Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:309

Zaaknummer

24-817/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken over het onderzoek naar de klacht van klaagster tegen een andere advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2024 in de zaak 24-817/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 11 november 2024 met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) met kenmerk Z 2343649/FB/SD. De voorzitter heeft ook kennisgenomen van de e-mail van 3 december 2024 van klaagster. 

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 21 maart 2024 heeft klaagster bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken, een klacht ingediend tegen mr. W. 

1.2    Op 11 april 2024 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven: “In goede orde ontving ik het webformulier van 21 maart 2024 waarin u een klacht indient tegen mr. (…) W(…). In reactie daarop bericht ik u als volgt.  Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klaagschrift niet-ontvankelijk is indien dit wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. U geeft in uw klachtformulier aan dat de advocaat op 26 januari 2021 klachtwaardig heeft gehandeld, zodat uw klacht in principe verjaard is. Ik verwacht dan ook dat de Raad van Discipline uw klacht niet-ontvankelijk zal verklaren. In dat verband verneem ik graag van u of u de klacht tegen mr. (…) W(…) wenst voort te zetten.  Voorts wijs ik u erop dat inmiddels de Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2023 van toepassing is op de klachtbehandeling. U kunt kennisnemen van deze leidraad op de website www.advocatenorde-rotterdam.nl.  Separaat zal ik u berichten met betrekking tot de recent door u ingediende klachten.  Tot slot bericht ik u dat ik niet zal overgaan tot heropening en onderzoek van de klachten uit 2020.”

1.3    Op 17 april 2024 heeft verweerder het volgende aan klaagster bericht: “Met betrekking tot de drie recent door u ingediende klachten bericht ik u als volgt. Uw klacht tegen mr. (…) W(…) zal door mij in behandeling worden genomen. Ik heb u echter op voorhand gewezen op de verjaringstermijn, aangezien u in het door u ingediende webformulier heeft aangegeven dat mr. (…) W(…) op 26 januari 2021 klachtwaardig heeft gehandeld. Ik wijs u er nogmaals op dat alle gedragingen van mr. (…) W(…) tot 21 maart 2021 in verband met de verjaring niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. De klachtbehandeling zal plaatsvinden volgens de “Leidraad dekenaal klachtonderzoek”. Eerst nadat ik mijn visie op uw klacht heb gegeven en na betaling van het griffierecht staat voor u de mogelijkheid open de zaak voor te leggen aan de Raad van Discipline. (…)”

1.4    Verweerder heeft mr. W per e-mail van 18 april 2024 uitgenodigd om uiterlijk op 9 mei 2024 te reageren op de klacht. 

1.5    Mr. W heeft op 9 mei 2024 gereageerd op de klacht. 

1.6    Op 10 mei 2024 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven: “Ik heb het resumé van [mr. W] gelezen. Deze sluit exact aan op mijn verwachting, overeenkomstig mijn eerdere berichten aan u. [Mr. W] refereert conform de input in het digitale dossier, waarin slechts de communicatie tussen u en mij zijn opgenomen. Pappen en nathouden. Van mijn bewijsstukken in het aangetekende poststuk is geen sprake. Nu deze fase is afgerond, verzoek ik u over te gaan tot het indienen van mijn klacht bij de Raad van Discipline, de tuchtrechter. Daar zal ik al mijn bewijsstukken aantonen, want ik neem aan dat u dat niet gaat doen. Onderstaand treft u mijn reactie aan op uw schrijven d.d. 8 mei 2024. Ik wil u herinneren aan uw plicht tot eerbiediging van mijn klachten en mijn rechten. Vergeet u niet, deze bij het dossier te voegen, inzake [mr. W].”

1.7    Verweerder heeft klaagster en mr. W op 13 mei 2024 uitgenodigd voor een bespreking op het bureau van de Orde van Advocaten. Hij heeft partijen gevraagd opgave te doen van hun verhinderdata. 

1.8    Op 13 mei 2024 heeft klaagster bij het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. 

1.9    Na ontvangst van de reacties van partijen op zijn uitnodiging heeft verweerder partijen per e-mail van 15 mei 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 25 juni 2024.

1.10    De voorzitter van het hof van discipline heeft de klacht van klaagster tegen verweerder bij beslissing van 16 mei 2024 verwezen naar de deken Midden-Nederland. De voorzitter van het hof heeft de deken opgedragen onderzoek te doen naar het verwijt van klaagster dat verweerder het onderzoek van haar klacht tegen mr. W niet uitvoert volgens de Leidraad dekenaal onderzoek 2023 (hierna: de Leidraad). 

1.11    Op 17 juni 2024 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven: “Bij deze wil ik u laten weten dat ik niet voor augustus een afspraak kan maken.  Voorts verzoek ik tot het verplaatsen van de afspraak d.d. 25 juni 2024 naar augustus 2024. Dit in verband met een onverwachts medisch traject waarin ik ben beland. (…)”

1.12    Op 18 juni 2024 heeft verweerder bevestigd dat het gesprek op 25 juni 2024 niet door zou gaan. Hij heeft partijen verzocht om nieuwe verhinderdata op te geven.

1.13    Klaagster heeft dezelfde dag daarop als volgt gereageerd: “Ik weet niet hoe het medisch traject zich ontwikkelt. Ik kan op dit moment geen gevolg geven aan uw verzoek. Zodra er meer zicht is op het verloop, laat ik u dat asap weten”

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door het onderzoek van klaagsters klacht tegen mr. W niet uit te voeren volgens de Leidraad dekenaal onderzoek 2023. 

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Het verweer wordt hierna, voor zover van belang, besproken. 

 

4    BEOORDELING

Omvang zaak 4.1    De voorzitter stelt dat in het klachtdossier klachtzaken tegen anderen dan verweerder en mr. W de revue passeren en dat uit het klachtdossier het ongenoegen van klaagster blijkt over – samengevat – de advocatuur in zijn algemeenheid. De klacht waarover de voorzitter zal oordelen is echter beperkt van omvang. De voorzitter zal zich namelijk beperken tot de klacht die via de voorzitter van het hof van discipline voor onderzoek is voorgelegd aan de deken Midden-Nederland. De klacht kortom, zoals hiervoor in paragraaf 2 weergegeven. 

4.2    De standpunten van partijen die zien op andere klachtzaken of andere verwijten zal de voorzitter in deze beslissing niet bespreken.  Maatstaf

4.3    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam. Volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Leidraad

4.4    De Leidraad is niet meer dan de naam al zegt, een leidraad of richtsnoer. Er staan geen bepalingen in waaraan de deken zich onder alle omstandigheden moet houden. In de Leidraad zelf staat het als volgt: “Deze leidraad geeft informatie over de wijze waarop een tuchtrechtelijke klacht in het algemeen door de deken wordt behandeld. Het staat de deken echter vrij zijn onderzoek anders in te richten.”

4.5    Artikel 3 van de Leidraad geeft aanwijzingen over hoe een onderzoek naar de klacht er doorgaans uit zou moeten zien. Het niet volgen van de Leidraad betekent echter niet zonder meer dat een deken onzorgvuldig heeft gehandeld. De vaststelling dat de Leidraad niet is gevolgd kan daartoe slechts een aanwijzing zijn.  Klacht

4.6    De deken heeft de ontvangst van de klacht drie weken na de indiening ervan aan klaagster bevestigd. Dat is een week later dan de twee weken die wordt aanbevolen in artikel 3.1 van de Leidraad. De voorzitter meent echter dat sprake is van een geringe overschrijding van de aanbevolen termijn en dat van onzorgvuldig handelen geen sprake is. 

4.7    Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat verweerder vervolgens heeft gehandeld binnen de kaders die de Leidraad geeft. 

4.8    Wat betreft het verzoek van klaagster om de klacht door te sturen naar de raad overweegt de voorzitter het volgende. Klaagster lijkt een beroep te doen op het bepaalde in artikel 46c lid 2 Advocatenwet, waarin is bepaald dat de deken de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad brengt, als een klager daarom verzoekt. Het hof van discipline heeft op 3 februari 2014 (ECLI:NL:TAHVD:2014:69) echter geoordeeld dat met onmiddellijk zoals genoemd in artikel 46c lid 2 Advw onmiddellijk na afronding van de klachtbehandeling wordt bedoeld en dat een behoorlijke klachtbehandeling vergt dat de deken een volledig onderzoek uitvoert. Dit oordeel van het hof van discipline komt ook tot uitdrukking in artikel 3.2 van de Leidraad. Dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van klaagster om de klachtzaak tegen mr. W door te sturen naar de raad is aldus niet onzorgvuldig. 

4.9    De voorzitter wijst er tot slot op dat de klachtbehandeling stil is komen te liggen, vanwege de medische situatie van klaagster. Dat als gevolg hiervan mogelijk vertraging is ontstaan, kan verweerder niet worden verweten. 

4.10    De voorzitter komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat klaagster haar stelling dat verweerder de Leidraad niet heeft gevolgd en daarmee bovendien onbetamelijk heeft gehandeld onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De voorzitter zal de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.

 

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 16 december 2024