Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:295
Zaaknummer
24-623/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 december 2024
in de zaak 24-623/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 augustus 2024 met kenmerk 2257123 .
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Deze klacht is bij uitspraak van 18 december 2023 (23-709/AL/MN) door de raad kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 Verweerder heeft het College van Bestuur van de [....] , verder te noemen 'universiteit', bijgestaan in een door klager aanhangig gemaakte beroepsprocedure betreffende een WOB-verzoek, alsmede in een door klager aanhangig gemaakte procedure voorlopige voorziening en daaraan gerelateerde beroepsprocedure ter zake niet tijdig genomen besluiten.
1.3 Op 14 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt door onrechtmatige gegevensverwerking volgens de AVG en het niet tijdig indienen van processtukken; vertrouwelijke informatie te verstrekken zonder het gerechtvaardigde belang van hem daarbij in acht te nemen; feitelijke informatie in rechte te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist was; bij het (tijdstip van het) overleggen van stukken geen rekening te houden met zijn (gerechtvaardigde) belangen; zich in een aanhangig geding tot de rechter te wenden zonder hem als wederpartij gelijktijdig te berichten.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdeel a) en b)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de AVG heeft gehandeld door in de procedure vertrouwelijke informatie (aan de rechter) te verstrekken. De voorzitter stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is van handelen in strijd met de AVG. Wel dient de tuchtrechter te beoordelen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het staat verweerder vrij om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het is niet aan klager, de wederpartij, om te beslissen dat wat verweerder in de procedure naar voren heeft gebracht niet noodzakelijk was voor de zaak. Bovendien heeft verweerder de door klager genoemde gegevens alleen in deze procedure genoemd en niet aan andere personen of instanties doorgegeven. Het voorgaande betekent dat verweerder de aan hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. De voorzitter overweegt ten slotte dat het aan de zittingsrechter is om een beslissing te nemen over (te laat) ingediende stukken. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder door op deze manier stukken in te dienen klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Deze klachtonderdelen worden gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.3 Klager stelt dat verweerder feitelijk informatie in rechte heeft verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist was. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerder heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënte had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder deze informatie had moeten verifiëren. Klager heeft bovendien in de procedure zijn visie kunnen geven over de door verweerder ingebrachte standpunten. Het is vervolgens aan de civiele rechter – en niet aan de tuchtrechter - om een oordeel te geven over de door de beiden ingenomen standpunten. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdelen d) en e)
4.4 Klager verwijt verweerder dat hij in verschillende procedures zijn verweerschrift niet gelijktijdig aan de rechtbank en aan klager heeft gezonden. Dit is in strijd met de gedragsregels, aldus klager. De voorzitter stelt vast dat verweerder in de door klager genoemde procedures een brief van de rechtbank heeft ontvangen waarin aan hem is verzocht om een reactie aan de rechtbank te sturen. Verweerder heeft overeenkomstig die brief zijn verweerschrift aan de rechtbank gestuurd en de rechtbank heeft het verweerschrift van verweerder vervolgens aan klager gestuurd. Dat verweerder zijn verweerschriften niet gelijktijdig aan klager heeft gestuurd, is mede gelet op deze brief van de rechtbank niet in strijd met de gedragsregels of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter neemt daarbij ook in aanmerking dat niet is gebleken dat klager door dit handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad. Deze klachtonderdelen worden daarom ook kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van der Berg , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 december 2024