Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:196
Zaaknummer
24-369/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Als partijdige belangenbehartiger is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht is er niet voor bedoeld de wederpartij instrumenten in handen te geven om de bewegingsvrijheid van de advocaat van de wederpartij te beknotten. Zolang binnen de grenzen van het betamelijke wordt gehandeld, kunnen klagers zich niet inlaten met de door verweerder als advocaat wederpartij gekozen strategie. Verder is niet gebleken dat verweerder gedragsregel 8 heeft geschonden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 november 2024 in de zaak 24-369/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder gemachtigde: mr. M. Höfelt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 14 november 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 22 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2279733/JS/FS van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Daarbij waren klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens verweerder bij e-mail van 10 september 2024 nagezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klagers hebben in 2013 een interne melding gedaan van misstanden bij hun werkgever, (hierna: V). Volgens klagers handelde V in strijd met de geldende aanbestedingswetgeving. Medewerkers werd, aldus klagers, door het management van V opgedragen om tijdens de openbare aanbestedingsprocedure van het project P. één specifieke aanbieder (S) ongeoorloofd te bevoordelen door met deze aanbieder vertrouwelijke gesprekken te voeren. 2.3 V heeft naar aanleiding van de melding van klagers een onderzoek laten uitvoeren door (hierna: IA). In de jaren 2017 en 2018 heeft V forensisch accountant de heer S, verbonden aan een groot accountantskantoor (hierna: de forensisch accountant), opdracht gegeven om onderzoek te doen. 2.4 Op 14 maart 2018 heeft de forensisch accountant een eindrapport uitgebracht aan V. De uitkomst van dit onderzoek was dat IA het onderzoek zorgvuldig had verricht. 2.5 Op 8 februari 2019 heeft V op haar Engelstalige website de volgende tekst gepubliceerd: “On the basis of multiple investigations, including by our [IA], [V] has concluded that no such reported violations of law occured. The outcome and quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting firm.” Deze tekst is ook op de Nederlandse website van V gepubliceerd. Die tekst luidt als volgt: “Op basis van verschillende onderzoeken is vastgesteld dat er geen sprake is van de gemelde misstand. De intern uitgevoerde onderzoeken zijn vervolgens bevestigd en goedgekeurd door een gerenommeerd onafhankelijk forensisch accountantskantoor.” 2.6 Op 14 februari 2019 hebben klagers zich over deze publicaties beklaagd bij de ombudsman van V. V heeft hier op 4 maart 2019 op gereageerd en schrijft, voor zover relevant: “We have shared the Statement with the relevant forensic accounting firma and it agrees that the content of the Statement (“The outcome and quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting firm.”) is correct.” 2.7 Op 19 mei 2020 hebben klagers een tuchtklacht ingediend tegen de forensisch accountant. De klacht betreft de wijze waarop de forensisch accountant zijn onderzoek heeft verricht en de wijze waarop het onderzoeksrapport tot stand is gekomen. Volgens klagers heeft de forensisch accountant daarbij gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Ook had de forensisch accountant niet mogen instemmen met de publicaties door V op het internet omdat hij de overtreding van de aanbestedingswetgeving niet had onderzocht, aldus klagers. 2.8 De klacht is in eerste aanleg behandeld door de Accountantskamer te Zwolle en vervolgens in hoger beroep door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb). De forensisch accountant werd in beide procedures bijgestaan door verweerder en een kantoorgenoot van verweerder. 2.9 Op 30 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Accountantskamer. Daarbij waren klagers en de forensisch accountant met verweerder aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: “Het rapport van IA bevestigt, aldus [de forensisch accountant], dat er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Het gesprek met S tijdens de aanbesteding had nooit gemogen. Schriftelijk ligt vast dat klagers druk hebben ervaren. Dat staat in het dossier, maar niet in het rapport van IA. De voorzitter merkt op dat [de forensisch accountant] in het rapport had moeten opnemen dat het gesprek met S nooit had mogen gebeuren als dat niet was toegestaan zoals [de forensisch accountant] heeft verklaard maar dat [de forensisch accountant] er in het rapport niets over heeft gezegd. [De forensisch accountant] zegt dat [klager] in principe gelijk krijgt. Het rapport doet geen recht aan het onderzoek. Hij noemt het dan ook een skeleton-onderzoek. (…) [De forensisch accountant] krijgt de gelegenheid om als laatste te spreken. Hij verklaart daar geen behoefte aan te hebben.” 2.10 Klagers hebben - zonder medeweten van de andere aanwezigen - geluidsopnamen van de zitting gemaakt. In het door klagers overgelegde transcript van deze geluidsopnamen is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen: “2:09:55 [De forensisch accountant]: In het rapport van [IA] staat toch ook dat er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Dat wordt bevestigd. 2:10:10 [De forensisch accountant]: Het staat uiteindelijk vast, als je het rapport leest van [IA], dat gesprek had nooit mogen plaatsvinden. Dat blijkt ook uit zijn normkader, zoals hij dat beschreven heeft. 2:11:30 [De voorzitter]: Het gaat om de informatie die erin zit. U zegt in het rapport van IA staat dat er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Zo staat het er niet. Er staat: “It has been perceived by the project team as pressure.” Dat is iets anders, hé? Dat was de indruk die men had. [Klager] zegt, dat was de indruk helemaal niet. Het was gewoon verboden om het te doen. En er was zeker geen sprake van verwarring, wat in dit verband wordt genoemd. Het lijkt of dit wat wordt weggemoffeld van ‘ja het mocht misschien wel niet, maar…’. [De forensisch accountant]: “Het mocht niet”. 2:12:55 [De voorzitter]: “In de visie van [klager] waren dit gewoon verboden gesprekken.” [De forensisch accountant]: “Dat waren ook verboden gesprekken.” [De voorzitter]: “OK, dus daar bent u het helemaal mee eens.” 2:13:30 [de forensisch accountant]: S kwam eigenlijk niet in aanmerking voor die aanbesteding. Ze konden helemaal niet leveren. Ze hebben op een gegeven moment een voorrangspositie proberen te bedingen om dan iets anders te gaan doen. Ja, daar staat wel van vast dat dat nooit had mogen gebeuren. Dat blijkt ook wel uit het dossier, dat was niet de bedoeling. Er is druk uitgeoefend door het management. 2:14:00 [De forensisch accountant]: Dat dit op dat moment door de partijen die daaraan mee moesten doen, die mee moesten doen aan die meeting, is dit als druk ervaren, wat niet te rechtvaardigen was met de spelregels. 2:14:40 [De forensisch accountant]: Maar er is wel degelijk in het dossier is er vastgesteld dat er een gesprek heeft plaatsgevonden dat niet mocht plaatsvinden in die fase van het aanbestedingsproces en dat dat niet de regels waren van die aanbesteding. S heeft een oneigenlijke voorrangspositie bedongen om een gesprek te krijgen met een persoon die onderdeel uitmaakte van dat proces. [De voorzitter]: En dat staat niet in het rapport van IA hé? [De forensisch accountant]: Dat staat er niet, dat staat in het dossier. [De voorzitter]: Dat had dus eigenlijk moeten staan in het rapport.” 2.11 Bij uitspraak van 12 februari 2021 heeft de Accountantskamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de forensisch accountant een tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant voor de duur van drie maanden opgelegd. Daartoe heeft de Accountantskamer, onder meer, overwogen: “4.7.3 Volgens klagers had [de forensisch accountant] zijn instemming met de publicaties op het internet niet mogen geven, omdat hij de door [klager] gestelde overtreding van de aanbestedingswetgeving niet had onderzocht. 4.7.4 De Accountantskamer overweegt het volgende. Een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde, die van de publicaties op het internet kennisneemt, maar die niet bekend is met de onderzoeksopdracht van [de forensisch accountant], zal op grond van die publicaties aannemen dat van de ‘violations of law’ geen sprake is geweest en dat deze conclusie van V is ‘validated’ door [de forensisch accountant]. Vast staat evenwel dat [de forensisch accountant] naar de vraag of de overtreding van de aanbestedingswetgeving al dan niet had plaatsgevonden, geen eigen onderzoek heeft ingesteld, omdat dat niet tot zijn opdracht behoorde. Zijn validatie betrof slechts een review van de eerdere klachtafhandeling door [IA]. Dat is heel wat anders dan de validatie van de conclusie dat geen inbreuk op de aanbestedingswetgeving heeft plaatsgevonden. Het terechte verwijt dat klagers [de forensisch accountant] hier maken is des te ernstiger, omdat [de forensisch accountant] ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen met S in relatie tot het project P niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich in de visie van [de forensisch accountant] dus wel voorgedaan. 4.7.5 [De forensisch accountant] had op grond van het fundamentele beginsel van integriteit zijn instemming behoren te weigeren met de tekst van de publicaties, omdat die publicaties verhulden dat zijn validatie niet de conclusie betrof dat de ‘violations of law’ niet hadden plaatsgevonden en een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde dus op het verkeerde been zetten. Uit het fundamentele beginsel van integriteit zoals uitgewerkt in artikel 9 VGBA, vloeit voort dat [de forensisch accountant] had behoren te voorkomen dat hij in verband zou worden gebracht met misleidende informatie. Klachtonderdeel f. is gegrond. (…) 5.1. Omdat de klacht deels gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden is passend en geboden. De Accountantskamer rekent het [de forensisch accountant] vooral aan dat hij het fundamentele beginsel van integriteit heeft geschonden. [De forensisch accountant] heeft, hoewel hij wist dat de besprekingen met S tijdens de aanbestedingsprocedure van het P niet waren toegestaan, in zijn rapport vermeld dat de daaraan tegengestelde bevindingen van [IA] zijn gebaseerd op bewijstukken die de conclusies van [IA] rechtvaardigen en dat hij geen aanleiding zag voor aanvullend onderzoek. Daarmee zet het rapport de lezer ervan op het verkeerde been, omdat de indruk is gewekt dat de klacht op dit onderdeel ook na het onderzoek door [de forensisch accountant] ongegrond is. [De forensisch accountant] had dit kunnen en behoren te voorzien. Dit bezwaar kleeft ook aan de publicaties van V op het internet waarvan [de forensisch accountant] geen afstand heeft genomen. [De forensisch accountant] heeft zijn rapport de titel ‘Independent Review’ meegegeven, maar heeft het onderzoek niet ‘independent’ uitgevoerd en heeft laten gebeuren dat V met het rapport van [de forensisch accountant] in de hand heeft geschreven dat de ‘violations of law’ niet hadden plaatsgevonden, terwijl [de forensisch accountant] wel beter wist.” 2.12 Op 26 mei 2021 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot namens de forensisch accountant bij het CBb hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Accountantskamer. Eén van de grieven richt zich tegen rechtsoverweging 4.7.4 van de beslissing en dan met name tegen de passage: “Het terechte verwijt dat klagers [de forensisch accountant] hier maken is des te ernstiger, omdat [de forensisch accountant] ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen met S in relatie tot het P niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich in de visie van [de forensisch accountant] dus wel voorgedaan.” 2.13 In het beroepschrift staat hierover het volgende, voor zover relevant: “2.58 Direct vanaf het begin nam de Accountantskamer een uitzonderlijk agressieve houding aan ten opzichte van [de forensisch accountant]. Waar klager ruime gelegenheid werd geboden zich in diffamerende termen uit te laten over [de forensisch accountant] (zonder daarbij tot de orde te worden geroepen) en zijn klacht toe te lichten, kreeg [de forensisch accountant] geen enkele mogelijkheid zich uit te laten, anders dan bij de eerste en tweede termijn van zijn raadsman en het sec beantwoorden van de vragen van de Accountantskamer. (…) 3.50 (…) Die tendervereisten stonden bovendien al vast voordat het overleg met S plaatsvond op 13 mei 2013. Het overleg met S had de tendervereisten dan ook niet kunnen beïnvloeden als dat zou zijn beoogd. 3.51 [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de Accountantskamer ook niet anders verklaard. Wel heeft hij op de suggestieve opmerking van de voorzitter “de gesprekken met S waren toch niet toegestaan?” bevestigend gereageerd, vanuit het kader van klager waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding en dat het overleg zou gaan over de lopende aanbesteding, wat dus niet het geval was. Daarbij werd [de forensisch accountant] tijdens de zitting de gelegenheid geweigerd enige (nadere) uitleg of nuancering te maken. De Accountantskamer vermeed iedere toelichting nadat zij (ten onrechte) had vastgesteld dat [de forensisch accountant] van mening zou zijn dat het overleg met S niet zou zijn toegestaan. 3.52 Het gebruik van suggestieve vragen en het weigeren nadere toelichting of nuanceringen te maken is niet alleen ontoelaatbaar gedrag van de (voorzitter van de) Accountantskamer. Het is bovendien onzorgvuldig gelet op de gegrondverklaring van twee klachtonderdelen en de (hoofdzakelijk) daarop gestoelde tuchtrechtelijke veroordeling (schorsing van drie maanden) die zijn gebaseerd op deze ontlokte en ongenuanceerde stelling. (…) 3.56 Gelet op het bovenstaande is de overweging dat [de forensisch accountant] ter zitting zou hebben verklaard onjuist, althans ongenuanceerd, en kan het niet tot de conclusie leiden dat de ‘violations of law’ zich in de visie van [de forensisch accountant] zouden hebben voorgedaan. Die stelling miskent immers dat de uitlatingen van [de forensisch accountant] betrekking hebben op veronderstellingen (van klager) - dat het zou gaan om een Europese aanbesteding en dat de gesprekken met Siemens daarop betrekking zouden hebben - waarvan geen sprake was.” 2.14 Bij uitspraak van 4 april 2023 heeft het CBb het hoger beroep gedeeltelijk gegrond verklaard. De in 2.10 genoemde geluidsopnamen van de zitting bij de Accountantskamer, die klagers in het kader van hun verweer in hoger beroep hadden overgelegd, zijn, met instemming van de forensisch accountant en verweerder, door het CBb beluisterd en betrokken bij beoordeling. Het CBb heeft het volgende overwogen, voor zover relevant: “5.1 In zijn derde hoger beroepsgrond richt [de forensisch accountant] zich tegen het oordeel van de accountantskamer in overwegingen 4.7.4 en 4.7.5 dat [de forensisch accountant] op grond van het fundamentele beginsel van integriteit zijn instemming had behoren te weigeren met de tekst van de (web)publicaties door V in 2019. De accountantskamer miskent volgens [de forensisch accountant] dat de conclusie dat geen sprake is geweest van ‘violations of law’, de conclusie is van IA. [De forensisch accountant] zelf heeft daarentegen geen antwoord of oordeel gegeven over de vraag of ‘violations of law’ zouden hebben plaatsgevonden, omdat dat niet zijn opdracht was. Volgens [de forensisch accountant] werd het op 13 mei 2013 gevoerde overleg met S niet gevoerd in het kader van een aanbesteding en had het ook geen betrekking op een lopende aanbesteding. In hoger beroep heeft [de forensisch accountant] als nader stuk een rapport van een Duitse advocaat ingediend dat in opdracht van V is opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het Europese en Duitse aanbestedingsrecht niet van toepassing is op het betreffende project en dat de bespreking op 13 mei 2013 hierop (dus) geen inbreuk maakte. [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de accountantskamer ook niet anders verklaard. Wel heeft hij op de vraag van de voorzitter – “de gesprekken met S waren toch niet toegestaan?” – bevestigend gereageerd, maar dit diende slechts als bevestiging van de opmerking van [klager] dat sprake zou zijn van een Europese aanbesteding, wat achteraf gezien echter niet het geval blijkt te zijn geweest. [De forensisch accountant] werd tijdens de zitting bij de accountantskamer ten onrechte niet de gelegenheid geboden enige (nadere) uitleg te geven of nuancering te aan te brengen en voelt zich door de rechters onheus bejegend. 5.2 Het College overweegt dat in de webpublicatie van Vattenfall het volgende valt te lezen: “On the basis of multiple investigations, including by our Internal Audit department, V has concluded that no such reported violations of law occurred. The outcome and quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting firm”. Deze tekst valt naar het oordeel van het College redelijkerwijs niet anders te begrijpen dan dat [de forensisch accountant] (op wie wordt gedoeld met “a reputable independent forensic accounting firm”) de uitkomst van het onderzoek door IA onderschrijft: namelijk dat geen van de gerapporteerde wetsovertredingen heeft plaatsgevonden. Maar [de forensisch accountant], zoals hij ook zelf erkent, heeft niet onderzocht of sprake is geweest van overtreding van aanbestedingsregels en heeft daarover ook geen conclusies geformuleerd, omdat dat niet tot zijn opdracht behoorde. Gezien de inhoud en strekking van de webpublicatie van V had [de forensisch accountant] daarom zijn instemming met de tekst van de publicatie moeten weigeren, of zich in ieder geval daarvan nadien moeten distantiëren. In die zin onderschrijft het College het oordeel van de accountantskamer, waar deze stelt dat [de forensisch accountant] had behoren te voorkomen dat hij op deze manier in verband werd gebracht met misleidende informatie. Het College onderschrijft echter niet het oordeel van de accountantskamer dat [de forensisch accountant] zich hierbij schuldig heeft gemaakt aan misleiding en heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. De accountantskamer acht het verwijt dat [de forensisch accountant] zijn medewerking heeft verleend aan de onjuiste publicatie vooral zo ernstig, omdat hij ter zitting zou hebben verklaard dat de besprekingen met S in relatie tot het project (…) niet waren toegestaan. [De forensisch accountant] heeft in hoger beroep betoogd dat hem op de zitting van de accountantskamer door ‘suggestieve vraagstelling’ en door hem de gelegenheid tot het geven van een toelichting te weigeren, de - in zijn woorden - ‘ongenuanceerde stelling is ontlokt’ dat de besprekingen met S niet waren toegestaan. [Klager] heeft in de aanloop naar de zitting bij het College een eigen transcriptie van de hoorzitting bij de accountantskamer van 30 oktober 2020 overgelegd. Tevens heeft hij zelfgemaakte geluidsopnamen van deze zitting ingediend. Hoewel het maken van geluidsopnamen in de zittingszaal volgens de huisregels van de accountantskamer niet is toegestaan, heeft [de forensisch accountant] aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het overleggen van deze opnamen. Integendeel, hij heeft het College verzocht de opname te beluisteren om zijn stellingen over de gang van zaken bij de accountantskamer te verifiëren. Partijen hebben het College toestemming gegeven de opname buiten hun aanwezigheid te beluisteren. Het College is na het beluisteren van de relevante passages van oordeel dat niet is gebleken dat [de forensisch accountant] door de accountantskamer onheus is bejegend en onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zich te verweren. Verder blijkt uit de geluidsopnamen dat [de forensisch accountant] ter zitting inderdaad heeft verklaard dat de gesprekken met S volgens hem niet waren toegestaan. Dit betekent naar het oordeel van het College echter nog niet, dat hem ter zake van zijn medewerking aan de webpublicatie, een integriteitsverwijt valt te maken. Uit de opname wordt namelijk niet duidelijk dat hij deze mening ook al had op het moment van het uitbrengen van het rapport. Daarbij acht het College van belang dat [de forensisch accountant] de klacht ten aanzien van deze bespreking niet inhoudelijk hoefde te onderzoeken, maar dat het zijn opdracht was in kaart te brengen op welke wijze IA de klacht had afgehandeld. Hij is daarbij afgegaan op informatie die hem door IA via documenten en interviews is verstrekt. [De forensisch accountant] heeft zich ten aanzien van de webpublicatie weliswaar onvoldoende professioneel-kritisch opgesteld, maar niet is aannemelijk geworden dat hij, op het moment dat hij het onderzoek verrichtte en het rapport opstelde, informatie had waaruit bleek dat IA de bespreking met S in werkelijkheid ontoelaatbaar had bevonden, deze informatie vervolgens opzettelijk heeft achtergehouden en niet in zijn rapport heeft vermeld, om vervolgens (stilzwijgend) de conclusie in de webpublicatie van Vattenfall te onderschrijven. Het College is daarom van oordeel dat het handelen van [de forensisch accountant] naar aanleiding van de webpublicatie geen schending van het fundamentele beginsel van integriteit oplevert. Dit handelen is daarentegen wel strijdig met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het College zal de hogerberoepsgrond daarom gegrond verklaren voor zover de accountantskamer bij de bestreden uitspraak heeft geoordeeld dat [de forensisch accountant] het fundamentele beginsel van integriteit heeft geschonden. Het College zal de uitspraak van de accountantskamer in zoverre vernietigen. Het College zal de zaak zelf afdoen en klachtonderdeel f gegrond verklaren wegens handelen in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij niet integer heeft gehandeld door in de procedure bij het CBb willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan te voeren om daarmee de rechters van het CBb op het verkeerde spoor te zetten. Verweerder heeft hierdoor de belangen van klagers en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven (ook neergelegd in gedragsregel 8). Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. 5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 De klacht van klagers komt in de kern neer op het volgende. Tijdens de zitting van 30 oktober 2020 bij de Accountantskamer heeft de forensisch accountant in bijzijn van verweerder expliciet toegegeven dat de geheime besprekingen die medewerkers van V in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure in opdracht van het management van V met S hebben gevoerd, niet waren toegestaan. Dit was voor klagers een belangrijke grond voor verdere juridische stappen, zoals het vorderen van een deugdelijk onafhankelijk extern onderzoek. Klagers waren dan ook verbaasd toen zij het beroepschrift van verweerder van 26 mei 2021 lazen. Hierin ontkent verweerder dat zijn cliënt op de zitting bij de Accountantskamer heeft verklaard dat de met S gevoerde gesprekken ongeoorloofd waren. Verweerder betoogt dat de forensisch accountant slechts terloops bevestigend heeft gereageerd op een suggestieve opmerking van de voorzitter, onder druk van onheuse bejegening. Verweerder voert hiertoe - aldus klagers - een context aan die hij heeft verzonnen. De forensisch accountant zou bevestigend hebben gereageerd, ‘vanuit het kader waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding’ (paragraaf 3.51 van het beroepschrift). Dit is feitelijk onjuist. Nergens blijkt uit de geluidsopnamen van de zitting dat van een dergelijk kader sprake zou zijn. Uit die geluidsopnamen blijkt juist dat de forensisch accountant wel degelijk stellig en expliciet heeft gezegd dat het overleg over de lopende aanbesteding ging en ongeoorloofd was. Hoewel de forensisch accountant dus in bijzijn van verweerder heeft verklaard dat de gesprekken met S volgens hem niet waren toegestaan, heeft verweerder desondanks als belangrijkste beroepsgrond deze verklaring van zijn cliënt stellig ontkend. De uitlatingen van verweerder in paragrafen 2.58, 3.50 tot en met 3.52 en 3.56 van het beroepschrift van 26 mei 2021 staan lijnrecht tegenover de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2020 en de geluidsopnamen die klagers hebben gemaakt en het CBb heeft beluisterd. Verweerder heeft in zijn beroepschrift van 26 mei 2021 derhalve in strijd met gedragsregel 8 feitelijke informatie verstrekt waarvan hij wist dat deze niet juist is, aldus steeds klagers. 5.4 Naar het oordeel van de raad slaagt de klacht niet. Als partijdige belangenbehartiger is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht is er niet voor bedoeld de wederpartij instrumenten in handen te geven om de bewegingsvrijheid van de advocaat van de wederpartij te beknotten (zie Hof van Discipline, 20 augustus 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:147). Zolang binnen de onder 5.1 omschreven norm wordt gehandeld, kunnen klagers zich dan ook niet inlaten met de door de advocaat van de wederpartij gekozen strategie. Uit die norm volgt dat verweerder een ruime mate van vrijheid toekwam om het partijbelang van zijn cliënt, de forensisch accountant, te behartigen, welke vrijheid (voor zover hier van belang) slechts werd begrensd door de norm dat hij geen feiten mag poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat die niet waar zijn (zoals neergelegd is in gedragsregel 8). Dat verweerder deze norm heeft geschonden is de raad niet gebleken. Ter toelichting geldt het volgende. 5.5 Verweerder heeft in zijn beroepschrift bij het CBb niet ontkend, maar juist bevestigd dat de forensisch accountant de vraag van de voorzitter van de Accountantskamer bevestigend heeft beantwoord (3.51 van het beroepschrift). Daarbij heeft verweerder evenwel de perceptie van de forensisch accountant beschreven die inhield dat hij zijn bevestigende antwoord onder druk van, in de ogen van de forensisch accountant, onheuse bejegening heeft gegeven. Voor zover klagers ter zitting hebben aangevoerd dat van een onheuse bejegening op de zitting van 30 oktober 2020 geen sprake was en het CBb ook tot dit oordeel komt in zijn beslissing, miskennen klagers dat de beleving van een onheuse bejegening een subjectief karakter heeft. Dat de forensisch accountant de zitting anders heeft beleefd, is wat verweerder in zijn beroepschrift namens zijn cliënt tot uiting heeft willen brengen. De forensisch accountant was volgens verweerder ongelukkig over het verloop van de zitting bij de Accountantskamer waar hij in zijn beleving aan een vragenvuur is onderworpen en waardoor hij uitlatingen heeft gedaan die verkeerd zijn geïnterpreteerd, hetgeen verweerder namens de forensisch accountant in het beroepschrift naar voren heeft gebracht. Daarmee kan naar het oordeel van de raad niet worden gezegd dat verweerder feiten heeft geponeerd die in strijd met de waarheid zijn. Dat klagers het niet eens zijn met de namens de forensisch accountant geponeerde stellingen, is inherent aan het juridisch conflict tussen partijen en maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers hebben in de hogerberoepsprocedure de gelegenheid gehad om de stellingen van de forensisch accountant, ook de stellingen rondom de wijze waarop de zitting bij de Accountantskamer was verlopen, te weerleggen. En het was aan het CBb om daarover te oordelen, hetgeen is gebeurd. 5.6 Verder geldt dat verweerder bij zijn afweging om op instructie van de forensisch accountant hoger beroep in te stellen slechts in beperkte mate hoefde af te wegen of het belang van de forensisch accountant bij hoger beroep wel opwoog tegen het nadeel dat hij daarmee aan klagers kon toebrengen. De forensisch accountant had het recht en het belang om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de Accountantskamer, waarbij aan hem doorhaling van de inschrijving voor de duur van drie maanden was opgelegd, mede op basis van een mededeling die volgens de forensisch accountant onjuist was opgevat. Van een onevenredige benadeling van klagers is dan ook geen sprake. 5.7 De raad komt tot de slotsom dat verweerder de belangen van de forensisch accountant niet op onbetamelijke wijze heeft behartigd en dat hij evenmin buiten de grenzen van zijn advocatuurlijke vrijheid is getreden. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. J.H. Stek en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024