Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:226

Zaaknummer

24-201/DH/RO/D

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing. Dekenbezwaar over de kantoororganisatie van verweerster. De raad wijst onder analoge toepassing van artikel 46l tot en met 46n Advocatenwet de Haagse deken aan als vooronderzoeker om een kantoorbezoek te verrichten.

Uitspraak

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 december 2024 in de zaak 24-201/DH/RO/D naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam deken

over:

verweerster gemachtigde: mr. R. Sanders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 15 maart 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerster. 1.2    Op 6 augustus 2024 is namens verweerster een verweerschrift ingediend. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Daarbij waren de deken, bijgestaan door zijn stafjurist, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerster is op 19 september 2003 beëdigd als advocaat en heeft op 5 april 2007 haar stageverklaring ontvangen.   Tuchtrechtelijk verleden 2.3    Bij beslissing van 20 augustus 2018 (ECLI:NL:TAHVD:2018:142, zaaknummer 180079) heeft het hof van discipline de maatregel van een berisping opgelegd aan verweerster. Daartoe heeft het hof van discipline overwogen: “5.3 Anders dan de raad acht het hof de klachtonderdelen a) en b) volledig gegrond. De advocaat van een partij die wordt geconfronteerd met een derdenbeslag dat hij onjuist acht, kan niet zelf beslissen dat het beslag geen doel treft ('niet kleeft'). Hij dient zich te wenden tot de (advocaat van de) beslaglegger om in overleg met deze de (on)juistheid van het beslag vast te stellen. Leidt dat overleg niet tot overeenstemming, dan kan de advocaat daarover een procedure aanhangig maken jegens de beslaglegger. De derdebeslagene staat hierbuiten. Hij dient slechts te verklaren wat hij van de schuldenaar te vorderen heeft, dan wel welke aan de schuldenaar toebehorende zaken hij onder zich houdt, en de verdere instructies van de deurwaarder af te wachten. Verweerster had zich derhalve moeten verstaan met de advocaat van F B.V. in plaats van met klaagster. Verweerster heeft bovendien de belangen van klaagster, die als derde buiten het geschil tussen de stichting en F B.V. stond, veronachtzaamd door klaagster er herhaald en in dwingende bewoordingen toe aan te zetten de eerder afgelegde derdenverklaring te herroepen en de beslagen goederen vrij te geven, zonder klaagster te wijzen op de risico’s die dat voor klaagster zou meebrengen, waaronder aansprakelijkstelling door F B.V. en strafrechtelijke vervolging wegens het aan het beslag onttrekken van de zaken. Deze risico’s hebben zich deels ook gemanifesteerd, nu klaagster door F B.V. in een procedure is betrokken en daarvoor kosten heeft moeten maken, waarbij die procedure pas is geroyeerd nadat tussen F B.V. en de stichting een schikking was bereikt. Dat de correspondentie die verweerster met klaagster heeft gevoerd slechts betrekking had op de enige (niet beslagen) container, zoals verweerster ter zitting heeft gesteld, leest het hof niet in de correspondentie die zich in het dossier bevindt. De correspondentie gaat over alle containers die klaagster voor de stichting in opslag had. 5.4 Nu het hof beide klachtonderdelen volledig gegrond acht, en het handelen van verweerster ernstig verwijtbaar acht, is een zwaardere maatregel dan door de raad opgelegd aangewezen. Het hof zal de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, de klachtonderdelen a) en b) alsnog volledig gegrond verklaren en aan verweerster de maatregel van berisping opleggen.” 2.4    Bij beslissing van 25 januari 2021 (ECLI:NL:TADRSGR:2021:33, zaaknummer 20-760/DH/RO) heeft de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Daartoe heeft de raad overwogen: “6.1 Verweerster heeft de vertrouwelijkheid die zij klager heeft toegezegd geschonden. De verweten gedraging raakt aan de kernwaarde integriteit. De raad acht daarom de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van twee weken met een proeftijd van twee jaar passend.” 2.5    Bij beslissing van de raad van 19 april 2022 (ECLI:NL:TADRSGR:2022:51, zaaknummer 21-1024/DH/RO) heeft de raad aan verweerster een berisping opgelegd. Daartoe heeft de raad overwogen: “6.1 Verweerster heeft laakbaar gehandeld door geld dat voor een cliënte bestemd was gedurende een lange periode niet aan haar over te maken. Verweerster laat in weerwil van de voorgeschreven regels haar eigen belang bij het betaald krijgen van haar (niet vooraf afgesproken) declaratie voorgaan op het recht van klaagster om de haar toekomende gelden onverwijld te ontvangen. Met haar handelen heeft verweerster in strijd gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur, de gedragsregels en met artikel 46 van de Advocatenwet. Het gedrag van verweerster is niet in overeenstemming met van de kernwaarden van de advocatuur, te weten financiële integriteit. Verder is het niet de eerste keer dat verweerster met de tuchtrechter in aanraking is gekomen. Gelet op het voorgaande oordeelt de raad dat oplegging van een berisping passend en geboden is.” De raad heeft verweerster daarbij veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, als ook de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat. Bij beslissing van 20 maart 2023 (ECLI:NL:TAHVD:2023:38, zaaknummer 220131) heeft het hof van discipline de beslissing van de raad in zijn volle omvang bekrachtigd met daarbij een veroordeling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster en de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.  2.6    Bij beslissing van de raad van 17 oktober 2022 (ECLI:NL:TADRSGR:2022:174, zaaknummer 22-269/DH/RO) heeft de raad de klacht gegrond verklaard, maar geen maatregel opgelegd aan verweerster. Daartoe heeft de raad overwogen: “5.1 Klager verwijt verweerster dat zij hem een factuur heeft gezonden, terwijl zij had toegezegd dat het eerste gesprek kosteloos was. Verweerster betwist die toezegging en stelt dat zij duidelijk heeft verteld dat het eerste gesprek op betalende basis was. De raad kan op grond van de verklaringen van klager en verweerster niet vaststellen wat er in het telefoongesprek precies is afgesproken. Duidelijk is wel dat verweerster niets heeft vastgelegd over de gemaakte (financiële) afspraken voor het adviesgesprek. De raad wijst erop dat in financiële aangelegenheden als uitgangspunt heeft te gelden dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid, hetgeen meebrengt dat de advocaat ervoor moet zorgen dat er duidelijkheid bestaat tussen hem en zijn cliënt omtrent hun financiële afspraken (…). Hoewel tussen klager en verweerster slechts een beperkte afspraak is gemaakt – één adviesgesprek – geldt ook hier dat verweerster er voor had moeten zorgen dat de financiële afspraken duidelijk (vastgelegd) waren. Verweerster had, nu in haar visie een afspraak op betalende basis was gemaakt, aan klager schriftelijk moeten bevestigen welke kosten in rekening zouden worden gebracht voor het adviesgesprek. Dat hier geen tijd voor was, is niet aannemelijk geworden. De klacht is daarom gegrond. […] 6.2 De raad is van oordeel dat volstaan kan worden met de gegrondverklaring van de klacht, omdat verweerster ter zitting besef heeft getoond van de financiële regels die gelden voor advocaten. Daarnaast heeft zij ter zitting aangegeven de gewraakte factuur in te trekken, waardoor klager alsnog zijn kosteloze eerste afspraak heeft gekregen. De raad ziet daarom af van het opleggen van een maatregel.” 2.7    Bij beslissing van 8 juli 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:183, zaaknummer 230304) heeft het hof van discipline beslist op het hoger beroep tegen de beslissing van de raad van 25 september 2023. Daartoe heeft het hof van discipline overwogen: “[…] 7.8 Het hof overweegt dat klachtonderdeel b ziet op de berichten van verweerster van 11 en 14 december 2022. Hoewel de raad dat niet expliciet heeft genoemd in de beslissing, is dat naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk. Anders dan de raad is het hof echter van oordeel dat verweerster zich in deze berichten van 11 en 14 december 2022 weliswaar wat onhandig, stevig en minder zakelijk dan had gekund, heeft uitgelaten jegens klager, maar dat de toonzetting van deze berichten niet de conclusie rechtvaardigt dat verweerster zich onbetamelijk heeft uitgelaten. Het beroep van verweerster tegen klachtonderdeel b slaagt in zoverre. Het hof zal dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaren. 8 MAATREGEL 8.1 Omdat het hof slechts een van de twee klachtonderdelen gegrond acht zal de opgelegde maatregel worden gematigd. Het hof zal voor het verzuim van verweerster om de afspraken met klager schriftelijk te bevestigen en om hem daarbij deugdelijk te informeren over de mogelijkheid van een toevoeging een berisping opleggen. Wat het hof bij het bepalen van deze maatregel zorgen baart, is dat sprake is van eerdere (recente) tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerster voor vergelijkbare en andere gedragingen. […]” 2.8    Op 9 november 2023 heeft de deken een nieuwe klacht ontvangen van de klaagster uit de onder overweging 2.5 genoemde beslissingen van de raad en van het hof van discipline. Daarin heeft de klaagster het volgende naar voren gebracht: “Zowel uw visie n.a.v. mijn eerdere klacht m.b.t. het vasthouden van derdengelden, als de uitspraken van de RvD en Hvd die de klacht gegrond hebben verklaard, hebben [verweerster] er niet toe kunnen bewegen om de derdengelden over te maken. Ik acht dat in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Advocatenwet nu dit niet anders kan worden opgevat dan anders dan een ‘dikke middelvinger’ naar de gerechtelijke autoriteiten.” 2.9    Als bijlage bij deze klacht is bijgevoegd een dagvaarding van 11 april 2023 die de B.V. van verweerster heeft uitgebracht aan de klaagster. Uit de dagvaarding volgt, dat de B.V. van verweersters de declaraties ter zake van de eigen bijdrages ad. € 777,00, de declaratie ter zake van verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 875,00 én de bij verweerster door de Raad van Discipline in rekening gebrachte proceskosten ten bedrage van € 1.000,00 heeft gevorderd. Verweerster stelde ten aanzien van het laatste deel van haar vordering dat de klaagster door het indienen van de tuchtklacht bij de raad van discipline, nadat de deken de klacht al gegrond beschouwde, misbruik van recht had gemaakt. 2.10    In het antwoord op de klacht merkt verweerster op dat zij “recent een voor executie vatbaar verzoekschrift [heeft] ingediend bij de voorzieningenrechter voor de onbetaalde eigen bijdrages en onbetaalde griffierechten”, daarnaast gaat zij “in beroep van de vordering voor de onbetaalde declaratie”. 2.11    Op 19 januari 2024 hebben de deken, de klaagster en verweerster een bespreking gehad. Verweerster heeft in dat gesprek erkend dat zij derdengelden nog niet had overgemaakt. De deken en verweerster hebben vervolgens afspraken gemaakt, die door de deken diezelfde dag zijn vastgelegd in een e-mail: “[…] Partijen blijven bij het ingenomen standpunt en zijn niet tot een minnelijke regeling gekomen. Afgesproken is dat [verweerster] drie weken de gelegenheid krijgt, derhalve tot uiterlijk 9 februari 2024, om een financieel overzicht op te stellen waaruit het navolgende blijkt:  - welke bedragen is [de klaagster] precies aan haar verschuldigd en op welke grond;  - welke bedragen heeft [de klaagster] reeds aan haar betaald en op welk tijdstip;  - welke toevoegingen zijn verstrekt/ingetrokken;  - welke bedragen is zij verschuldigd aan [de klaagster] en welk bedrag heeft zij reeds voldaan?  [Verweerster] zal het overzicht onderbouwen met bewijsstukken. [De klaagster] zal daarna drie weken de tijd krijgen om te reageren op het door [verweerster] op te stellen overzicht. Aan de hand van het overzicht en de reactie van [de klaagster] op het overzicht is het voor mij mogelijk om te beoordelen of [verweerster] de voorzieningenrechter juist heeft geïnformeerd over de openstaande bedragen.” 2.12    Op 1 en 9 februari 2024 heeft verweerster stukken ingediend. 2.13    Op 13 februari 2024 heeft de deken aan verweerster geschreven: “In mijn e-mail van 24 januari 2024 heb ik duidelijk verwoord dat ik van [verweerster] een financieel overzicht verwacht. In de e-mailberichten van [verweerster] van 1 en 9 februari 2024 wordt geen compleet financieel overzicht gegeven. [De klaagster] legt in haar e-mailbericht van 10 februari 2024 precies uit hoe zulks in een overzicht kan worden opgesteld. Nogmaals verzoek ik [verweerster] mij voor 20 februari 2024 in het bezit te stellen van het gevraagde overzicht. Indien ik dat overzicht niet tijdig ontvang, zal ik mijn onderzoek eindigen en in een visie mijn verwachting uitspreken voor het oordeel van de Raad van Discipline.” 2.14    Diezelfde dag heeft verweerster op de deken gereageerd en aangevoerd dat haars inziens een door haar op te stellen spreadsheet met daarin ook de afgewezen toevoegingen niet noodzakelijk was omdat de reeds door haar gegeven informatie duidelijk en overzichtelijk was. 2.15    Op 14 maart 2024 heeft de deken een visie gegeven op de klacht.  2.16    Bij beslissing van 28 oktober 2024 heeft de raad beslist op de klacht van 9 november 2023 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:206, zaaknummer 24-204/DH/RO) en aan verweerster een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken opgelegd. Deze beslissing is inmiddels onherroepelijk geworden. Daartoe heeft de raad overwogen: “5.2 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat verweerster pas op 30 november 2023 – ongeveer een half jaar na de uitspraak van het hof van discipline – een bedrag aan klaagster heeft doorbetaald. Klaagster heeft echter betwist dat daarmee het volledige aan haar verschuldigde bedrag was voldaan. Zij wijst in dat verband onder meer op het feit dat een bedrag van € 385,- feitelijk, maar zonder haar toestemming, is verrekend. Verweerster heeft dat niet betwist. Daarmee staat naar het oordeel van de raad vast dat de beslissingen van de raad en het hof door verweerster niet tijdig en/of niet volledig zijn nagekomen. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar en dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. […] 5.4 De raad is het met klaagster eens dat verweerster in verschillende procedures stellingen heeft ingenomen over de verschuldigdheid van eigen bijdragen door klaagster, terwijl verweerster wist of behoorde te weten dat die stellingen onjuist waren. Gelet op het feit dat verweerster aan de deken noch in onderhavige klachtprocedure duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de precieze omvang van haar gepretendeerde vordering, het aantal verleende toevoegingen en de betaalde eigen bijdragen, vindt de raad het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster in de verschillende procedures toch stellig heeft betoogd dat zij recht heeft op betaling van een concreet bedrag door klaagster. In de verzoekschriftprocedure heeft verweerster de voorzieningenrechter er bovendien niet over geïnformeerd zij een deel van de door haar gepretendeerde (deels door klaagster betwiste) vordering (zonder instemming van klaagster) had verrekend met de voor klaagster bestemde proceskostenvergoeding en het hof van discipline haar had opgelegd tot terugbetaling over te gaan, maar zij daartoe niet was overgegaan. De voorzieningenrechter is daardoor onvolledig en onjuist geïnformeerd door verweerster. […] 6.1 Met haar handelwijze heeft verweerster niet alleen de belangen van klaagster geschaad maar ook het algemene vertrouwen in de advocatuur. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat advocaten in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen – ook van tuchtrechters – tijdig nakomen. Gelet daarop had het op de weg van verweerster gelegen om in elk geval direct na de beslissing van het hof van discipline aan klaagster de haar toekomende derdengelden zonder verrekening over te maken, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen. Verder geldt dat de advocaat ook in financiële aangelegenheden integer en zorgvuldig handelt en dat hij daarover een nauwgezette verantwoording aflegt aan zijn cliënt. Eveneens dient er op vertrouwd kunnen worden dat advocaten rechterlijke instanties juist en volledig informeren. Door dat alles na te laten heeft verweerster als advocaat niet betamelijk en integer gehandeld. 6.2 Het gewraakte handelen betreft de kernwaarde (financiële) integriteit. Gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen alsmede het feit dat verweerster geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van haar handelen en mede gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken op zijn plaats. […]” Kantoorbezoeken 2.17    Op 9 juli 2013 heeft de deken, samen met een stafjurist, een kantoorbezoek uitgevoerd bij verweerster. Van het kantoorbezoek is een verslag gemaakt.  2.18    Op 2 augustus 2023 heeft de deken, samen met een stafjurist, opnieuw een kantoorbezoek uitgevoerd bij verweerster. Van het kantoorbezoek is een verslag gemaakt, waaruit onder meer volgt: “Voorlopige conclusie  De wijze waarop [verweerster] haar praktijk voert is zorgwekkend. Wat de juridische inhoudelijke kwaliteit van haar werkzaamheden betreft, zijn geen bijzondere opmerkingen te maken. Hooguit kan bij menig dossier worden afgevraagd welke de juridische inhoud van het probleem is en welke de juridische meerwaarde van [verweerster]. Op het organisatorisch vlak voldoet de praktijkvoering niet of nauwelijks aan de normen zoals die heden ten dage gelden. Sommige aspecten zijn minde ernstig (bijvoorbeeld de wijze van archivering) dan wel eenvoudig op te lossen (bijvoorbeeld de vermelding van de bankrekeningnummers op het briefpapier), doch andere aspecten zijn veeleer een uiting van de wijze waarop [verweerster] de praktijk denkt te kunnen. Op aspecten als een deugdelijke cliëntenadministratie, een deugdelijke dossieradministratie, een correcte informatieverschaffing aan cliënten e.d. schiet [verweerster] ernstig tekort.”  2.19    Op 27 maart 2014 heeft een lid van de raad van toezicht, samen met een stafjurist, nogmaals een kantoorbezoek uitgevoerd bij verweerster. Van het kantoorbezoek is een verslag gemaakt, waaruit onder meer volgt. “[…] Verbeterpunten n.a.v. de twee eerdere kantoorbezoeken     het briefpapier vermeldt niet het bankrekeningnummer van het kantoor Vastgesteld wordt dat [verweerster] geen bankrekeningnummers heeft vermeld op het briefpapier.     een kantoorhandboek ontbreekt [Verweerster] heeft thans aan wel een kantoorhandboek te hebben: ze gebruikt immers het kantoorhandboek van [advocatenkantoor], bij wie zij zich heeft aangesloten. Het kantoorhandboek blijkt echter op het adres aan de [kantoorlocatie] niet voorhanden. [Verweerster] zegt toe dat zij een kopie van het kantoorhandboek zal toesturen. Inmiddels hebben wij op 1 april 2024 een kopie van kantoorhandboek ontvangen.     een (interne) klachtenregeling ontbreekt [Verwerster] meldt dat een interne klachtenregeling in het kantoorhandboek staat vermeld, maar zij geeft aan dat zij cliënten bij klachten meteen door te verwijzen naar de deken.     de tevredenheid van de klant wordt niet met regelmaat onderzocht [Verweerster] geeft aan dat zij wel degelijk aan cliënttevredenheidsonderzoek doet. Zij stuurt altijd een formulier aan de cliënten. Zij meldt dat zij slechts één keer een formulier heeft terug gehad. [Verweerster] meldt dat zij in een lopende zaak het formulier toestuurt aan de cliënt. [Het lid van de raad van toezicht] geeft aan dat het de bedoeling is dat het cliënttevredenheidsonderzoek op de website van het kantoor komt. [Kantoorgenoot van verweerster] is bezig met de website. Hij geeft aan dat hij op dit moment niets kan doen tot duidelijkheid is verkregen over het samenwerkingsverband. In het kantoorhandboek is het cliënttevredenheidsonderzoek ook opgenomen.     er wordt géén deugdelijke cliëntenadministratie bijgehouden [Verweerster] houdt nu wel een cliëntenadministratie bij. De cliënten worden in een Excel bestand geregistreerd en krijgen een nummer. Ook de namen van de wederpartijen worden geregistreerd. Dit Excel bestand is ook voor [de kantoorgenoten van verweerster] in te zien. [Verweerster] geeft aan dat zij de namen van haar cliënten in haar geheugen heeft zitten. Wij houden [verweerster] voor dat het systeem in ieder geval zo moet zijn ingericht dat bij raadpleging van het systeem ook een mogelijk conflicterend belang naar boven komt. [De kantoorgenoot van verweerster] geeft aan dat hij ongeveer een half jaar geleden de lijst heeft aangemaakt.     de schoonmaakster heeft geen geheimhoudingsverklaring getekend [Verweerster] geeft aan dat zij geen schoonmaakster meer heeft die het kantoor schoonmaakt. Dus een geheimhoudingsverklaring is niet meer aan de orde. Ze geeft aan dat indien de situatie zich voor zal doen, zij een nieuwe schoonmaakster wel degelijk een geheimhoudingsverklaring zal laten tekenen. Het kantoor heeft geen systeembeheerder. [De kantoorgenoot van verweerster] is degene die daarvoor zorgt.     In toevoegingszaken wordt geen tijd geschreven [Verweerster] vertelt dat zij in toevoegingszaken nu wel tijd schrijft. Dit moet ook voor de Raad voor Rechtsbijstand. In het kantoorhandboek wordt ook beschreven hoe in toevoegingszaken gewerkt moet worden. In betalen zaken wordt altijd tijd geregistreerd. Opmerkelijk is nog dat aangegeven wordt dat het kantoor [advocatenkantoor] een “high trust” kantoor is voor de Raad voor Rechtsbijstand, maar dat [verweerster] niet via “high trust” toevoegingen aanvraagt. Beoordeling dossiers […] [Verweerster] dient meer aandacht te besteden aan de verificatie van de identiteit van de cliënt, zodanig dat dit ook uit het dossier blijkt. Dit geldt ook voor ondernemingen als cliënt (checken KvK) Ingevolgde de Vafi dient de advocaat de identiteit van de cliënt te verifiëren en dit vast dient te leggen in het dossier, door bijvoorbeeld het paspoortnummer of BSN-nummer te noteren. Indien een kopie van het ID-bewijs wordt gemaakt, dient het BSN-nummer weggelakt te worden alsmede de foto. Het is van belang dat gecheckt wordt dat degene die zegt cliënt te zijn, ook daadwerkelijk is wie hij zegt wie hij is.” 2.20    Op 16 oktober 2023 heeft een lid van de raad van de orde, samen met een stafjurist, wederom een kantoorbezoek uitgevoerd bij verweerster. Van het kantoorbezoek is een verslag gemaakt, waaruit onder meer volgt. “[…] Bevindingen Tijdens het kantoorbezoek gaf [verweerster] niet de indruk (voldoende) op de hoogte zijn van een aanzienlijk deel van de op haar praktijkvoering van toepassing zijnde regelgeving en dat baart ons zorgen. [Verweerster] dient een grote verbeterslag te maken, zoals blijkt uit de uitzonderlijk grote lijst van aanwijzingen. Er zal een nieuw bezoek worden gepland. Naar aanleiding van ons kantoorbezoek komen wij tot de navolgende bevindingen: Aanwijzingen: 1.    Jaarstukken: De jaarcijfers 2020, 2021 en 2022 toesturen. 2.    Geheimhoudingsverklaring derden: De beheerder van het verzamelgebouw en de boekhouder en accountant dienen een geheimhoudingsverklaring te tekenen. 3.    Derdengeldrekening: [verweerster] dient na te gaan of zij nog rekeninghouder is van de (voormalige) derdengeldrekening. 4.    Identificatie: Identiteitsverificatie dient voortaan plaats te vinden conform hetgeen hierover is opgenomen onder het punt Identificatie. 5.    Dossieronderzoek: Er dient een afspraak te worden gemaakt voor dossieronderzoek (lopende zaken) bij [verweerster] thuis of op haar kantoor. In het laatste geval dient de vaste computer van de thuiswerkplek naar het kantoor te worden verplaatst. 6.    Archiefruimten: De archiefruimten dienen consequent te worden afgesloten. 7.    Opdrachtbevestiging: De opdrachtbevestiging dient te voldoen aan de vereisten zoals onder meer vastgesteld in art. 7.5 Voda en gedragsregel 16, 17 en 18, 8.    Exoneratieclausule: In de e-mailcorrespondentie dient in de digitale handtekening een exoneratieclausule te worden opgenomen overeenkomstig de inhoud van de algemene voorwaarden. 9.    Algemene voorwaarden: De naamgeving van het kantoor aanpassen in de algemene voorwaarden. 10.    Bewaartermijn: Aan het eind van de zaak dient een afsluitende brief te worden gezonden, waarin is opgenomen gedurende welke termijn het dossier wordt bewaard. 11.    Kantoorhandboek: Er dient een handboek te worden opgesteld dat is toegespitst op de eigen kantoororganisatie. 12.    Waarnemer: Er dient een waarnemer te zijn. De vervangingsregeling dient schriftelijk vastgelegd te worden. 13.    Cliënttevredenheidsonderzoek: Er dient een vorm van cliënttevredenheidsonderzoek plaats te vinden. 14.    Kantoororganisatie: De kantoororganisatie dient inzichtelijk te worden gemaakt, mede met het oog op de kengetallen. De jaarstukken over 2022 van [naam verweerster] Advocatuur en de besloten vennootschap [naam verweerster] International B.V. worden overgelegd. 15.    Opleidingsvereisten: Aangetoond dient te worden dat er in 2022 minimaal 10 juridische punten op de vier geregistreerde rechtsgebieden zijn behaald. 16.    Aanmelden geheimhoudernummer: Wij wijzen [verweerster] erop dat zij, ter voorkoming van problemen, haar mobiele telefoonnummer dient op te geven als geheimhoudersnummer. 17.    Beroepsaansprakelijkheidsverzekering: Bij de tussenpersoon van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering nagaan of het in- en uitlooprisico is verzekerd. Wij adviseren bij de tussenpersoon van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering te controleren of de werkzaamheden aangenomen door [naam verweerster] Advocatuur worden gedekt door de beroepsaansprakelijkheidsverzekering aangezien in de polis is opgenomen dat de dekking slechts geldt voor de besloten vennootschap [naam verweerster] International B.V. Aanbeveling: Klachtenfunctionaris: Wij adviseren om een derde, misschien de waarnemer, te benoemen tot klachtenfunctionaris. Afspraak: 1.    Cliëntenadministratie: Aangegeven dient te worden welke computerprogramma wordt gebruikt voor de cliëntenadministratie. 2.    Privacyverklaring: [verweerster] dient de privacyverklaring die op basis van de AVG noodzakelijk is, op te stellen en op haar website te vermelden.” 2.21    Op 28 december 2023 heeft verweerster een reactie aan de deken geschreven waarin zij uitgebreid is ingegaan op de inhoud van het onder 2.20 genoemde verslag met aanwijzingen, een aanbeveling en afspraak. Verweerster heeft bij deze reactie de jaarcijfers van de boekjaren 2020, 2021 en 2022 van [naam verweerster] International B.V. gevoegd, alsmede certificaten inzake de opleidingspunten. 2.22    Op 9 januari 2024 heeft een lid van de raad van de orde, samen met een stafjurist, een laatste kantoorbezoek bij verweerster uitgevoerd. 2.23    Op 11 januari 2024 heeft de deken aan verweerster geschreven: “Onder verwijzing naar het kantoorbezoek van [de stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] afgelopen maandag het volgende. [De stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] hebben onder andere geconstateerd dat: 1). papieren dossiers in een antieke kast op elkaar gestapeld liggen en van buitenaf niet te zien is welk dossier het betreft. Persoonlijke en zakelijke dossiers liggen door elkaar. De zes dossiers die zij hebben ingezien, bevatten met name processtukken en handgeschreven aantekeningen. De correspondentie in de zaak ontbreekt volledig en bevindt zich in uw computer. In de dossiers troffen zij ook persoonlijke documenten aan van uzelf. De aantekeningen in de dossiers zijn niet geordend en niet duidelijk. Het is uit de dossiers niet op te maken in welke stand de zaken zich bevinden. Een eventuele waarnemer kan er geen wijs uit; de dossieropbouw dient zodanig te zijn dat de stand van zaken eenvoudig kenbaar is. 2). Er is door u inmiddels wel een waarnemersovereenkomst overgelegd, maar die is niet getekend door de waarnemer. [De stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] hebben aangegeven dat daarin ook voorzien moet zijn dat de waarnemer weet hoe zij toegang kan verkrijgen tot de fysieke én digitale dossiers als u buiten staat bent deze informatie te verschaffen. U merkte op dat niemand, naast u zelf, beschikt over de sleutel van uw praktijk en uw inlogcodes. 3). Ondanks de informatie die wij u naar aanleiding van het eerdere kantoorbezoek (16 oktober 2023) stuurden, hebben [de stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] geconstateerd dat u nog steeds geen (correcte) opdrachtbevestigingen (en afsluitbrieven) stuurt, de met de cliënt(en) gemaakte afspraken en strategieën niet worden vastgelegd, een duidelijke toelichting met betrekking tot de financiële consequenties van de zaak ontbreekt, verwijzing naar of verstrekking van uw algemene voorwaarden niet geschiedt, cliënten niet worden geïdentificeerd en uw correspondentie geen exoneratieclausule bevat. 4). Verder is geconstateerd dat u nog niet beschikt over een kantoorhandboek. Uit de waarneming blijkt dat u onze aanwijzingen nog niet hebt opgevolgd en daarmee zelfs nog geen begin hebt gemaakt. Uw ‘beste’ en meest recente dossier bevat geen opdrachtbevestiging die voldoet aan de hiermee geldende richtlijnen en ook in dat dossier vond geen identificatie plaats. In uw e-mail van 28 december 2023 geeft u aan dat u cliënten zult gaan identificeren. Tot op heden hebt u dat niet gedaan. Uit uw e-mail van 28 december 2023 maak ik op dat u de noodzaak van de door ons voorgestelde aanwijzingen niet (geheel) begrijpt. Tijdens het bezoek van afgelopen maandag hebben [de stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] u uitgelegd dat alle aanwijzingen met name in uw eigen belang zijn. [De stafjurist] en [het lid van de raad van de orde] hebben met u gesproken over een mogelijkheid een coach in te schakelen. U stond hier niet geheel afwijzend tegenover, maar merkte wel op dat het tussen een coach en u moet ‘klikken’. Gelet op het bovenstaande lijkt het ons zinnig dat er een bespreking plaatsvindt op het bureau van de orde. Daartoe ontvang ik graag uw verhinderdata voor de maanden januari en februari 2024, zodat een datum en tijdstip voor dit gesprek kan worden vastgesteld. Tijdens dat gesprek zal eveneens aan de orde komen of u het haalbaar acht om deze aanwijzingen op zeer korte termijn op te volgen en, indien dat niet tot de mogelijkheden behoort, wat de consequenties hiervan kunnen zijn. Hoewel het niet eerder expliciet ter sprake kwam, is het niet ondenkbaar dat tijdens het gesprek ook de mogelijkheid van vrijwillige beëindiging van de praktijk aan de orde komt.” 2.24    Op 22 januari 2024 heeft verweerster, onder meer, aan de deken geschreven: “Naar aanleiding van de onderstaande berichtgeving het volgende, Ik schrik ervan dat er helemaal geen vooruitgang zou zijn volgens de orde en dat ik mij totaal nog niet aan de aanwijzingen heb gehouden, dat lijkt mij geen juiste conclusie: […] Verder onderstaand de verhinderdata […]” 2.25    Op 6 februari 2024 heeft de deken verweerster uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor op 20 februari 2024. Op 12 februari 2024 heeft verweerster daarop gereageerd: “Ik ben inmiddels verhinderd op genoemde datum, ik ben dan nog te Brussel en woensdag in de loop van de dag pas terug, ik heb vorige week wel getracht afspraken om te zetten maar dat lukte helaas niet, ik verzoek u derhalve een nieuwe datum. Los daarvan zou ik u willen verzoeken een reactie op voorhand te mogen ontvangen van mijn laatste berichtje naar aanleiding van de recente rapportage van uw orde medewerksters, ik heb het gevoel dat ik inmiddels alles heb gedaan wat verzocht/aanbevolen werd, echter als ik de rapportage lees vraag ik mij af wat ik precies van een gesprek kan verwachten. Graag nog een reactie van u.” 2.26    Op 12 februari 2024 heeft de deken verweerster opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor op 22 februari 2024. Verweerster is niet verschenen bij dit gesprek. De deken heeft daarop telefonisch contact gezocht met verweerster. De deken heeft verweerster vervolgens op 27 februari 2024 gesommeerd om op 29 februari 2024 op het Ordebureau te verschijnen, onder verwijzing naar gedragsregel 29. Verweerster heeft daarop telefonisch laten weten eerst contact te willen hebben met haar advocaat, die op 29 februari 2024 verhinderd was. 2.27    Op 27 februari 2024 heeft de deken aan verweerster geschreven: “Helaas kan ik niet anders dan constateren dat u onvoldoende medewerking verleent aan mijn onderzoek. Uw kantoororganisatie is niet op orde, de waarneming onvoldoende geregeld en u meent mijn agenda te kunnen bepalen. Zo werkt het niet. Natuurlijk kunt u overleggen met mr. Sanders; u heeft daar nu nog twee dagen de tijd voor. Dit overleg en een eventuele uitkomst daarvan ontslaan u echter niet van uw verplichting op mijn bureau te verschijnen. Ik schreef u niet voor niets vorige week dat u op grond van gedragsregel 29 verplicht bent om mee te werken. Kiest u ervoor niet te verschijnen op 29 februari aanstaande om 13.30 uur dan zal ik daar de conclusies aan verbinden die ik geraden acht.” 2.28    Verweerster is op 29 februari 2024 niet op het Ordebureau verschenen. 2.29    Op 15 maart 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend. 2.30    Op 31 juli 2024 heeft de accountant van verweerster een geheimhoudingsovereenkomst ondertekend, die door verweerster op 6 augustus 2024 is ondertekend. 2.31    Op 31 juli 2024 heeft verweerster een advertentie online laten plaatsen voor de overname van haar advocatenpraktijk.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn dekenbezwaar. 3.2    Na de kantoorbezoeken van 2023 en 2024 heeft de deken de stellige indruk gekregen dat verweerster de gerezen problematiek rond haar praktijkvoering niet weet op te lossen. Tekortkomingen die in 2013 en 2014 al gesignaleerd waren, zijn zich blijven voordoen of hebben zich opnieuw voorgedaan. Verweersters reactie daarop is afwijzend of ontkennend en dat baart de deken zorgen. 3.3    De deken acht verweersters poging tot verhaal van de door de tuchtrechter opgelegde proceskostenveroordeling op de klaagster bizar. Juist de gegrondverklaring van de klacht en de oplegging van de maatregel berisping, bevestigt de juistheid achter de indiening van de klacht waarvan de kosten dan ook door de beklaagde advocaat gedragen dienen te worden. 3.4    In het verslag van het kantoorbezoek uit 2023 is opgenomen dat verweerster niet beschikt over een kantoorhandboek en er geen waarnemingsovereenkomst is overgelegd. Voorafgaand aan het kantoorbezoek in 2024 heeft verweerster nadere bewijsstukken overgelegd. Het kantoorhandboek ontbrak daar wederom in. De daarbij overgelegde waarnemingsovereenkomst was niet ondertekend. Navraag bij de beoogd waarneemster leerde dat zij slechts bereid was zaken in het personen- en familierecht waar te nemen onder de voorwaarde dat de dossiers goed op orde waren. Dat was echter niet in de waarnemingsovereenkomst opgenomen. 3.5    De belangrijkste conclusies uit het kantoorbezoek in 2024 bij verweerster thuis zijn dat de dossiervoering in de lopende zaken ver beneden de maat is. Fysieke dossiers zijn niet of slecht geordend en raadpleging van de opgeslagen bestanden in de computer leverde ook geen overzichten van de zaken en de gebeurtenissen in zaken op. Verweerster gebruikt geen CRM-systeem of heldere mappenstructuur. Feitelijk is voor een buitenstaander niets eenvoudigs te traceren. Verweerster lijkt niet te begrijpen wat het belang daarvan zou kunnen zijn en zet (daarom) geen concrete stappen tot verbetering. 3.6    De deken maakt zich ernstig zorgen over de wijze waarop de praktijk wordt gevoerd. Verweerster heeft die duidelijk niet op orde en heeft in de afgelopen maanden niets, dan wel volstrekt onvoldoende ondernomen om haar werkwijze te veranderen en de aanwijzingen van de deken op te volgen. 3.7    Verweerster heeft ook geen gehoor gegeven aan het dwingende verzoek van de deken om naar het bureau te komen of een toelichting gegeven waaruit zou blijken dat het negeren van dat verzoek gerechtvaardigd zou zijn. De deken kan er dan ook niets anders in zien dan een poging tot vertraging of frustratie van het dekenaal onderzoek. 3.8    Het is in de ogen van de deken zeer zorgwekkend dat verweerster gedurende een aantal jaren achtereen diverse tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd heeft gekregen waarvan de zwaarte steeds toeneemt. Tevens ziet de deken geen gezonde zelfreflectie en een wil tot verbetering van haar gedrag. Verweerster trekt uit de tuchtzaken volgens de deken in elk geval onvoldoende lering. Verweerster heeft de wijze van praktijkvoering gedurende de afgelopen jaren niet aangepast, terwijl de kantoorbezoeken in 2013 en 2014 al zorgwekkende resultaten opleverden. Het is ook mogelijk dat verweerster na 2014 geleidelijk terug is gevallen in oude patronen. Het is schadelijk voor de cliënten die zij bijstaat en het maakt een overname van de praktijk in geval van calamiteiten uiterst lastig zo niet onmogelijk. De deken acht daarom een maatregel aan de orde, die wat de deken betreft vanwege de ernst en hardnekkigheid van haar gedrag en het gebrek aan inzicht of gevoel van urgentie tot verbetering bestaat uit een onvoorwaardelijke schorsing van substantiële duur, zo schrapping van het tableau niet al aan de orde is. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij wijst erop dat de deken het dekenbezwaar rauwelijks voor de tuchtrechter heeft gebracht, hetgeen haar enigszins zorgen baart. Zij betwist dat zij niet bereid was om met de deken in gesprek te gaan. Evenmin heeft zij voorwaarden verbonden of eisen gesteld aan een bespreking met de deken. Haar advocaat was op het door de deken genoemde tijdstip verhinderd, maar dit heeft geleid tot een miscommunicatie met de deken. Verweerster heeft niet geprobeerd het dekenaal toezicht te vertragen of te frustreren. 4.2    Verweerster wijst erop dat er tussen de eerste twee kantoorbezoeken in 2013 en 2014 zo’n tien jaar zijn verstreken zonder dat er vervolg is gegeven aan de kantoorbezoeken. Ook geeft de deken aan dat hem reeds vanaf 2018 klachten over het functioneren van verweerster hebben bereikt. Het is verweerster niet duidelijk geworden waarom het gesprek bij de deken niet enkele dagen kon wachten tegenover dat ruime tijdsverloop. Ook had verweerster op 22 januari 2024 al inhoudelijk gereageerd op de terugkoppeling van de deken op de bevindingen van het kantoorbezoek en heeft zij een groot aantal stukken ter onderbouwing meegestuurd. 4.3    Voor zover de deken het tuchtrechtelijk verleden van verweerster aanhaalt, stelt verweerster dat zij niets anders kan doen dan te erkennen dat die beslissingen er zijn. Daar is zij niet trots op en zij had het liever anders gezien, maar zij heeft er wel lering uit getrokken. Wel wijst verweerster erop dat een aantal beslissingen van langere tijd geleden zijn. Ook heeft de deken achterwege gelaten dat aan verweerster in de beslissing van 17 oktober 2022 geen maatregel is opgelegd, omdat zij ter zitting besef heeft getoond van de financiële regels die gelden voor advocaten en de gewraakte factuur had ingetrokken. Verweerster kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er op dit moment advocaten in Nederland praktijk voeren met een veel zwaarder wegend tuchtrechtelijk verleden.  4.4    Verweerster wijst erop dat in de meeste klachten van haar (voormalig) cliënten de achterliggende aanleiding van de klacht een geschil over de vergoeding van de door haar verrichte werkzaamheden is geweest. Een rode draad daarbij is dat de cliënten, eenmaal aangesproken op betaling, de vlucht naar voren nemen door het indienen van een tuchtklacht bij de deken. Discussie met cliënten over de honorering en ook het blootstaan aan klachten behoren bij de inherente risico’s van de beroepsuitoefening, maar verweerster stelt helaas vast dat cliënten in dat opzicht in de afgelopen jaren in toenemende mate vooral uitgaan van hun rechten en niet de financiële plichten die zij als opdrachtgever óók hebben. Het merendeel van de kwesties is echter dusdanig gedateerd en afgehandeld dat de vraag rijst waarom de deken daar nu plotseling mee op de proppen komt. Anders dan de deken stelt, is geen sprake van tuchtrechtelijke maatregelen ‘waarvan de zwaarte steeds toeneemt’. 4.5    Over de kantoorbezoeken stelt verweerster vast dat er 17 concrete aanwijzingen, een aanbeveling en twee afspraken zijn gedaan dan wel gemaakt. Een aanwijzing is volgens verweerster vergelijkbaar met een last onder dwangsom, zodat er een redelijke begunstigingstermijn geboden had moeten worden. Dat is niet gedaan. Verweerster is, anders dan de deken meent, wel aan de slag gegaan met de aanwijzingen. Het resultaat daarvan heeft zij in haar e-mail van 28 december 2023 genoemd, voorzien van bewijsstukken. 4.6    Verweerster betwist gelet op het voorgaande dat zij geen zelfreflectie toepast of wil tot verbetering heeft, haar praktijkuitoefening niet heeft aangepast en/of de aanwijzingen niet heeft opgevolgd. Zij verzoekt het dekenbezwaar dan ook ongegrond te verklaren. Mocht het dekenbezwaar toch tot een gegrondverklaring leiden, dan verzoekt verweerster om er rekening mee te houden dat zij voornemens is haar praktijk af te bouwen dan wel te verkopen.

5    TUSSENBESLISSING 5.1    De raad heeft ter zitting geconstateerd dat er een verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop verweerster feitelijk haar dossiers en zaken beheert en organiseert. Volgens de deken heeft de stafjurist in haar verslag onderbouwd dat de dossiers niet compleet zijn. Zo bestaan de fysieke dossiers uit allerlei mapjes en moeten e-mails op de computer worden gezocht. Verweerster heeft daarop gereageerd met de verklaring dat alle dossiers digitaal in mappen op de computer staan en dat de fysieke dossiers niet leidend zijn. Desgevraagd heeft verweerster echter niet helder kunnen schetsen op welke wijze en met welk systeem (genoemd zijn zowel Microsoft Outlook, Monicom als naar de raad begrijpt het lokaal opslaan van documenten in Windows Verkenner) zij haar dossiers bijhoudt. 5.2    Ter zitting heeft de deken voorgesteld dat desnoods een nader onderzoek moet worden gelast, om een ‘welles-nietes’-discussie te voorkomen. Verweerster heeft daarop verklaard alle medewerking te verlenen aan een nader onderzoek. 5.3    De raad acht het voor de beoordeling van het dekenbezwaar wenselijk om helder te krijgen op welke concrete wijze verweerster haar dossierbeheer en zakenadministratie heeft georganiseerd. Om die reden zal de raad een vooronderzoek gelasten, onder analoge toepassing van artikel 46l tot en met 46n van de Advocatenwet. Op grond van artikel 46l, lid 1 onder a en lid 7, van de Advocatenwet zal de raad de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aanwijzen als vooronderzoeker. De deken kan zich bij het verrichten van het vooronderzoek laten bijstaan dan wel vertegenwoordigen door haar stafjuristen en/of leden van de Raad van de Orde. 5.4    De omvang van het onderzoek wordt als volgt bepaald: De vooronderzoeker dient een kantoorbezoek te verrichten op de door haar gebruikelijke wijze. Daarbij dient de vooronderzoeker in het bijzonder aandacht te besteden aan: -    de wijze van het dossierbeheer en de zakenadministratie van verweerster, voorzien van een gedetailleerde beschrijving hoe deze is vormgegeven; -    een steekproef van minimaal tien (recente) dossiers, gericht op het dossierbeheer en de schriftelijke vastlegging daarin van in ieder geval: o    de opdrachtbevestiging; o    de financiële afspraken; o    de afsluitbrief; o    andere informatie als bedoeld in gedragsregel 16 lid 1. -    de (vastlegging van) financiële afspraken tussen verweerster en cliënten; -    het betalingsverkeer en derdengelden; -    de contractspartij in de opdrachtbevestiging waarmee cliënten een overeenkomst aangaan en de statuten van deze contractspartij; -    de geheimhoudingsverklaringen tussen verweerster en derden, waaronder in ieder geval personen die toegang hebben tot verweersters kantoorruimte en praktijk aan huis. Daartoe behoren in ieder geval de eigenaar/verhuurder van de kantoorruimte en verweersters zus, nu laatstgenoemde bij eventuele ziekte van verweerster zorgdraagt voor het versturen van de dossiers aan de waarnemer; -    de waarnemingsovereenkomst, waaronder de dekking van alle door verweerster beoefende rechtsgebieden; -    de opleidingsvereisten over 2023 en 2024, als bedoeld in artikel 4.3a dan wel 4.3b, en artikel 4.4 van de Verordening op de advocatuur; -    de privacyverklaring. Het kantoorbezoek wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd. Verweerster en haar gemachtigde stellen zich voldoende, maar in ieder geval binnen één week na eerste verzoek daartoe van de vooronderzoeker of diens vertegenwoordigers, beschikbaar om het kantoorbezoek uit te voeren. Daarbij kan ook de Rotterdamse deken of zijn gemachtigde aanwezig zijn. De vooronderzoeker stelt de Rotterdamse deken en verweerster in de gelegenheid om te reageren op het conceptverslag van het kantoorbezoek, alvorens de vooronderzoeker een definitief verslag uitbrengt aan de raad. 5.5    De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

BESLISSING De raad van discipline: - heropent het onderzoek; - gelast een vooronderzoek als bedoeld in artikel 46l van de Advocatenwet en bepaalt de omvang van het onderzoek zoals in overweging 5.4 is weergegeven; - draagt het vooronderzoek op aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag; - houdt in afwachting van het vooronderzoek de behandeling van het dekenbezwaar voor onbepaalde tijd aan; - houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. N. de Boer, W.R. Arema, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 23 december 2024