Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-11-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:213
Zaaknummer
24-752/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzoek tot opheffing schorsing artikel 60b Advocatenwet toegewezen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 november 2024 in de zaak 24-752/DH/RO naar aanleiding van het verzoek van:
verzoeker
strekkende tot opheffing van de op verzoek van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam deken
door de raad bij beslissing van 4 maart 2024 aan verzoeker opgelegde schorsing voor onbepaalde tijd op grond van artikel 60b van de Advocatenwet.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 maart 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:47) heeft de raad het verzoek van de deken op grond van artikel 60b van de Advocatenwet toegewezen en heeft verzoeker met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat (hierna: de schorsing). Ook heeft de raad voorlopige voorzieningen getroffen waarbij mr. [D.] is aangewezen als waarnemer. 1.2 Op 18 oktober 2024 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot opheffing van de schorsing. 1.3 Het verzoek is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Daarbij waren verzoeker, de deken en mr. [D.] aanwezig.
2 VERZOEK 2.1 Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat zijn gezondheidssituatie zodanig is hersteld dat hij zijn praktijk weer kan voeren. Ook heeft verzoeker twee geschikte waarnemers gevonden. 2.2 Verzoeker heeft op 15 november 2024 twee op 14 november 2024 ondertekende waarnemingsovereenkomsten overgelegd, nadat hij daartoe op 5 november 2024 in de gelegenheid is gesteld door de raad.
3 REACTIE DEKEN 3.1 De deken heeft zich, mede na bestudering van de waarnemingsovereenkomsten van 14 november 2024, op het standpunt gesteld dat de schorsing kan worden opgeheven.
4 BEOORDELING 4.1 Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing niet meer aanwezig zijn. 4.2 De raad heeft aan de schorsing van 4 maart 2024 ten grondslag gelegd dat verweerder door zijn medische situatie niet in staat was om praktijk te voeren. Daarbij overwoog de raad onder meer: “De raad heeft een schorsing voor bepaalde tijd overwogen, maar heeft daarvan afgezien omdat geen enkel zicht bestaat op de termijn die verweerder nodig heeft om te herstellen. Een schorsing voor onbepaalde tijd biedt verweerder voorts de mogelijkheid om op een door hem zelf gekozen moment aan te geven wanneer hij zich weer in staat acht zijn praktijk uit te oefenen en een verzoek tot opheffing van de schorsing in te dienen.” 4.3 Nu verzoeker meent dat zijn gezondheidssituatie weer zodanig is dat hij praktijk kan voeren, ligt opheffing van de schorsing in de rede. De raad betrekt daarbij dat er geen indicaties zijn voor het tegendeel en dat verweerder inmiddels heeft zorggedragen voor waarnemers voor alle rechtsgebieden binnen zijn praktijk.
BESLISSING De raad van discipline heft de schorsing van verzoeker voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk op grond van artikel 60b van de Advocatenwet op.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. N. de Boer, W.R. Arema, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 november 2024