Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:302
Zaaknummer
24-524/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerder heeft op oneigenlijke wijze druk uitgeoefend op onderhandelingen over een relatief klein en niet gerelateerd punt. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke overschreden en een kernwaarde geschonden. Maatregel: berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 9 december 2024 in de zaak 24-524/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
1. [ ] 2. [ ] tezamen: klaagsters oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 november 2023 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 10 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2282437/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 oktober 2024. Daarbij was [D.], bestuurder van beide klaagsters, aanwezig vergezeld van de gemachtigde van klaagsters. Ook verweerder was aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster sub 1. houdt zich bezig met het geven van bedrijfspensioenadvies en heeft daartoe een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Klaagster sub 1. is met een andere vennootschap, B. BV, gaan samenwerken op basis van een Member Agreement (MA) in een Limited Liability Partnership (LLP), een rechtspersoon naar buitenlands recht. In de MA is onder meer bepaald dat de (exploitatie van) de onderneming van klaagster sub 1. in de LLP wordt ingebracht. B. BV houdt een/derde in de aandelen van klaagster sub 2. De overige twee/derde van de aandelen in klaagster sub 2. worden gehouden door F. BV, welke laatste vennootschap ook alle aandelen houdt in klaagster sub 1. 2.2 Het accountantskantoor dat de jaarcijfers van klaagster sub 1. opmaakte, deed dat - aan de hand van de jaarcijfers van klaagster sub 1. - ook voor de LLP. 2.3 In de loop van 2022 ontstond er tussen klaagster sub 1. en B. BV een geschil over de jaarcijfers. Klaagster sub 1. heeft vervolgens het opstellen van de jaarcijfers 2021 uitbesteed aan een ander accountantskantoor. 2.4 In verband met het geschil over de jaarcijfers is B. BV bij dagvaarding van 30 november 2022 een kort geding gestart tegen klaagster sub 1. en de LLP. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 30 december 2022 zijn de gevraagde ordemaatregelen geweigerd. 2.5 In januari 2023 heeft het nieuwe accountantskantoor de (concept)cijfers van klaagster sub 1. samengesteld en klaagster sub 1. heeft het concept-rapport aan B. BV gestuurd met het verzoek om eventuele vragen en opmerkingen aan het accountantskantoor aan te leveren. B. BV heeft daarop een lijst met 95 vragen gestuurd, die door het accountantskantoor zijn beantwoord. In een membervergadering van de LLP van 16 februari 2023 zijn afspraken gemaakt over aanpassing van de concept jaarcijfers 2021. B. BV werd daarbij vergezeld van een advocaat. Op 17 april 2023 heeft een nieuwe membervergadering plaatsgevonden, waarin de jaarrekening 2021 van de LLP is vastgesteld. B.BV was bij die membervergadering niet aanwezig. De jaarrekening 2021 is aan B. BV toegezonden. 2.6 Begin mei 2023 heeft verweerder zich als opvolgend advocaat voor B. BV gesteld, in verband met vermeende fouten in de boekhouding en in de vastgestelde jaarcijfers 2021 van klaagster sub 1. 2.7 Op 23 juni 2023 heeft verweerder per e-mail de advocaat van klaagster sub 1. aangeschreven. In de e-mail wordt een aantal stappen aangekondigd wanneer niet onverwijld wordt medegedeeld welke vorm van rechtspleging de voorkeur heeft voor beslechting van het conflict (rechter of arbitrage). 2.8 In een e-mail van 27 juni 2023 heeft de accountant aan de advocaat van klaagster sub 1. laten weten bang te zijn voor een klacht van verweerder. 2.9 Bij brief van 27 juni 2023 is verweerder door de advocaat van klaagster sub 1. aangeschreven over onder meer de keuze voor het forum voor de jaarrekeningprocedure, de dreigementen daaromtrent en de toelaatbaarheid van de contacten van verweerder met de accountant van klaagster sub 1. 2.10 Bij e-mail van 4 juli 2023 heeft de accountant van klaagster sub 1. verweerder mededelingen gedaan over de conceptjaarrekening 2022. In reactie daarop heeft verweerder de accountant verzocht om een afspraak te maken om de volledige boekhouding van klaagster sub 1. over de jaren 2021 en 2022 in te zien. In een e-mail van 20 juli 2023 heeft de advocaat van klaagster sub 1 verweerder gewezen op de afspraken die zijn gemaakt over het niet rechtstreeks benaderen van de accountant en op de afspraak dat B. BV enkel toegang tot de jaarrekening van klaagster sub 2. heeft. Per e-mail heeft verweerder daar weer op gereageerd. 2.11 Per e-mail van 21 juli 2023 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster sub 1. medegedeeld dat sprake is een overtreding van artikel 11 van de MA en zijn cliënte (B. BV) in dat kader een voorlopig getuigenverhoor aan het voorbereiden is waar alle klanten onder ede worden gehoord en wijst hij er tevens op dat pensioenuitvoerders een zelfstandige meldplicht richting de AFM hebben wanneer zij misstanden constateren. 2.12 In augustus 2023 heeft het nieuwe accountantskantoor van klaagster sub 1. besloten haar werkzaamheden voor klaagster sub 1. neer te leggen. 2.13 Begin augustus 2023 heeft zich een tweede advocaat voor B. BV gesteld en op 8 september 2023 is in overleg met deze advocaat een vaststellingsovereenkomst tussen klaagster sub 1. en B. BV tot stand gekomen. Deze vaststellingsovereenkomst behelst ook de overdracht van het een/derde deel van de aandelen die B. BV houdt in het kapitaal van klaagsters sub 2. 2.14 Die aandelen zijn op de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken wijze voor partijen bindend getaxeerd door een adviseur, die op 25 oktober 2023 zijn advies/taxatierapport heeft uitgebracht. Verweerder heeft per e-mail van 26 oktober 2023 de adviseur erop gewezen dat de adviseur aan tuchtrecht is onderworpen en verweerder heeft aangekondigd dat hij een ‘second opinion’ zal laten verrichten. 2.15 Op 20 november 2023 heeft verweerder deze second opinion per e-mail aan de adviseur gezonden en verzocht het taxatierapport te herzien. 2.16 Op 24 november 2023 hebben klaagsters bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zonder klaagsters daarin te kennen rechtstreeks dreigend en in onbeschofte bewoordingen hun accountant te benaderen; b) zonder hun advocaat daarin te kennen de bindend adviseur rechtstreeks dreigend te benaderen en onder druk te zetten het bindend advies te wijzigen; c) zich namens zijn cliënte op overmacht te beroepen ten aanzien van het meewerken aan overdracht van de aandelen en betalen van een factuur; d) onduidelijkheid te laten bestaan over zijn rol als advocaat van de wederpartij en zijn verhouding ten aanzien van de advocaat die eveneens voor de wederpartij optreedt; e) geen doelmatige behandeling van de zaak na te streven en daarbij onnodig of onevenredig de belangen van klaagsters te schaden; f) te dreigen de AFM en klanten van klaagsters te informeren over vermeende onrechtmatigheden; g) in een e-mail aan de bindend adviseur feitelijke informatie te verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist is. 3.2 De klacht is door de gemachtigde van klaagsters nader toegelicht aan de hand van ter zitting overgelegde spreekaantekeningen.
4 VERWEER Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en dit nader toegelicht aan de hand van ter zitting overgelegde spreekaantekeningen. De raad zal hierna op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Maatstaf 5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.Ontvankelijkheid 5.2 Verweerder heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat klaagsters in hun klacht niet kunnen worden ontvangen. Tussen partijen is volgens verweerder immers een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij al hun geschillen in der minne hebben geregeld en waarin zij elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Die finale kwijting ziet op alle (mogelijke) vorderingen tussen partijen in verband met alle (mogelijke) geschillen. In zijn spreekaantekeningen heeft verweerder de volgende bepaling uit de vaststellingsovereenkomst geciteerd:
‘Voor zover er enige procedures gerechtelijke of theocratische (zoals bedoeld in artikel 4.3 hiervoor) of anderszins of meldingen aanhangig zijn tussen Partijen zullen deze procedures per direct na ondertekening van deze Overeenkomst worden doorgehaald/ingetrokken door de Partij(en) die de desbetreffende procedure gestart is/zijn (…) Hieronder wordt tevens begrepen enige tuchtklacht tegen de heer (raad:) K. accountant bij [naam] en mr. [D.], voor zover deze is ingediend door (de advocaat van) één der partijen.’
Verweerder is van mening dat de overeengekomen finale kwijting ook heeft te gelden voor de adviseurs waarvan partijen gebruik hebben gemaakt, hetgeen uit de aard en strekking van de bereikte regeling moet worden afgeleid. 5.3 Klaagsters zijn van mening dat uit de vaststellingsovereenkomst niet volgt dat zij geen klacht tegen verweerder zouden mogen indienen. Dat is volgens klaagsters door partijen niet beoogd met de vaststellingsovereenkomst en dat staat er ook niet. Verweerder is bovendien geen partij bij die vaststellingsovereenkomst en het is overigens ook nog maar de vraag of een advocaat contractueel van een wederpartij zou mogen bedingen dat er geen klacht tegen hem of haar zal worden ingediend, aldus nog steeds klaagsters. 5.4 De raad beschikt niet over de vaststellingsovereenkomst van 8 september 2023, nu deze niet is overgelegd en dus geen onderdeel uitmaakt van het klachtdossier. De raad moet het doen met het voormelde, niet weersproken, citaat uit de vaststellingsovereenkomst. Daarin wordt enkel gesproken over aanhangige procedures tussen partijen, waaronder ook de kennelijk aanhangige tuchtprocedures tegen de accountant en de gemachtigde van klaagsters zijn begrepen. Niet blijkt uit die aangehaalde bepaling dat ook eventueel toekomstige tuchtprocedures daaronder vallen of dat er geen nieuwe tuchtprocedures zouden mogen worden gestart. Door klaagsters is ook weersproken dat die bepaling zo zou moeten worden gelezen. Nu klaagsters en verweerder het over de strekking van die bepaling niet eens zijn, moet de raad het doen met de tekst zoals hierboven weergegeven. Die tekst is ondubbelzinnig en daarin valt geen derdenbeding voor de adviseurs te lezen. Uit de stellingen van partijen is onvoldoende duidelijk geworden dat partijen desondanks beoogd hebben een dergelijk derdenbeding overeen te komen. De raad concludeert daarom dat uit de vaststellingsovereenkomst niet blijkt dat er geen nieuwe tuchtprocedures mogen worden opgestart tegen adviseurs waarvan partijen gebruik hebben gemaakt en dus zijn klaagsters ontvankelijk in hun klacht. Klachtonderdeel a): dreigend benaderen accountant 5.5 Volgens klaagsters stond het verweerder naar analogie van gedragsregel 21 niet vrij om zich rechtstreeks te wenden tot de accountant en de wijze waarop verweerder dat gedaan heeft betaamt een advocaat niet. Klaagsters stellen dat verweerder de accountant zonder enige grond met allerlei maatregelen en klachten dreigde, waaronder negatieve publiciteit in het Financieel Dagblad. Verweerder betwist dat hij de accountant niet zou mogen benaderen en dat hij de accountant op een wijze heeft benaderd die een advocaat niet betaamt. 5.6 Ter zitting is namens klaagsters desgevraagd verklaard dat het benaderen van de accountant op zich wel is toegestaan, maar dat de klacht ziet op de wijze waarop dit is gebeurd. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is de raad echter niet gebleken dat verweerder de accountant met allerlei maatregelen en klachten dreigde, waaronder negatieve publiciteit in het Financieel Dagblad. Dit klachtonderdeel zal de raad daarom ongegrond verklaren. Klachtonderdeel b): benaderen bindend adviseur 5.7 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is vast komen te staan dat verweerder de bindend adviseur heeft benaderd, zonder gelijktijdig een afschrift te zenden aan de advocaat van klaagster sub 1. Dat had wel gemoeten, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend. Dit enkele feit echter zal de raad verweerder niet tuchtrechtelijk aanrekenen. Dat verweerder de adviseur dreigend zou hebben benaderd en onder druk zou hebben gezet het bindend advies te wijzigen, is de raad niet gebleken. Weliswaar heeft verweerder in de e-mail aan de adviseur gemeld dat ook de adviseur onder het tuchtrecht valt en kan de vraag worden gesteld waarom verweerder de adviseur informatie verstrekt waarvan verwacht mag worden dat deze daarvan al op de hoogte was, maar de raad ziet dit niet als dreigend of onder druk zetten. Dat verweerder een second opinion vraagt staat hem vrij en het staat hem ook vrij om dit aan de adviseur te doen toekomen en te verzoeken het rapport aan te passen. Uit de reactie van de adviseur blijkt dat deze daar niet van onder de indruk is, nu hij in zijn reactie van 31 oktober 2023 heeft vermeld:
‘Om misverstanden te voorkomen: het taxatierapport van 25 oktober jl. is definitief en ik zal geen wijzigingen aanbrengen, ook niet naar aanleiding van een second opinion. Ik sta achter de in dat rapport gemaakte keuzen en de uitkomst daarvan.’
Die reactie geeft er ook verder geen blijk van dat de adviseur zich dreigend benaderd voelde of meende dat hij onder druk werd gezet om het rapport te wijzigen. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren. Klachtonderdeel c): beroep op overmacht 5.8 De cliënte van verweerder diende de aandelen in klaagster sub 2. over de dragen op 31 oktober 2023, maar heeft dat niet gedaan. Als reden daarvoor heeft verweerder jegens klaagsters aangevoerd dat sprake was van overmacht, omdat de echtgenote van de bestuurder van zijn cliënte aan het herstellen was van een ziekenhuisopname. Volgens klaagsters is het aanvoeren van dit argument een advocaat onwaardig en overschrijdt dit de grens van de aan een advocaat toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. 5.9 De raad volgt klaagsters daarin niet. Dat de echtgenote aan het herstellen was van een ziekenhuisopname is door klaagsters niet betwist. Het is naar het oordeel van de raad dan ook volstrekt legitiem als de bestuurder van de cliënte van verweerder onder die omstandigheden even wat anders aan zijn hoofd heeft dan een aandelenoverdracht. Niet valt in te zien wat verweerder hier tuchtrechtelijk te verwijten valt. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren. Klachtonderdeel d): onduidelijkheid over rol 5.10 Het is de raad niet duidelijk geworden waar voor klaagsters de onduidelijkheid in zat over de rol van verweerder. Verweerder was de advocaat van B. BV en op enig moment heeft zich nog een advocaat voor B. BV gesteld. Er traden dus twee advocaten op voor B. BV en dit was klaagsters ook bekend. De beide advocaten hadden ieder wel een andere wijze waarop zij het geschil trachtten tot een einde te brengen en ook dat was klaagsters wel duidelijk blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad geen onduidelijkheid laten bestaan over zijn rol. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.Klachtonderdeel e): doelmatige behandeling 5.11 Dit klachtonderdeel sluit min of meer aan bij het vorige klachtonderdeel. Het geschil tussen klaagster sub 1. en B. BV was op een zeker moment in een patstelling beland. Volgens verweerder zat de zaak muurvast. Verweerder wilde dit doorbreken en heeft uitgelegd dat hij de zaak daarom heeft benaderd op de wijze zoals hij heeft gedaan, waarbij hij zich ervan bewust is dat hij iemand best dwingend kan toespreken. In augustus 2023 is er een tweede advocaat bijgekomen die instak op een minnelijke oplossing, terwijl verweerder een meer procederende route nam. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 8 september 2023. De raad is dan ook niet van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verweten kan worden de zaak nooit doelmatig behandeld te hebben en klaagsters onevenredig in hun belangen te hebben geschaad. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren. Klachtonderdeel f): informeren AFM Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat verweerder wel een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel spitst zich toe op het e mailbericht van 23 juni 2023 aan de advocaat van klaagster sub 1, waarin verweerder die advocaat maant een forumkeuze te maken. Om hier kennelijk meer druk op te zetten is vermeld dat de werkzaamheden zullen worden geïntensiveerd en dat contact zal worden gezocht met de klanten en ‘de ware gang van zaken zal worden gedeeld’. Die stappen kunnen blijkens het e-mailbericht worden voorkomen als wordt gestopt met vertragingsacties omtrent de forumkeuze. Verder wordt kenbaar gemaakt dat cliënten (van verweerder) overwegen melding te doen bij de AFM, maar dat ook dit kan worden voorkomen door aan te geven of arbitrage of een gang naar de rechter wordt gewenst. In zijn e-mail van 21 juli 2023 aan de advocaat van klaagster sub 1 merkt verweerder op dat pensioenuitvoerders een zelfstandige meldplicht hebben richting de AFM wanneer zij misstanden of incidenten constateren. Naar het oordeel van de raad wordt met deze handelwijze door verweerder oneigenlijke druk uitgeoefend voor een relatief klein punt betreffende een forumkeuze en heeft verweerder ook niet duidelijk kunnen maken waarom het in het belang van zijn cliënte nodig was dergelijke voorwaardelijke maatregelen aan te kondigen. Er wordt bovendien eerst gedreigd met een melding bij AFM, waarna later wordt gemeld dat er een zelfstandige meldplicht is. Als dat laatste juist is hoeft er ook niet met een melding bij de AFM te worden gedreigd, en zou een mogelijke melding niet voorkomen moeten kunnen worden door een forumkeuze uit te brengen. Dat is met elkaar in tegenspraak. 5.12 Verweerder was zich er terdege van bewust dat zowel het benaderen van de cliënten als het doen van een melding bij de AFM grote gevolgen kon hebben voor de onderneming van de LLP (en daarmee ook de onderneming van klaagster sub 1.). Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van dergelijke zakelijke belangen en deze niet op oneigenlijke wijze gebruikt om druk te zetten op onderhandelingen over een (niet direct gerelateerd) punt. Verweerder heeft met deze handelwijze naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke overschreden en een kernwaarde geschonden. Dit klachtonderdeel zal de raad gegrond verklaren. Klachtonderdeel g): onjuiste informatie verstrekken 5.13 Volgens klaagsters heeft verweerder in zijn e-mail van 20 november 2023 aan de bindend adviseur stellingen ingenomen waarvan hij weet dat deze niet juist zijn, namelijk de suggestie dat klaagsters de kantoorgenoot van de adviseur goed kennen. Kennelijk was dat om daarmee het taxatierapport onderuit te halen. Ook heeft verweerder volgens klaagsters zich op het standpunt gesteld dat hij optrad voor klaagster sub 2, maar dat is in strijd met de waarheid. 5.14 Verweerder heeft van zijn cliënte vernomen dat (de bestuurders van) klaagsters de kantoorgenoot van de adviseur kennen. Een advocaat mag in het algemeen ervan uitgaan dat de informatie die zijn cliënt hem verstrekt juist is. Dat verweerder wist dat de hem door zijn cliënte verstrekt informatie onjuist was is door klaagsters niet aangetoond. Ten aanzien van het tweede deel van dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij optrad voor de belangen zijn cliënte, waarvan het belang van zijn cliënte als aandeelhouder in het aandelenkapitaal van klaagsters sub 2 een onderdeel is. Ook hier ziet de raad niet waar verweerder in strijd met de waarheid zou hebben verklaard of waarom hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL 6.1 Nu de raad een klachtonderdeel gegrond zal verklaren komt de vraag aan de orde of aan verweerder een maatregel moe worden opgelegd en zo ja welke. 6.2 Ten aanzien van het gegrond te verklaren klachtonderdeel is de raad tot de conclusie gekomen dat verweerder de kernwaarde integriteit heeft geschonden en zich daarmee niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Weliswaar is in het onderliggende geschil door alle partijen op het scherpst van de snede getracht het geschil tot een einde te brengen, maar daarbij behoren wel de grenzen van het betamelijke in acht te worden genomen. Daar is verweerder overheen gegaan, wat heeft geleid tot de klacht. Nu een kernwaarde is geschonden is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagsters geven gezamenlijk binnen twee weken na de datum van deze beslissing één rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door waarop het griffierecht kan worden overgemaakt. 7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel f) gegrond; - verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. S.J. de Vries en mr. W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 9 december 2024