Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:220

Zaaknummer

24-287/DH/DH

Zaaknummer

24-291/DH/DH

Zaaknummer

24-292/DH/DH

Zaaknummer

24-293/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Klachten over de eigen advocaten en klachtfunctionaris en bestuurder van advocatenkantoor. Klacht over de eigen advocaten ongegrond; niet gebleken dat zij onvoldoende zorgvuldig of onvoldoende deskundig zijn geweest in de wijze waarop zij twee zaken van klagers hebben behandeld. Klacht over de klachtenfunctionaris ongegrond; zij was niet rechtstreeks betrokken bij het sluiten van de regeling met het advocatenkantoor waarop de klacht ziet. Klacht over de bestuurder ongegrond; de bestuurder mocht de aansprakelijkstelling van de hand wijzen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2024 in de zaken 24-287/DH/DH, 24-291/DH/DH, 24-292/DH/DH en 24-293/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager 1 klaagster 2 klager 3 klager 4 klaagster 5 klaagster 6 klaagster 7 klaagster 8 klaagster 9

gezamenlijk te noemen: klagers gemachtigde: [klager 1] 

over:

[verweerder 1] advocaat te Den Haag verweerder 1 zaaknummer: 24-287/DH/DH

[verweerster 2] advocaat te Den Haag verweerster 2 zaaknummer: 24-291/DH/DH

[verweerder 3] advocaat te Breda verweerder 3 zaaknummer: 24-292/DH/DH

[verweerster 4] advocaat te Utrecht verweerster 4 zaaknummer: 24-293/DH/DH

gezamenlijk te noemen: verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij brief van 4 april 2023, ontvangen op 6 april 2023, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders. 1.2    Bij beslissing van 23 mei 2023 heeft de voorzitter van het hof van discipline de Haagse deken aangewezen voor onderzoek en behandeling van de klacht tegen [verweerder 3] en [verweerster 4]. 1.3    Op 17 april 2024 heeft de raad vier klachtdossiers met kenmerk K075 2023 van de deken ontvangen. 1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Namens klagers is verschenen [klager 1], vergezeld door advocaat mr. R.M. Stark. Verweerders zijn allen in persoon verschenen. 1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarissen genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 31 (procedureel).

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. Geschil met accountant 2.2    De familie [naam klagers] (klagers 1 tot en met 4) heeft diverse ondernemingen (klagers 5 tot en met 9). Alle ondernemingen zijn klant geweest bij accountant [naam]. Op 2 september 2021 is de opdrachtrelatie door de accountant met alle vijf de ondernemingen opgezegd, nadat tussen de accountant en één van de ondernemingen een verstoorde relatie is ontstaan. De accountant heeft gebruik gemaakt van zijn retentierecht op de boekhouding totdat een bedrag van € 3.390,12 (inclusief incassokosten) aan onbetaalde facturen is betaald. Op 25 oktober 2021 is namens de accountant een sommatiebrief verzonden aan klagers, nadat eerder herhaald is gewezen op de facturen. Namens de accountant is daarbij aangezegd dat klagers door de betalingsachterstand niet langer toegang krijgen tot de administratiesystemen. 2.3    Op 27 oktober 2021 hebben klagers zich tot het kantoor van verweerders gewend voor juridische bijstand in het geschil. [Verweerder 3], op dat moment advocaat-stagiair, en [verweerster 4] werkten op dat moment beiden nog voor het kantoor [naam] Advocaten. [Verweerster 4] heeft een intakegesprek gevoerd met [klager 1]. 2.4    [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben de zaak tegen de accountant vervolgens behandeld. Op 3 november 2021 hebben zij overleg gevoerd met [klager 1]. Diezelfde dag hebben zij aan [klager 1] geschreven: “Mijn collega, [verweerder 3], en ik hebben bijgaande concept-brief aan [de advocaat van de accountant] opgesteld. In de brief zijn we niet te inhoudelijk ingegaan op de verschuldigdheid van de verschillende facturen, omdat dat nu niet het meest kostenefficiënt, in een later stadium altijd nog kan en op basis van de opmerkingen in het Excel-bestand en zonder bestudering van de stukken niet goed is te beoordelen in hoeverre de facturen verschuldigd zijn.  Ons advies zou zijn om deze zaak zo snel mogelijk op te lossen, door het voorstel te doen om nog een deel van de facturen te betalen (voor zover redelijk en verschuldigd). Zou jij nog kunnen laten weten welk bedrag je nog bereid bent te betalen ter voorkoming van verdere juridische kosten en ter oplossing van dit geschil? Dan passen we de brief hierop aan. Zou je daarnaast kunnen laten weten aan wie en op welke wijze de administratie kan worden overgedragen? Opmerkingen en aanvullingen bij de brief ontvangen we ook graag, zodat de brief vandaag of morgen kan worden verzonden.” 2.5    Op 4 november 2022 heeft [klager 1] na een eerdere reactie gereageerd: “Bedankt, voor het meedenken. Ik heb met iedereen overlegt en we zijn het er over eens dat het eigenlijk €500,- teveel is. [De accountant] mag al blij zijn dat we nog €500,- willen betalen voor iets waarvan wij het idee hebben dat we bedondert zijn door [de accountant]. [De accountant] is er met gestrekt been ingegaan en schiet met hagel. […] Verder is [de accountant] volgens ons zelf niet zeker van de juistheid van enkele facturen. […] Voor deze facturen heeft [de accountant] tot ca. 3 weken geleden NOOIT herinneringen gestuurd. Als [de accountant] de stekker er uit wil trekken (zou weer aangegeven dat ze niet willen komen tot een oplossing) is dat aan hun, wij gaan ons dan echt beraden of we de zaak gaan voorleggen aan de Raad voor Geschillen van Accountants. […]” 2.6    Diezelfde dag heeft [verweerder 3] op [klager 1] geantwoord: “Dank voor onderstaande reactie, wij zullen dit voorstel verwerken in de brief en zullen deze daarna versturen. In het meest gunstige scenario gaat [de accountant] akkoord met het voorstel en wordt een en ander op korte termijn afgewikkeld. Mocht [de accountant] niet akkoord gaan en haar standpunten omtrent de facturen handhaven, zullen wij deze gemotiveerd en waar mogelijk onderbouwd met stukken moeten betwisten. Mocht ook dat tot niets lijden, is een gerechtelijke procedure niet uit te sluiten, maar dat is vooralsnog op de muziek vooruit lopen.”  2.7    Daarop heeft [klager 1] op eveneens dezelfde dag gereageerd: “Ik heb mi de openstaande bedragen al gemotiveerd in het Excel bestand. We wachten reactie [accountant] af. […]” 2.8    Op 9 november 2021 is een opdrachtbevestiging verstuurd.  2.9    [Verweerder 3] heeft vervolgens met de advocaat van de accountant gecorrespondeerd en telefonisch overleg gevoerd. De accountant bleek niet bereid om een deel van de declaraties te crediteren en maakte aanspraak op een vergoeding voor de overdracht van de administratie van klagers en voor incassokosten. 2.10    Op 20 december 2021 heeft een digitale bespreking plaatsgevonden tussen [klager 1], [klager 3], [klager 4] en de accountant. Dit heeft niet geleid tot een oplossing.  2.11    Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een concepte-mail voorgelegd aan [klager 1], waarbij hij heeft opgemerkt: “[…] Wellicht zal [de accountant] proberen om akkoord te gaan met dit voorstel onder de voorwaarde dat partijen elkaar over en weer ‘finale kwijting’ verlenen, waardoor partijen elkaar niet meer kunnen aanspreken op welke grond dan ook. In dat geval zijn tuchtrechtelijke maatregelen ook niet mogelijk. Het is dus even afwachten of zij die voorwaarde al dan niet vereisen.”  2.12    Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een e-mail verstuurd aan de advocaat van de accountant met het openstaande factuurbedrag van € 1.785,67 (exclusief incassokosten). [Verweerder 3] heeft daarin aangegeven dat klagers bereid zijn dat bedrag te betalen “maar dan moet het daar wel bij blijven en kunnen partijen deze kwestie achter zich laten”.  2.13    Voordat de advocaat van de accountant heeft gereageerd op de e-mail van [verweerder 3], hebben klagers zelf reeds het bedrag van € 1.785,67 op 22 december 2021 overgemaakt aan de accountant. Dit hebben klagers diezelfde dag aan [verweerder 3] medegedeeld. [Verweerder 3] heeft daarop een bericht verstuurd aan de advocaat van de accountant dat het openstaande bedrag zoals dat in de digitale bespreking van 20 december 2021 is genoemd, betaald is en dat klagers er daarmee van uitgaan dat het dossier is gesloten. 2.14    Op 27 december 2021 is daarop namens de accountant medegedeeld dat de betaling niet voldoende is, omdat er een bedrag van € 114,95 aan facturen resteerde en dat klagers op grond van de algemene voorwaarden ook de incassokosten van € 2.659,- verschuldigd zijn, alsmede de kosten voor de overdracht van de dossiers van omstreeks € 600,-. 2.15    De facturen zijn vervolgens niet betaald door klagers. Klagers hebben hun boekhoudingen door een nieuwe accountant laten reconstrueren en daarvoor naar eigen zeggen extra kosten moeten maken. Geschil over verbouwing woning van de familie A. 2.16    [Klager 4] is met zijn bedrijf actief in de keukenbranche. Aanvankelijk handelde hij in de vorm van de eenmanszaak [naam eenmanszaak klager 4]. Inmiddels is deze eenmanszaak omgezet in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.). 2.17    [De eenmanszaak van klager 4] heeft een overeenkomst van aanneming gesloten met de familie A. voor de verbouwing van een woning. Daarin is, voor zover relevant, afgesproken dat de familie A. 35% van de aanneemsom diende te betalen zodra de verbouwing voor 80% was voltooid. Dit betrof een bedrag van € 42.000,-. Verweerders zijn niet betrokken geweest bij het opstellen en sluiten van de overeenkomst. 2.18    Tussen [de eenmanszaak van klager 4] en de familie A. is een geschil ontstaan over de vraag of de verbouwing voor 80% voltooid was, zodat er een (laatste termijn)betaling van 35% van de aanneemsom verricht moest worden, en over door de familie A. gestelde gebreken in de door [de eenmanszaak van klager 4] verrichte werkzaamheden. 2.19    [Klager 4] en [klager 1] hebben zich tot het kantoor van verweerders gewend voor juridische bijstand bij het geschil met de familie A. [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben de zaak aangenomen en behandeld. 2.20    Op 14 april 2022 hebben [verweerder 3] en [klager 1] elkaar telefonisch gesproken. Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een conceptbrief voorgelegd, die door [klager 1] is geaccordeerd. 2.21    Op 6 mei 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] een opdrachtbevestiging verstuurd aan [de eenmanszaak van klager 4], ter attentie van [klager 4], met een kopie aan [klager 1] die als contactpersoon optrad. Diezelfde dag hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] aan [klager 4] geschreven: “Bijgaand ontvang je, zoals besproken, een concept-brief. Zou je deze kritisch kunnen doorlezen en zou je hierop zo snel mogelijk kunnen reageren zodat de brief, op jouw verzoek, zo snel mogelijk kan worden verzonden? Omdat we niet het volledige dossier hebben ontvangen, zijn veel stellingen voor mij niet te controleren (zoals wat er is afgesproken in afwijking van de offerte, de gestelde tekortkomingen etc.). Ik baseer me daarom vooral op hetgeen jij gisteren hebt toegezonden. Telefonisch heb je gisteren aangegeven dat je graag wilt dat ter voorkoming van verdere kosten er na deze brief niet uitgebreid meer wordt gecorrespondeerd. Wel zullen wij nog eventueel overleg voeren met [de medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar]. Hierbij wil ik je er wel op wijzen dat de termijnen in de brief vrij kort zijn (korter dan gebruikelijk) en dat het deskundigenonderzoek wel is afgesproken. Het is dan ook mogelijk dat de wederpartij de hakken in het zand zet en het restantbedrag niet gaat betalen. Hier kunnen wij dan helaas vrij weinig aan doen. In dat geval zou eigenlijk de enige optie zijn om 1) verdere werkzaamheden op te schorten of 2) rechtsmaatregelen te treffen, zoals het leggen van beslag of het starten van een procedure. Door jou is aangegeven dat een procedure niet wenselijk is vanwege de kosten. […] Als jullie hierover nog willen overleggen hoor ik het graag. Maar ik hoop natuurlijk dat na ontvangst van de brief betaald gaat worden.”  2.22    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben de zaak besproken met [klager 4] en [klager 1]. Daarin is ter sprake gekomen dat verschuldigdheid van de factuur afhankelijk is van de vraag of 80% van de werkzaamheden is verricht. [klager 4] en [klager 1] hebben daarop aangegeven dat veel meer dan 80% van de werkzaamheden was afgerond en dat daarover geen discussie zou kunnen bestaan. [Verweerder 3] heeft op basis daarvan een conceptbrief opgesteld en, na akkoord daarop, verstuurd aan de familie A. 2.23    Op 1 juni 2022 is namens de familie A. gereageerd dat de grens van 80% bij lange na niet zou zijn gehaald en zijn diverse tekortkomingen aan de werkzaamheden gesteld. [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben daarop opnieuw overleg gevoerd met [klager 4] en [klager 1]. Laatstgenoemden hebben vastgehouden aan het standpunt dat meer dan 80% van de werkzaamheden is verricht, er geen gebreken zijn en dat er € 42.000,- betaald diende te worden. [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in reactie daarop aangegeven dat er een toelichting en onderbouwing nodig is voor dat standpunt. 2.24    De familie A. heeft daarna aangeboden een bedrag van € 21.000,- te betalen mits [de eenmanszaak van klager 4] de keuken zou monteren en er een deskundige zou worden ingeschakeld om vast te stellen of 80% van de werkzaamheden is verricht. [De eenmanszaak van klager 4] heeft vervolgens de keuken geplaatst. [De eenmanszaak van klager 4] heeft geen verdere werkzaamheden, zoals herstelwerkzaamheden, verricht, omdat er volgens [de eenmanszaak van klager 4] geen gebreken waren. 2.25    Op 15 juni 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] erop gewezen dat de voornoemde opstelling van [de eenmanszaak van klager 4] tot gevolg zou kunnen hebben dat hij in verzuim zou komen te verkeren, waardoor de familie A. de overeenkomst zou kunnen ontbinden en aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding. [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben geadviseerd om de (herstel)werkzaamheden te verrichten die in ieder geval verricht moesten worden. [De eenmanszaak van klager 4] heeft de familie A. daarop verzocht eerst het deskundigenrapport te verstrekken en om daarna overleg te voeren over de te verrichten (herstel)werkzaamheden. 2.26    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben vervolgens gecorrespondeerd met de advocaat van de familie A. De advocaat heeft op 4 juli 2022 een deskundigenrapport verstrekt, waaruit volgt dat nog niet 80% van de werkzaamheden was verricht en welke herstelwerkzaamheden waren vereist. 2.27    Op 8 juli 2022 heeft [verweerster 4] aan [klager 1] geschreven: “Naar aanleiding van het deskundigenbericht heb ik telefonisch contact gehad met [de advocaat van de familie A.]. Helaas leek hij niet bereid te zijn om pragmatisch met de gebreken om te gaan, maar verzocht hij een planning te verstrekken waarbinnen de gebreken kunnen worden hersteld en een planning voor de nog te verrichten werkzaamheden op zolder. […] Doordat hij de gebreken nu niet wil afhechten, verwacht ik dat er over de gebreken in het deskundigenrapport en eventuele andere gebreken aan het einde van de rit (bij oplevering) nog een discussie zal ontstaan. Maar dit kunnen we helaas niet voorkomen zonder hun medewerking. In onderstaande e-mail gaf hij daarnaast aan dat nog niet bekend is wat er volgende week gebeurd. Is dat alleen de dakkapel of ook de verdere werkzaamheden op zolder? Zou jij een planning kunnen verstrekken van de te verrichten werkzaamheden zodat we [de advocaat van de familie A.] hierover kunnen berichten? […]” 2.28    Op 11 juli 2022 heeft [klager 1] aan [verweerder 3] en [verweerster 4] geschreven: “Dakkapel is volgens vanochtend afspraak geplaatst. Graag [de advocaat van de familie A.] mailen dat betaling binnen 5 werkdagen op onze rekening moet staan […] Werkzaamheden worden opgeschort totdat bedrag (95% van 120K) op onze rekening staat. Zo niet, aanmanen, extra kosten doorrekenen tot aan eventueel beslagleggen toe. LET OP!!! [De familie A.] is volop bezig (IS NIET DE AFSPRAAK] in de woning ook op plekken waar nog iets moet worden aangepast volgens het rapport. We gaan er vanuit dat jullie een 100% goede brief maken waarin wij op geen enkele wijze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die is ontstaan door “eigen” werk [de familie A.] […] Zoals vrijdag met [verweerster 4] afgesproken, nu stapsgewijs zaak oppakken en niets meer aan het toeval overlaten. Dit zijn ratten dus wees heel alert en gewaarschuwd!! […] PS. Woning is nu zonder twijfel meer als 80% gereed. 80% was het al maanden, wij kunnen ons namelijk niet vinden in het deskundige rapport.” 2.29    Diezelfde dag heeft [verweerder 3] aan [klager 1] geschreven: “In navolging op de e-mails van [de advocaat van de familie A.] en [verweerster 4], vind je hieronder een conceptmail aan [de advocaat van de familie A.]. Zoals jij ook al telefonisch met [verweerster 4] hebt besproken, zijn de gemoederen inmiddels aardig opgelopen en kan de strekking van onderstaande e-mail escalerend werken, ondanks dat jullie in jullie recht staan voor wat betreft de betaling van het restant. Wij vernemen graag of onderstaande e-mail verzonden kan worden.” 2.30    Op 14 juli 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] overleg gevoerd met [klager 4] en [klager 1]. Zij hebben vervolgens in een e-mail van diezelfde dag geschreven: “In navolging op ons telefoongesprek, vinden jullie hieronder het aangepaste concept voor [de advocaat van de familie A.]. Tijdens ons telefoongesprek werd duidelijk dat voor jullie de koek op is en dat jullie het liefst willen overgaan tot ontbinding van de overeenkomst met [de familie A] en in een procedure betaling willen afdwingen en daaraan voorafgaand conservatoir beslag willen leggen. Wij bespraken dat [de familie A.] hoogstwaarschijnlijk in dat geval een tegenvordering zullen instellen. Immers, zij betwisten (volgens ons: onterecht) dat 80 procent van de werkzaamheden zijn voltooid en dat er allerlei andere (herstel)werkzaamheden verricht moeten worden. […] Als inderdaad 80 procent van het werk gereed is, dan is de betaaltermijn opeisbaar en dan dient er door [de familie A.] betaald te worden. Als ze dit niet (tijdig) doen, dan komen ze in verzuim en kunnen jullie je werkzaamheden in beginsel opschorten en ontbinden (tenzij een rechter zou oordelen dat jullie al in schuldeisersverzuim verkeren doordat de werkzaamheden al door jullie zijn opgeschort, maar daarvan is volgens ons geen sprake van). […] In het beste geval, zal de vordering voor wat betreft het afronden van 80 procent van de werkzaamheden worden toegekend, maar zullen [de familie A.] waarschijnlijk in het gelijk worden gesteld voor wat betreft het minderwerk en mogelijk voor wat betreft een deel van de herstelkosten. Voor eventuele herstelkosten geldt dat indien en voor zover terecht gevorderd, de daarmee gepaard gaande kostenveroordeling waarschijnlijk hoger zal zijn dan wanneer jullie de werkzaamheden zelf uitvoeren. Daarbij zij opgemerkt dat de eenmanszaak van [klager 4] de eisende partij is en, indien een eventuele reconventionele vordering van [de familie A.] wordt toegewezen, op het gehele privévermogen van [klager 4] kan worden verhaald. Dit is een (proces)risico. Echter, voor jullie is praten geen optie meer, zo werd mij telefonisch medegedeeld. Wij vernemen graag of jullie in verband met bovenstaande geconstateerde risico's nog nader overleg willen voeren. Wij vernemen ook graag of 1 onderstaande e-mail kan worden verzonden en treden daarna graag in overleg om de vervolgstappen te concretiseren.“ 2.31    Diezelfde dag hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] de advocaat van de familie A. nogmaals gesommeerd om over te gaan tot betaling. 2.32    Op 29 juli 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] aan [klager 4] en [klager 1] geschreven: “Zoals al per WhatsApp aangekondigd, hierbij de e-mail aan [de advocaat van de familie A.]. [klager 1] gaf aan dat de e-mail verstuurd kon worden als jullie volledig in jullie recht staan. Als er daadwerkelijk 80% gereed is, dan staan jullie in jullie recht. Wij gaan op basis van wat jullie verklaren ervanuit dat die 80%-grens (ruimschoots) is gehaald, maar ik noch [verweerster 4] kunnen dat bepalen. Als theoretisch bezien een deskundige anders zou oordelen, namelijk dat er geen 80% van de werkzaamheden is verricht, dan kan er niet rechtsgeldig worden opgeschort. Daar gaan we op basis van jullie input evenwel niet vanuit. […] Wij vernemen graag eventuele op- of aanmerkingen en of de e-mail verstuurd kan worden.” 2.33    Op 9 augustus 2022 heeft de advocaat van de familie A. medegedeeld dat de factuur betaald zou worden indien [de eenmanszaak van klager 4] een planning voor het afronden van de werkzaamheden zou toezenden. [De eenmanszaak van klager 4] heeft dit niet willen toezeggen en heeft aanspraak gemaakt op het bedrag van € 21.000,-. 2.34    Diezelfde dag heeft de advocaat van de familie A. telefonisch contact gezocht met [verweerder 3], waarin de advocaat te kennen gaf de sommatie niet naar zijn cliënten te hebben verstuurd omdat hij meende dat een dergelijk harde opstelling niet in het belang van beide partijen was. [verweerder 3] heeft de inhoud van het telefoongesprek diezelfde dag teruggekoppeld aan [klager 4] en [klager 1], met zijn advies om gebruik te maken van de opening om tot een oplossing te komen. Daarop heeft [klager 4] diezelfde dag gereageerd:  “EERST BETALEN Het aanleveren van een planning voor de resterende werkzaamheden staat los van deze betalingsverplichting. NU WILLEN ZE PRATEN MAAR ZE GAAN KAPOT!!!!!!!!!!!!” 2.35    Op 11 augustus 2022 heeft [verweerder 3] aan [klager 4] en [klager 1] geschreven: “Wij spraken elkaar gistermiddag telefonisch naar aanleiding van de e-mailwisseling en het WhatsApp-gesprek van dinsdag 9 augustus. De inhoud daarvan is bekend en gaat kort gezegd over het telefoongesprek dat ik eveneens dinsdag 9 augustus met [de advocaat van de familie A.] in deze zaak had en waarvan ik de inhoud aan jullie terugkoppelde. Deze email is bij jullie in het verkeerde keelgat geschoten, zo gaven jullie telefonisch aan. Ook hebben jullie het gevoel steeds aan het kortste eind te trekken en wensen niet meer te praten met [de familie A.]. Jullie wensen betaling - desnoods via de rechter. Ook kwam telefonisch de kwestie [de accountant] ter sprake, waarbij jullie eveneens het gevoel aan over hebben gehouden dat jullie aan het kortste eind hebben getrokken.  Jullie hebben telefonisch aangegeven nog wel vertrouwen te hebben in [verweerster 4] en mij, ondanks dat jullie per WhatsApp hebben aangegeven dat jullie hopen dat wij nog aan jullie kant staan en dat de e-mailwisseling en het WhatsAppgesprek de samenwerking niet ten goede komt. Ook hebben jullie telefonisch aangegeven een second opinion te gaan inwinnen. Het e-mailverzoek om in dat kader de stukken te overleggen is inmiddels ontvangen. Vanzelfsprekend is dat jullie goed recht en de stukken zullen ook naar mr. Stark worden toegestuurd. Wat daar ook de uitkomst van zal zijn, breng ik - mede namens [verweerster 4] - het volgende onder jullie aandacht. [Verweerster 4] en ik zijn van mening dat jullie belang in de gegeven omstandigheden het beste wordt gediend met een minnelijke oplossing, zoals in mijn e-mail van dinsdag naar aanleiding van het telefoongesprek met [de advocaat van mr. A] uiteengezet. Dit is de meest efficiënte manier met de minste (proces)risico's. Jullie hebben (meermaals) aangegeven dat de tijd van praten voorbij is, desnoods in rechte betaling willen afdwingen en in dat kader 'over lijken' willen gaan. [Verweerster 4] en ik staan echter niet achter een dergelijke aanpak vánwege de procesrisico's die daaraan zijn verbonden zoals wij die reeds uiteengezet hebben.  Dit heeft tot gevolg dat er thans twee opties zijn. De eerste is dat wij voor jullie blijven optreden en dat we ons gezamenlijk inspannen om een minnelijke oplossing te bereiken. […] Deze optie kan alleen worden uitgevoerd als jullie je in deze aanpak kunnen vinden. Indien dat niet het geval is, en daar lijkt net nu sterk op, dienen [verweerster 4] en ik de opdracht aan jullie terug te geven. Jullie kunnen dan een andere advocaat inschakelen die jullie aanpak wel kan onderschrijven. Graag vernemen wij welke optie jullie kiezen, waarbij wij ons voor kunnen stellen dat jullie eerst de uitkomst van een second opinion willen afwachten, waar dan wel haast mee moet worden gemaakt. Het voorgaande laat onverlet dat wij jullie steeds met veel genoegen hebben bijgestaan, wij jullie willen bedanken voor jullie vertrouwen in ons, we hei vervelend voor jullie vinden dat jullie in deze vervelende discussie met [de familie A.] zijn beland en wij ons maximaal hebben ingespannen om voor jullie het beste resultaat te bereiken én dat ook zullen blijven doen indien jullie voor die mogelijkheid kiezen.” 2.36    Op 17 augustus 2022 heeft de familie A. het resterende bedrag van € 21.000,- betaald, met het verzoek om de (herstel)werkzaamheden voort te zetten en een planning aan te leveren.  2.37    Op 19 augustus heeft [verweerder 3] aan [klager 4] en [klager 1] geschreven: “Er is door [de advocaat van de familie A.] gesommeerd om uiterlijk 24 augustus 2022 een planning aan te leveren en uiterlijk 14 september 2022 'volledig deugdelijk te zijn nagekomen' […] Als nu wordt aangegeven dat de komende vier weken zullen worden gebruikt om een planning aan te leveren, is dat een mededeling waaruit [de familie A.] kan afleiden dat jullie in de nakoming van de door [de advocaat van de familie A.] gestelde termijn tekort zullen gaan schieten en zal [de advocaat van de familie A.] zich beroepen dat de gevolgen van niet-nakoming intreden voordat de vordering opeisbaar is […] Dit is een risico. Mijn advies zou zijn om direct met een inhoudelijke te komen waarom de gestelde termijnen niet haalbaar zijn (gelet op bouwvak etc) en dat het onredelijk is om vast te houden aan eerdergenoemde termijnen die zijn aangegeven voordat de hele discussie is ontstaan, maar dat jullie desondanks zullen streven om binnen vier weken een planning aan te leveren. In mijn e-mail van maandag 15 augustus 11 :39u heb ik aangegeven om de uitkomsten van de (aangekondigde) second opinion af te wachten alvorens te bepalen welke advocaat de vervolgwerkzaamheden gaat oppakken. Kunnen jullie aangeven wanneer de second opinion gereed is?” 2.38    Op 9 september 2022 heeft [verweerster 4] met [klager 4] en [klager 1] gesproken. Na het gesprek is aan de familie A. een voorstel gedaan van € 10.000,- om geen werkzaamheden meer te verrichten. De familie A. heeft hiermee niet ingestemd. [Verweerster 4] heeft daarop aan [de eenmanszaak van klager 4] geadviseerd om ofwel de herstelwerkzaamheden uit te voeren, ofwel een beter financieel voorstel te doen. 2.39    Op 29 september 2022 is het dossier overgedragen aan mr. R.M. Stark.  Kantoorklachtenregeling 2.40    Op 19 augustus 2022 hebben klagers klachten op grond van de kantoorklachtregeling van het kantoor van verweerders ingediend. De klachten zijn vervolgens behandeld door [verweerster 2], de klachtenfunctionaris van het kantoor.  2.41    Op 22 augustus 2022 hebben klagers hun klachten nader gemotiveerd. Daarin heeft [klager 1] onder meer geschreven:  “Wij hebben [het advocatenkantoor] voor dit dossier ingeschakeld nadat [de accountant] werkzaamheden, voor al "onze" ondernemingen per direct had stopgezet. En daarbij alle administraties had gegijzeld. Na een langdurend traject met [het advocatenkantoor] als onze advocaat hebben wij volledig aan alle eisen van [de accountant] voldaan (op advies [het advocatenkantoor]) en staan wij tot op de dag van vandaag nog steeds met lege handen; Met als resultaat nog steeds geen administraties (4 ondernemingen), gevolg dubbele kosten (duizenden euro's) om al deze administraties opnieuw op te laten bouwen door nieuwe accountant, nog openstaande "pest/druk" (zoals [het advocatenkantoor], [verweerder 3] deze noemt) factuur van €6.500,- i.v.m. de werkzaamheden die [de accountant] blijkbaar voor de zaak tegen [klagers] heeft moeten maken (waarvoor we inmiddels herinnering van hebben ontvangen) en alle betaalde facturen aan [het advocatenkantoor]. […]” 2.42    Op 26 augustus 2022 heeft [verweerder 3] gereageerd op de klachten.  2.43    Op 29 augustus 2022 heeft [verweerster 2] de reactie doorgezonden aan klagers. Daarbij heeft zij geschreven: “Uit het verweer en de stukken maak ik op dat er een dispuut tussen u(w onderneming(en)) is ontstaan en [de accountant] over openstaande facturen. […] Voor zover dat betreft dat u nog steeds niet over de dossiers beschik, begrijp ik uit het verweer dat dit een beslissing is die in overleg is genomen, nu de kosten voor het beschikbaar stellen van de administratie hoger zouden zijn dan het reconstrueren van de administratie door een nieuw in te schakelen administrateur. U stelt voorts dat er nog een restant bedrag wordt gevorderd door [de accountant] ad € 6.500,00. Wilt u mij dienaangaande de betreffende herinnering sturen, nu ik uit het verweer van [verweerder 3] opmaak dat het een veel lager bedrag zou betreffen. […]” Op 30 augustus 2022 heeft [klager 1] gereageerd: “Als het goed is heeft u (lees [verweerder 3] alle correspondentie inzake de zaak van [de familie A.] In de bijlage stuur ik u de factuur van [de accountant] (ook daar weet [verweerder 3] van). […]” Daarop heeft [verweerster 2] gereageerd: “[…] lk kan eenvoudigweg in het dossier niet terugvinden uw stelling dat er een (restant) bedrag wordt gevorderd door [de accountant] ad € 6.500,00. U stelt dat u die herinnering ook heeft. lk heb u enkel gevraagd mij dit toe te sturen. Wilt u dat alsnog doen? Indien u onderschrijft de stelling van [verweerder 3] dat alle verzonden correspondentie in concept aan u zijn voorgelegd alsmede in overleg de aanpak van de zaak heeft plaatsgevonden, hoeft u daarvan ook geen stukken/tegenbewijs te overleggen en kan ik op basis van de thans voorliggende informatie de behandeling van de klacht verder vervolgen. Stuurt u mij de betreffende herinnering toe?” 2.44    Vervolgens heeft op 7 september 2022 een gesprek plaatsgevonden met [verweerster 2]. 2.45    Op 22 september 2022 heeft [verweerster 4] op [klager 1] en [klager 4] gereageerd: “Afgelopen dinsdag hebben jullie mij gebeld en aangegeven dat jullie graag op een goede manier uit elkaar willen gaan. Deze wens is wederzijds. Jullie hebben mij laten weten graag een compensatie te zien in de gedeclareerde en aan jullie in rekening gebrachte uren. Enerzijds vanwege het achteraf vastgestelde verschil van inzicht over de aanpak van zaken en anderzijds de kosten voor de overdracht van het dossier [tegen de familie A.]  Op jullie verzoek is nog niet inhoudelijk gereageerd in de klachtprocedure. Wel kan ik alvast aangeven dat ik meen dat de klachten niet gegrond zijn. Dit laat onverlet dat ik het wel heel vervelend vind dat jullie niet tevreden zijn over onze juridische bijstand. Om de huidige impasse te doorbreken, stel ik dan ook voor om een deel van de declaraties te crediteren, zodat wij beiden verder geen tijd en negatieve energie aan deze discussie kwijt te hoeven zijn, er geen klachtprocedure volgt en - mijns inziens het meest belangrijke - wij toch op een goede manier uit elkaar kunnen gaan. […]” 2.46    Op 23 september 2022 heeft [klager 1] aan [verweerster 4] geschreven: “Ook wij willen op een goede manier uit elkaar gaan. Toch vinden wij het voorgestelde onvoldoende. Het gaat namelijk om 2 zaken ([de accountant] en [de familie A.]) waarvoor we in totaal €10.500,- voor betaald hebben aan [het advocatenkantoor]. Als [het advocatenkantoor] €5.250,- crediteert aan ons en de facturen van augustus en september blijven achterwege, zullen wij de zaak [de familie A.] formeel bij jullie intrekken. […]  Tevens hebben [verweerster 2] en jij ons nog beloofd iets beloofd in de zaak [de accountant]. Creditering van "pest" factuur en levering van al onze administraties […]. 4 bedrijven die niets met de zaak te maken hadden maar wel keihard en onrechte zijn geraakt door [de accountant] uit boosheid en rancune. […]” 2.47    Op 26 september 2022 heeft [verweerster 4] aan [klager 1] geschreven: “Over de kwestie [accountant] hebben we telefonisch overleg gevoerd nadat ik met de advocaat van [de accountant] heb gesproken. Om te voorkomen dat er opnieuw een juridisch geschil ontstaat terwijl beide partijen dit niet wenselijk lijken te vinden, bespraken wij dat ik niet een formele brief of e-mail zal sturen naar de advocaat van [de accountant], maar [klaagster 2] informeel contact zal opnemen met [de accountant]. […] Graag hoor ik daarnaast of van mw. Stark of van jullie of zij nog aanvullende stukken uit het dossier nodig heeft of nog behoefte heeft aan telefonisch overleg ter overdracht van het dossier.” Daarbij heeft [verweerster 4] een aanbod gedaan om ter finale kwijting over en weer een bedrag van € 4.433,11 inclusief btw te crediteren en geen declaraties over augustus en september 2022 in rekening te brengen.  2.48    Op 28 september heeft [klager 1] na een nieuw aanbod van [verweerster 4], ingestemd met een regeling tegen finale kwijting over en weer om op goede wijze uit elkaar te gaan, waarbij het advocatenkantoor een bedrag van € 5.250,- heeft overgemaakt, de concept-declaratie van augustus 2022 van € 1.628,66 heeft gecrediteerd en over september 2022 geen declaratie meer heeft verzonden. Klagers hebben hun klacht daarmee ingetrokken. 2.49    [Klager 1] heeft daarna een bericht van de accountant ontvangen waaruit volgt dat de openstaande factuur niet is gecrediteerd, maar dat men wel tot een afwikkeling wenste te komen. [Klager 1] heeft dit bericht op 26 oktober 2022 aan [verweerster 2] en [verweerder 3] verzonden. 2.50    Op 27 oktober 2022 heeft [verweerster 2] aan [klager 1] gereageerd dat er een finale regeling met het kantoor van verweerders is overeengekomen en heeft zij hem geadviseerd om de kwestie voor te leggen aan een nieuwe advocaat. 2.51    Op 23 november 2022 heeft mr. Stark het advocatenkantoor van verweerders gesommeerd om € 6.324,37 aan klagers te betalen, omdat de factuur van de accountant niet onder de finale regeling zou vallen.  2.52    Op 9 december 2022 heeft [verweerder 1], bestuurder van het advocatenkantoor, gereageerd op de sommatie: “Uw brief van 23 november 2022 en uw e-mail van 30 november namens [klagers] hebben wij ontvangen. Met de inhoud daarvan kunnen wij ons niet verenigen en wel om de volgende redenen. Ten eerste maakt de kwestie tegen [de accountant], in tegenstelling tot wat u stelt, wel onderdeel uit van de finale regeling tussen [het advocatenkantoor] en [klagers]. [Het advocatenkantoor] en [klagers] hebben een finale regeling getroffen nadat er een klacht via de klachtenregeling was ingediend over de behandeling van het dossier [tegen de accountant] en het dossier [tegen de familie A.]. Onderdeel van deze klacht was dat de zaak volgens [klagers] onvoldoende was afgerond/behandeld, doordat [de accountant] nog aanspraak maakt op betaling van een factuur van ca. € 6.500,-, zie hieronder de e-mail van [klagers] van 22 augustus 2022 aan de klachtenfunctionaris […] Na indiening van de klacht is er door [verweerster 4] telefonisch contact opgenomen met de advocaat van [de accountant] met de vraag of zij zou kunnen informeren of [de accountant] bereid is om de factuur […] te crediteren en deze kwestie af te wikkelen. Deze advocaat deelde toen mede dat haar cliënte niet op een niet geschil zat te wachten, maar dat haar bemoeienis of een brief van [het advocatenkantoor van verweerders] mogelijk een averechts effect zou kunnen hebben. Confraterneel is er toen door haar aangegeven dat een gesprek tussen [klaagster 2] en [de accountant] mogelijk betere resultaten zou opleveren. [Verweerster 4] heeft de inhoud van dit gesprek met [klagers] gedeeld, waarna de finale regeling is getroffen en [klagers] zelf in gesprek is gegaan met [de accountant]. Het is dan ook onjuist dat de Incassofactuur nog niet bekend was op het moment dat partijen met elkaar onderhandelden over een regeling en een finale regeling zijn overeengekomen. Nu de Incassofactuur en de bijstand van [het advocatenkantoor] daaromtrent (mede) voor [klagers] de aanleiding was om zich te wenden tot de interne klachtenfunctionaris, valt de bijstand van [het advocatenkantoor] omtrent (de afwikkeling van) de Incassofactuur bij uitstek onder de reikwijdte van de finale regeling met [klagers]. Enkel gelet op het voorgaande wordt de sommatie van [klagers] reeds van de hand gewezen. Daarnaast betwist [het advocatenkantoor] dat abusievelijk met [de accountant] geen regeling tegen finale kwijting is overeengekomen. [Het advocatenkantoor] heeft in deze niet klachtwaardig gehandeld en is niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting op grond van de overeenkomst tot opdracht. [Het advocatenkantoor] zal dan ook niet aan de sommatie voldoen, wijst de aansprakelijkheid ten opzichte van [klagers] dan ook van de hand en behoudt zich alle rechten en weren voor.”  2.53    Op 4 april 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders. 

3    KLACHT 3.1    De raad heeft ter zitting aan klagers gevraagd of de deken zijn klachten op een juiste wijze heeft samengevat, zodat de raad van die klachten kan uitgaan. Mr. Stark heeft daarop gereageerd dat zij dit met klagers heeft besproken. De raad zal dan ook uitgaan van de klachtomschrijving uit de dekenvisie.  3.2    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders het volgende.  a)    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in beide zaken niet helder de rechtspositie van klagers, noch een heldere strategie bepaald; b)    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben verzuimd om in het geschil met de accountant finale kwijting overeen te komen; c)    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in de zaak tegen de familie A. geen opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd en hebben [de eenmanszaak van klager 4] ten onrechte als partij in de kwestie aangehouden; d)    [Verweerster 2] en/of [verweerster 4] hebben klagers in het kader van de afwikkeling van hun klacht over [verweerder 3] en [verweerster 4] een regeling laten overeenkomen tegen finale kwijting, terwijl bekend was dat de kwestie met de accountant nog niet was afgerond en klagers er niet over waren geïnformeerd dat er door een ontbrekende finale kwijting in het dossier tegen de accountant, alsnog een pestfactuur van € 6.324,47 moest worden voldaan; e)    [Verweerder 1] heeft niet tijdig gereageerd op de brief van mr. Stark van 23 november 2023 waaruit blijkt dat [verweerder 1] de klachten niet serieus neemt. Verder blijkt uit de reactie van [verweerder 1] dat hij zich kan vinden in het handelen van [verweerster 4]; f)    [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben excessief gedeclareerd.  3.3    Ter zitting hebben klagers aan hun klachten toegevoegd dat er in de zaak tegen de accountant geen rekening mee is gehouden dat de accountant de samenwerking niet met alle bedrijven van klagers had mogen opzeggen. Ook hebben klagers erop gewezen dat [verweerder 3] advocaat-stagiair was en onvoldoende ervaren was, waardoor hij zich heeft laten wegblazen in een onlineoverleg met de wederpartij. 3.4    Ten aanzien van de nieuwe klachtonderdelen, genoemd onder overweging 3.3, kan de raad in de onderhavige zaak geen oordeel geven. Nieuwe klachtonderdelen moeten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet worden ingediend bij de deken. De raad zal dan ook niet verder ingaan op de nieuwe verwijten.

4    VERWEER  4.1    Verweerders hebben gezamenlijk verweer gevoerd tegen de klachten. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskaders Ten aanzien van [verweerder 3] en [verweerster 4] 5.1    De klachten over [verweerder 3] en [verweerster 4] gaan over de dienstverlening aan klagers. Bij de beantwoording van de vraag of [verweerder 3] en [verweerster 4] zich hebben gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Ten aanzien van [verweerster 2] en [verweerder 1] 5.2    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, zoals in dit geval als respectievelijk klachtenfunctionaris en bestuurder van een advocatenkantoor, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Beoordeling Ontvankelijkheid 5.3    De raad stelt vast dat alleen [klager 4], handelend onder de naam [naam eenmanszaak van klager 4], betrokken was in het geschil met de familie A. Hoewel [klager 1] in die kwestie als contactpersoon heeft opgetreden, heeft hij daarmee slechts een afgeleid belang bij de klachten over de belangenbehartiging in het geschil met de familie A. De belangen van de overige klagers zijn in voornoemd geschil op geen enkele wijze betrokken. Specifiek ten aanzien van [de eenmanszaak van klager 4] merkt de raad op dat, op basis van het dossier, niet is gebleken dat de overeenkomst tussen de eenmanszaak en [naam advocatenkantoor] en/of de overeenkomst tussen de eenmanszaak en de familie A. op geldige wijze zijn overgenomen door een B.V. (op grond van artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek). Voor zover de klachtonderdelen zien op de klachten over de behandeling van het geschil met de familie A., zal de raad dus enkel [klager 4] ontvankelijk verklaren. Omdat [klager 4] ontvankelijk is in zijn klachten, betekent dit dat de raad dus wel aan een inhoudelijke beoordeling van die klachten toekomt.  Klachtonderdeel a) – Bepalen van strategie en rechtspositie 5.4    [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt allereerst verweten te hebben nagelaten om adequaat de strategie en rechtspositie van klagers te bepalen in beide zaken. 5.5    Ten aanzien van het geschil met de accountant stelt de raad vast dat [verweerder 3] en [verweerster 4] in hun e-mail van 3 november 2021 een koers hebben bepaald met hun advies om tot een snelle oplossing te komen en de facturen te betalen die verschuldigd en redelijk zijn. Dat advies acht de raad niet onjuist. De bestaande situatie was dat de accountant alle opdrachtrelaties met klagers reeds had opgezegd. Klagers wensten vervolgens snel over hun boekhouding te beschikken. Daarvoor is het zoeken naar een minnelijke oplossing bij uitstek een geschikt middel. Dit wordt bovendien van advocaten verwacht, gelet op gedragsregel 5. Dat [verweerder 3] en [verweerster 4] daarop hebben ingezet, waarmee klagers gedurende de periode van advisering door [verweerder 3] en [verweerster 4] blijkende het dossier ook steeds hebben ingestemd, kan hen dan ook niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten. Ook betrekt de raad daarbij dat [verweerder 3] op 4 november 2021 al de mogelijkheid van een gerechtelijke procedure heeft benoemd, maar dat daarvoor wel nodig is om helder te krijgen welke facturen worden betwist en met welke onderbouwing. 5.6    Ten aanzien van het geschil met de familie A., stelt de raad vast dat [verweerder 3] en [verweerster 4] op 6 mei 2022 uiteen hebben gezet welke mogelijke vervolgstappen er konden worden gezet, waarbij zij hebben vastgelegd dat [klager 4] vanwege de kosten geen gerechtelijke procedure wenste. [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben vervolgens geprobeerd de kwestie buitengerechtelijk op te lossen. Daarbij hebben zij de familie A. aangemaand om het bedrag van € 42.000,- alsnog over te maken. [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben gedurende de periode van hun advisering ook herhaaldelijk met [klager 4] gesproken over de vraag of was voldaan aan de 80%-grens en hebben hem herhaald gewaarschuwd voor risico’s bij het al dan niet verrichten van (herstel)werkzaamheden of bij een procedure bij de rechter. De raad ziet daarin niet dat [verweerder 3] en [verweerster 4] onjuist of onvoldoende voortvarend hebben gehandeld.  5.7    Niet gebleken is dat [verweerder 3] en [verweerster 4] onvoldoende zorgvuldig of onvoldoende deskundig zijn geweest in de wijze waarop zij beide zaken hebben behandeld. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond. Klachtonderdeel b) – Finale kwijting met de accountant 5.8    [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt vervolgens verweten dat zij geen finale kwijting hebben geregeld met de accountant. De raad stelt vast dat [verweerder 3] en [verweerster 4] op 20 december 2021 een voorstel hebben gedaan richting de accountant onder de voorwaarde dat ‘het daar wel bij moet blijven’, maar dat dit voorstel op 27 december 2021 door de accountant is afgewezen. Het kan [verweerder 3] en [verweerster 4] niet worden aangerekend dat de wederpartij de zaak niet wil schikken. Dat er geen finale kwijting is overeengekomen, kan hen dan ook niet worden aangerekend. 5.9    Voor zover klagers ook bedoeld hebben dat het geschil met de accountant in zijn geheel niet is opgelost, merkt de raad op dat op dat punt ook onvoldoende aanknopingspunten bestaan om [verweerder 3] en [verweerster 4] daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden. Zij hebben daarover – onweersproken – gesteld dat klagers na het afgewezen voorstel ervoor hebben gekozen om de boekhouding te laten reconstrueren door de nieuwe accountant, omdat dit goedkoper zou zijn. Toen de kwestie over factuur medio 2022 opnieuw opspeelde, zou [klaagster 2], in goed overleg met de accountant en buiten [verweerder 3] en [verweerster 4] om, ervoor hebben gezorgd dat de kwestie weer met rust werd gelaten. Vervolgens hebben klagers en verweerders de opdrachtrelatie ook gezamenlijk beëindigd, zodat [verweerder 3] en [verweerster 4] vervolgens ook niet meer verplicht waren om de kwestie verder op te pakken. 5.10    Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond. Klachtonderdeel c) – Opdrachtbevestiging en partij in geschil met de familie A.  5.11    [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt ten slotte verweten dat zij geen opdrachtbevestiging hebben gestuurd in de zaak tegen de familie A. en dat zij [klager 4] ten onrechte hebben aangemerkt als partij in de overeenkomst met de familie A. 5.12    De raad stelt vast dat [verweerder 3] op 6 mei 2022 een opdrachtbevestiging heeft verstuurd aan [de eenmanszaak van klager 4] t.a.v. de heer [klager 4]. De klacht is daarom in zoverre ongegrond.  5.13    Voor zover [verweerder 3] en [verweerster 4] (de eenmanszaak van) [klager 4] hebben aangemerkt als cliënt en partij in het geschil met de familie A, is ter zitting door de gemachtigde van klagers gesteld dat de eenmanszaak bij aanvang van het geschil met de familie A. is overgegaan in een B.V. Dat betekent echter nog niet dat de overeenkomst, die naar de raad begrijpt al in het laatste kwartaal van 2021 was gesloten door [klager 4] handelend onder de naam [de eenmanszaak van klager 4], daarmee automatisch is overgegaan van de eenmanszaak naar de B.V. Dat aan de eisen is voldaan die de wet voor contractsoverneming stelt, blijkt niet. Ter zitting heeft mr. Stark toegelicht dat [klager 4] de ‘look and feel’ van [klaagster 7] heeft gebruikt en dat de overeenkomst zou zijn bekrachtigd door Estate Supplies B.V. tevens handelend onder de naam [naam eenmanszaak van klager 4]. Met die enkele stelling is namens klagers echter nog niet aangetoond dat de overeenkomst daadwerkelijk is overgedragen, zodat de raad niet kan vaststellen dat [verweerder 3] en [verweerster 4] [klager 4] destijds ten onrechte als cliënt en partij hebben aangemerkt.  5.14    Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond. Klachtonderdeel d) – Treffen van regeling met finale kwijting 5.15    [Verweerster 2] en [verweerster 4] worden verweten dat zij namens het kantoor en verweerders een regeling tegen finale kwijting zijn aangegaan met klagers, terwijl (zij wisten dat) het geschil met de accountant nog niet was afgehandeld, waardoor klagers een ‘pestfactuur’ moesten voldoen aan de accountant. 5.16    De raad stelt allereerst vast dat enkel [verweerster 4] betrokken is geweest bij de totstandkoming van de regeling met klagers. [Verweerster 2] is daarbij niet rechtstreeks betrokken geweest, maar heeft slechts in de fase daarvoor als klachtenfunctionaris met klager gecorrespondeerd en een gesprek gevoerd. Haar kan daarom geen verwijt worden gemaakt over de regeling. Evenmin is de raad gebleken dat [verweerster 2] op andere wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris. 5.17    Ook is de raad van oordeel dat [verweerster 4] niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een regeling met klagers te sluiten waarin finale kwijting over en weer is verleend. De raad stelt in dat verband vast dat [klager 1] de ‘pestfactuur’ al zelf in zijn e-mails van 22 augustus 2022 en 23 september 2022 heeft genoemd. Op 26 september 2022 heeft [verweerster 4] daarover contact gehad, waarin is afgesproken dat [klaagster 2] informeel zou proberen om de zaak met de accountant op te lossen zonder tussenkomst van verweerders. Vervolgens hebben klagers op 28 september 2022 een regeling gesloten met [verweerster 4], onder verlening van finale kwijting, waarbij zij afscheid van elkaar hebben genomen. Ter zitting hebben klagers opgemerkt dat de regeling onder valse voorwendselen is gesloten, maar de raad kan niet anders vaststellen dan dat klagers op dat moment al op de hoogte waren van het bestaan van de factuur. Daarover hadden zij het immers al gehad, zelfs enkele dagen daaraan voorafgaand. De omstandigheid dat zij, zoals ter zitting namens klagers is benoemd, juridisch niet onderlegd zijn en daarom de gevolgen van de regeling niet goed hebben kunnen overzien, kan [verweerster 4] evenmin worden aangerekend. Klagers hadden indien zij behoefte hadden aan bijstand, een advocaat, zoals mr. Stark, kunnen benaderen voor bijstand bij het sluiten van de regeling. Dat de factuur van de accountant vervolgens opnieuw ter discussie stond en bleef, is voor klagers begrijpelijk frustrerend, maar daarbij waren verweerders niet meer betrokken.  5.18    Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.  Klachtonderdeel e) – Reactie van [verweerder 1] op sommatiebrief 5.19    Mr. Stark heeft op 23 november 2022 een sommatiebrief gestuurd aan het advocatenkantoor. [Verweerder 1] heeft daarop, als bestuurder van het kantoor, op 9 december 2022 gereageerd. Anders dan klagers menen, acht de raad die reactie niet laat. [Verweerder 1] is niet verplicht per ommegaande op een sommatiebrief te reageren en zal ook eerst intern navraag moeten doen over de dossiers voordat hij een reactie kan opstellen. Dat hij klagers daarmee niet serieus zou nemen, is de raad niet gebleken. [Verweerder 1] mocht daarbij de aansprakelijkheid van de hand wijzen, wat hij in zijn reactie ook gemotiveerd heeft gedaan, en achter het handelen van [verweerster 4] staan. Of die aansprakelijkheid om juiste redenen van de hand is gewezen, is overigens iets waar de tuchtrechter zich niet over uitlaat. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel e) is ongegrond.  Klachtonderdeel f) – Excessief declareren 5.20    Tot slot worden [verweerder 3] en [verweerster 4] verweten excessief te hebben gedeclareerd voor hun werkzaamheden. De raad ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor dat oordeel. Klagers hebben dit verwijt ook niet geconcretiseerd. Wel stelt de raad vast dat klagers, aldus de e-mail van [klager 1] van 23 september 2022, tot dat moment € 10.500,- hebben betaald aan honorarium. De raad acht dit bedrag voor het behandelen van twee dossiers, met respectievelijke aanvang in oktober 2021 en april 2022 en mede gelet op de gevoerde correspondentie, op zichzelf beschouwd niet als excessief aan te merken. Dat [verweerder 3] en [verweerster 4], zoals klagers stellen, enkel ellenlange brieven zouden hebben geschreven om de meter aan de gang te houden, is de raad niet gebleken. Uit de correspondentie maakt de raad op dat zij daadwerkelijk hebben geprobeerd om tot een oplossing te komen voor klagers, die bijvoorbeeld ook hebben geresulteerd in de betaling van € 21.000,- door de familie A aan [de eenmanszaak van klager 4]. 5.21    Bovendien is op 28 september 2022 een regeling getroffen waarin aan klagers € 5.250,- is terugbetaald en ook is afgesproken dat de facturen voor augustus 2022 en september 2022 niet in rekening zouden worden gebracht.  5.22    Klachtonderdeel f) is ongegrond. Afsluitende overwegingen  5.23    Voor het overige merkt de raad op dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn dat [verweerder 3] en [verweerster 4] in beide dossiers op andere wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Dat klagers ontevreden zijn met de uitkomst van beide procedures omdat zij “aan het kortste eind hebben getrokken”, is begrijpelijk maar dat leidt er nog niet toe dat verweerders daarom klachtwaardig hebben gehandeld. 5.24    De raad zal klagers, met uitzondering van [klager 4], niet-ontvankelijk verklaren voor zover de klachten zich richten op het geschil met de familie A. De raad verklaart de klachten vervolgens allen ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klagers 1 tot en met 3 en 5 tot en met 9 niet-ontvankelijk voor zover de klachten gericht zijn op het geschil met de familie A. - verklaart de klacht tegen [verweerder 1] (zaak 24-287/DH/DH) ongegrond; -    verklaart de klacht tegen [verweerster 2] (zaak 24-291/DH/DH) ongegrond; -    verklaart de klacht tegen [verweerder 3] (zaak 24-292/DH/DH) ongegrond; -    verklaart de klacht tegen [verweerster 4] (zaak 24-293/DH/DH) ongegrond;

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. N. de Boer, W.R. Arema, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 16 december 2024