Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:194
Zaaknummer
24-261/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; klacht tegen eigen advocaat. Klaagster stelt onder meer dat verweerster in een strafzaak een ondermaats verweer heeft gevoerd, dat verweerster haar ten onrechte heeft geadviseerd om niet op de zitting van de strafzaak aanwezig te zijn en dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de verdediging van klaagster neer te leggen. Klaagster wordt daarin niet gevolgd. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat klaagster steeds heeft ingestemd met de in de strafzaak te volgen strategie, dat klaagster er uiteindelijk zelf voor heeft gekozen om niet op zitting aanwezig te zijn en dat verweerster de verdediging van klaagster pas heeft beëindigd nadat verweerster hoger beroep had ingesteld en dat verweerster klaagster er op heeft gewezen welke termijn er nog was voor het indienen van onderzoekwensen in het hoger beroep. De klacht wordt in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 11 november 2024 in de zaak 24-261/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster gemachtigde: mr. Th. Felix
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 29 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 11 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2254140/JS/BF van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 september 2024. Daarbij waren klaagster, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 14 september 2024 door klaagster en verweerster aan de raad toegezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerster heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een strafzaak. 2.3 In een e-mail van 20 januari 2023 heeft verweerster aan klaagster de aan haar verleende opdracht bevestigd. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende: “Op 11 mei 2023 vindt uw zitting plaats. Wij hebben voorlopig afgesproken dat ik daar namens u het woord zal voeren. Ik zal uw medische geschiedenis naar voren brengen en uitleggen welk onrecht u is aangedaan. U wilde antwoorden op prangende medische vragen en heeft die niet gekregen. U erkent het hierdoor sturen van (veel) mails waarvan een aantal met negatieve inhoud en begrijpt dat dit juridisch gezien onder stalking valt. Daartegen zal door mij dan ook geen juridisch verweer worden gevoerd.” 2.4 Bij e-mail van eveneens 20 januari 2023 heeft klaagster aan verweerster bericht dat zij hiermee akkoord was. 2.5 In een e-mail van 3 april 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven: Afspraken lijn verdediging 1. Ik heb aangegeven dat ik geen heil zie in mediation, gelet op jouw standpunt in deze zaak en heb aangegeven dat je een andere advocaat moet zoeken als je dit toch wil proberen. Je hebt aangegeven dit te begrijpen. Ik heb ook aangegeven dat ik niet op voorhand rechters of officieren wantrouw en zal wraken, en dat de zaak juist vanwege mogelijke belangenverstrengeling van Amsterdam naar Noord-Holland is gegaan, hetgeen positief is. 2. Je stuurt mij per e-mail een tijdlijn met daarin een samenvatting van alle dingen die zijn gebeurd en die ik mee moet nemen in de verdediging (voor 21 april). 3. Ik stuur jou de pleitnota (voor 10 mei). Ik zal geen juridisch verweer op de stalking voeren, maar de rechter verzoeken maximaal een voorwaardelijke straf op te leggen, omdat je zelf al zo zwaar gestraft bent door de situatie. 4. Op 10 mei hebben we telefonisch contact ter afstemming van eventuele aanpassingen. 5. Op 11 mei zal ik namens jou naar de zitting gaan en de pleitnota voordragen. 6. Ik informeer je na afloop over hoe het was en we bespreken een eventueel hoger beroep. Werkwijze 1. We hebben geen contact meer via whatsapp. Je spaart je punten op voor de mail met de tijdlijn die je voor 21 april stuurt. Met steeds losse berichten kan ik te weinig, ik wil me een in keer goed kunnen concentreren als ik je punten lees. Als ik vragen heb, bel ik jou voor 10 mei. 2. We bellen op 10 mei uitgebreid over de zitting. 3. We bellen na afloop over het vervolg.
Graag ontvang ik per mail je akkoord op de lijn van de verdediging en werkwijze. Als deze afspraken/werkwijze voor jou niet werken, kan ik je helaas niet bijstaan. 2.6 In reactie op deze e-mail heeft klaagster op 13 april 2023 aan verweerster geschreven: “Dat is goed. Ik ben akkoord met jouw strategie.” 2.7 Bij e-mail van 29 april 2023 heeft verweerster klaagster verzocht om uiterlijk 8 mei 2023 de tijdlijn aan haar te sturen omdat zij anders te weinig tijd heeft voor de voorbereiding. 2.8 In reactie op voormelde e-mail heeft klaagster op eveneens 29 april 2023 aan verweerster onder meer het volgende meegedeeld: ”Ik denk dat het misschien een beter idee was geweest, als je met mij een ochtend om de tafel was gaan zitten om dit te schrijven. Dat kon niet omdat ik een toevoeging zaak ben zei je. Dat snapte ik. (…) Ik ben de hele tijd letterlijk aan het uitschreeuwen van ellende als ik eraan werk.” 2.9 Op 8 mei 2023 heeft verweerster van klaagster de gevraagde tijdlijn ontvangen. 2.10 Bij e-mail van 10 mei 2023 heeft verweerster aan klaagster een concept pleitnota gezonden. Hierop heeft klaagster op dezelfde datum als volgt gereageerd: “Perfect. Nogmaals mijn excuses van mijn woorden zojuist. Ik zal er morgen niet bij zijn. Ik wil wel in hb. Laatste woord krijg je morgenochtend.” 2.11 In de ochtend van 11 mei 2023 heeft klaagster aan verweerster een verzoek tot aanpassing van de pleitnota gezonden. Verweerster heeft in reactie daarop aan klaagster het volgende meegedeeld, voor zover hier van belang: “Na veel wikken en wegen heb je mij uiteindelijk zojuist laten weten de keuze te hebben gemaakt niet naar de zitting te komen. In de bijlage vind je de aangepaste versie van de pleitnota waarin ik je opmerkingen heb verwerkt. Ik zal op de zitting aangeven waarom je er niet bent: (…). Ik zal namens jou het laatste woord voeren: Welke gynaecoloog (et al) doet een patiënte, een vrouw dit aan. Ik voel mij achtergelaten alsware na een heel zwaar ongeluk wat door jou en je collegae voorkomen had kunnen worden door de esmya stop te zetten. Of in ieder geval te controleren dat ik het correct gebruikte. Er was geen informed consent daardoor is deze schade en deze situatie veroorzaakt. Hoe er vervolgens op de vrouw is gespeeld is ongekend traumatisch. Hippocrates draait zich om in zijn graf. Het laatste woord zal daarom in de letselschadezaak zijn, alsmede aan het tuchtcollege.” 2.12 Klaagster heeft diezelfde ochtend aan verweerster geschreven: “Akkoord (…). Dank je wel. Uit de grond van mijn hart. Ik ga nu naar de pony’s en bidden dat het je lukt.” 2.13 Op 11 mei 2023 is de strafzaak tegen klaagster door de politierechter te Alkmaar behandeld. Klaagster is door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Verweerster heeft diezelfde dag daartegen hoger beroep ingesteld. 2.14 In een e-mail van eveneens 11 mei 2023 heeft verweerster vervolgens het volgende, voor zover hier van belang, aan klaagster meegedeeld: “Vandaag is je strafzaak behandeld. De rechter heeft een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren en als enige bijzondere voorwaarde een contactverbod met (…). Dat betekent dus geen verplicht reclasseringstoezicht. Op jouw verzoek heb ik hoger beroep ingesteld, omdat je het niet eens bent met de straf. De zaak zal dus tzt door het gerechtshof opnieuw worden behandeld. Op de zitting heb ik uitgelegd waarom je er niet was (zoals eerder afgesproken per mail), heb ik de laatste versie van de pleitnota voorgedragen en het laatste woord namens jou gevoerd (versie hieronder). Zodra het vonnis en het verslag van de zitting er zijn, zal ik die naar je sturen. Ik bel je later vandaag om eventuele vragen te beantwoorden.” 2.15 Bij e-mail van 13 mei 2023 heeft klaagster aan verweerster om een kopie gevraagd van het formulier waarin het hoger beroep is ingesteld. 2.16 In een e-mail van 14 mei 2023 heeft verweerster vervolgens het volgende, voor zover hier van belang, aan klaagster meegedeeld: “Hierbij stuur ik je de akte van het instellen hoger beroep: daarop kun je zien dat ik dit op 11 mei (…) heb ingesteld. Daarnaast heb ik dit weekend nagedacht en besloten je niet bij te staan in de behandeling van het hoger beroep. Ik heb alles uit de zaak gehaald wat er volgens mij inzat. Je krijgt in hoger beroep een nieuwe kans en daarbij hoort een nieuwe advocaat met een frisse blik. (…) Je hoeft overigens niet binnen no-time een nieuwe advocaat te vinden, omdat in de komende maanden nog niets van je wordt verwacht. Rest mij je veel succes te wensen in je zoektocht naar rechtvaardigheid. Ik hoop dat je de antwoorden vindt die je zoekt.” 2.17 In de avond van 14 mei 2023 heeft klaagster twee e-mails aan verweerster gezonden waarin zij haar ongenoegen over de behandeling van haar zaak door verweerster heeft geuit. 2.18 In reactie daarop heeft verweerster bij e-mail van 15 mei 2023 aan klaagster meegedeeld dat zij het vervelend vindt dat klaagster ontevreden is over haar rechtsbijstand en dat het nog een aantal maanden duurt voordat het hoger beroep zal worden behandeld. Verder heeft verweerster in die e-mail het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld: “Wat wel zo is, is dat eventuele verzoeken om getuigen te horen nu al kunnen worden gedaan. Indien deze binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep worden gedaan aan de rechtbank (bij appelschriftuur), zal het hof deze verzoeken behandelen met de maatstaf of het in het belang van de verdediging is dat de getuige wordt gehoord. Voor latere verzoeken aan het hof geldt een strenger criterium. Het is dus, indien je getuigen wilt horen in hoger beroep, raadzaam dit binnen 14 dagen na het instellen van hoger beroep (11 mei 2023) te doen. Ik raad je aan (ook) dit met de nieuwe advocaat te bespreken.” 2.19 Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft klaagster het volgende aan verweerster meegedeeld. “Het feit dat je dit nu doet. Ook wat betreft de getuigen. Hoe moet ik dat nu gaan regelen in drie dagen?! Het typeert hoe je met mij bent omgegaan. Notabene gaat het om getuigen verklaringen die jij dus eerder weigerde op te tekenen. En nu: Mij zo erbij laten zitten. Echt een held ben je.” 2.20 Op 29 juli 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a) het voeren van een ondermaatse verdediging door te weigeren getuigenverklaringen op te tekenen, door te weigeren het medicijn te noemen en door het niet gebruiken van aanwezig bewijsmateriaal, b) het geven van een verkeerd advies door klaagster te adviseren niet bij de zitting aanwezig zijn, c) het neerleggen van de verdediging twee weken voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn met de wetenschap van de kwetsbaarheid van klaagster en het niet tijdig aan klaagster melden van – en haar op het verkeerde spoor zetten inzake – de termijn voor het indienen van onderzoekswensen en grieven; d) het opzettelijk traineren van de zaak; e) geen enkel onderzoek doen om te kijken of een rechtvaardigingsgrond dan wel schulduitsluitingsgrond kon worden aangevoerd.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij/zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij/zij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn/haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Klachtonderdelen a) en e) 5.2 De klachtonderdelen a) en e) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. De kern van deze klachtonderdelen is dat klaagster stelt dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster niet voldoet aan de eisen die van een redelijk en bekwaam handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Zo stelt klaagster dat verweerster geweigerd heeft aanwezig bewijsmateriaal bij de verdediging te gebruiken en dat verweerster niet heeft onderzocht of er ter verdediging een rechtvaardigingsgrond dan wel een schulduitsluitingsgrond kon worden aangevoerd. 5.3 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat klaagster in een tijdsbestek van 28 maanden 546 e-mails naar haar artsen had gestuurd, soms 41 e-mailberichten op een dag, dat een deel daarvan ongetwijfeld ging over medische zaken, maar dat in een aantal e-mails ook beledigingen stonden. Die beledigingen zijn de aanleiding geweest voor de aangifte van stalking tegen klaagster. Verweerster voert aan dat haar taxatie was dat de door klaagster gestelde medische missers juridisch geen rechtvaardigingsgrond opleverden voor de vermeende stalking. Omdat klaagster stelde dat boosheid, trauma en de zoektocht naar antwoorden de oorzaak van haar gedrag waren geweest, heeft verweerster ervoor gekozen om slechts een strafmaatverweer te voeren om zo de laagste straf voor klaagster te proberen te bereiken. Bij die strategie zou het volgens verweerster averechts hebben gewerkt om mogelijke medische missers aan de orde te stellen. Verweerster stelt dat daarop kan worden ingegaan in een eventuele civiele (aansprakelijkheids-) procedure. 5.4 De raad stelt met verweerster vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster steeds met klaagster de te volgen strategie heeft besproken en dat klaagster daarmee ook steeds heeft ingestemd. Zo heeft verweerster in de opdrachtbevestiging van 20 januari 2023 gemeld dat klaagster begreep dat haar handelen juridisch onder stalking valt en dat is afgesproken dat daartegen geen verweer zal worden gevoerd (zie 2.3). Klaagster heeft in reactie daarop in een e-mail van 20 januari 2023 meegedeeld akkoord te zijn met voormelde opdrachtbevestiging (zie 2.4). Vervolgens heeft verweerster in een e-mail van 3 april 2023 nadere afspraken over de lijn van de verdediging neergelegd. Ook met de daarin opgenomen strategie heeft klaagster ingestemd (zie 2.5 en 2.6). Ten slotte heeft verweerster op 10 mei 2023 aan klaagster de concept-pleitnota gestuurd. Klaagster heeft in reactie daarop een aantal aanpassingen voorgesteld, die verweerster heeft overgenomen (zie 2.10 en 2.11). 5.5 De raad is van oordeel dat verweerster voldoende heeft toegelicht waarom zij in de zaak van verweerster de mogelijke medische missers niet als rechtvaardigingsgrond naar voren heeft gebracht, maar enkel heeft gekozen voor een strafmaatverweer. De raad ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerster met die strategie niet heeft gehandeld zoals dat van een redelijk en bekwaam handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit geldt temeer nu, zoals hiervoor weergegeven, verweerster die strategie met klaagster heeft besproken en klaagster daarmee steeds heeft ingestemd. Dat de advocaat die klaagster thans in hoger beroep bijstaat kennelijk wel een schulduitsluitingsgrond ter verdediging aanvoert en wel de gestelde medische missers naar voren brengt, zo begrijpt de raad uit de stellingen van klaagster, maakt dit niet anders. De klachtonderdelen a) en e) zijn daarmee ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.6 Met klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerster haar verkeerd heeft geadviseerd door haar te adviseren niet aanwezig te zijn op de zitting van de politierechter op 11 mei 2023. 5.7 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat zij aanvankelijk inderdaad het advies aan klaagster had gegeven om niet op de zitting van de politierechter aanwezig te zijn, omdat het haar inschatting was dat de zitting door klaagster mogelijk als zeer onprettig zou worden ervaren omdat zij daar dan geconfronteerd zou kunnen worden met de aangever in de zaak. Verweerster stelt dat zij echter naarmate de zaak vorderde en zij klaagster beter leerde kennen, aan klaagster heeft meegedeeld dat het aan klaagster zelf was om te beslissen of zij wel of niet op de zitting aanwezig zou zijn en dat het uiteindelijk de keuze van klaagster zelf is geweest om niet op zitting te verschijnen. 5.8 Uit de e-mail die klaagster op 10 mei 2023 aan verweerster heeft gestuurd (zie 2.10) en de e-mail die verweerster op 11 mei 2023 aan klaagster heeft gestuurd (zie 2.11) blijkt voldoende, zoals door verweerster aangevoerd, dat het uiteindelijk de keuze van klaagster zelf is geweest om niet op de zitting van de politierechter aanwezig te zijn. Bovendien blijkt uit de e-mail die verweerster op 11 mei 2023 aan klaagster heeft gezonden, dat verweerster op zitting van de politierechter heeft toegelicht waarom klaagster niet aanwezig was (zie 2.14). Ook klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel (c) 5.9 Klachtonderdeel (c) ziet op de omstandigheid dat verweerster op 14 mei 2023 aan klaagster heeft meegedeeld dat zij klaagster niet als advocaat zou bijstaan in het hoger beroep van klaagster. Klaagster stelt dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft in reactie daarop toegelicht dat zij de verdediging van klaagster heeft neergelegd omdat zij kort na de zitting van de politierechter van 11 mei 2023 tot de conclusie was gekomen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen haar en klaagster en dat zij daarom gehouden was de verdediging van klaagster neer te leggen. Verweerster stelt dat zorgvuldig te hebben gedaan. 5.10 De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig mogelijk kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen zodat de cliënt van de onttrekking zo min mogelijk schade ondervindt. 5.11 Dat er op 14 mei 2023 sprake was van een vertrouwensbreuk wordt voldoende ondersteund door de e-mails die klaagster op 14 mei 2023 aan verweerster heeft gestuurd (zie 2.17) en door hetgeen klaagster in de onderhavige procedure heeft aangevoerd. Klaagster vindt immers dat de strategie die verweerster in eerste aanleg heeft gevoerd niet de juiste was. Verweerster heeft dan ook op goede gronden haar werkzaamheden beëindigd. Tevens wordt verweerster gevolgd in haar stelling dat zij daarbij zorgvuldig heeft gehandeld. Op 11 mei 2023 had verweerster immers namens klaagster hoger beroep ingesteld. Die termijn was dus door verweerster reeds veilig gesteld toen zij haar werkzaamheden beëindigde. Daarnaast heeft verweerster klaagster er op 15 mei 2023 op gewezen dat zij binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep eventueel een verzoek kon doen om getuigen te horen (zie 2.18). Die termijn liep op dat moment dus nog tot 25 mei 2023 en kon door een andere advocaat dus nog worden benut. In de stelling dat verweerster klaagster niet tijdig hiervan op de hoogte zou hebben gebracht, wordt klaagster daarom niet gevolgd. Gelet hierop wordt verweerster gevolgd in haar stelling dat zij op een wijze waarop klaagster daarvan zo min mogelijk schade zou ondervinden, haar werkzaamheden als advocaat van klaagster heeft beëindigd. Ook klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond. Klachtonderdeel d) 5.12 In klachtonderdeel d) stelt klaagster dat verweerster de behandeling van haar zaak opzettelijk zou hebben getraineerd. Daarvoor ziet in de raad in de overgelegde stukken geen enkele grond. Voor zover klaagster daarbij doelt op de omstandigheid dat haar zaak niet door de politierechter in Amsterdam maar in Alkmaar is behandeld, is dat een omstandigheid die verweerster niet is aan te rekenen. Uit hetgeen klaagster zelf ter zitting heeft aangevoerd blijkt immers dat dit gelegen was in de omstandigheid dat de partner van de persoon die aangifte tegen klaagster had gedaan werkzaam is in het arrondissement Amsterdam. Ook klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.
Conclusie 5.13 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. P.J. Mijnssen en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 november 2024