zo duidelijk mogelijk dient te worden omschreven. Die uitleg volstond. Klager heeft van de hem geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt, waarna de klachtbrief met bijlagen integraal is doorgestuurd aan mr. R met het verzoek daarop te reageren. De aanvankelijk door de stafjurist vervaardigde klachtomschrijving is kortom los gelaten en heeft niet het uitgangspunt voor het klachtonderzoek gevormd, zodat niet valt in te zien op welk punt verweerster hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.4 De voorzitter is tot slot van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster, door de wijze waarop met klager door (de medewerker(s) van) het ordebureau is gecommuniceerd, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het is niet ongebruikelijk dat de stafjurist, die onder de verantwoordelijkheid van de deken werkzaamheden verricht, de e-mails ondertekent met “namens de deken”. Taal- en tikfouten en slordigheden zijn weliswaar ergerlijk, maar niet zodanig ernstig dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
4.5 De voorzitter komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 december 2024