Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:158

Zaaknummer

24-630/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De voorzitter oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, voor zover deze betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, omdat verweerder daarbij niet betrokken is geweest. Voorts is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beroepsprocedure, kennelijk niet-ontvankelijk omdat verweerder ook daarbij niet betrokken is geweest.  De voorzitter is verder van oordeel dat verweerder noch van de inhoud van de beslissing op bezwaar, noch van de wijze waarop deze beslissing tot stand is gekomen, noch van de e-mail van 26 april 2024 een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De beslissing en de e-mail zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en professioneel van toon. De door verweerder gebezigde kwalificaties zijn niet onnodig grievend. Niet is gebleken dat verweerder feiten heeft gepresenteerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 12 november 2024

in de zaak 24-630/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 26 augustus 2024 met kenmerk K24-029 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.  

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft een Wlz-indicatie en heeft van de CZ groep een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen. Uit dit pgb koopt klaagster dagelijks zorg in bij haar dochter mevrouw Y en haar zoon de heer R.

1.2    Op 22 februari 2023 heeft klaagster van de CZ groep een beschikking ontvangen waarin de betaling aan haar zorgverleners wegens vermoedens van fraude werd opgeschort. Op 28 februari 2023 heeft klaagster tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.

1.3    Verweerder is advocaat in dienstbetrekking bij CZ groep en is werkzaam op de afdeling juridische zaken. De behandeling van de bij CZ groep ingediende bezwaarschriften is gemandateerd aan de afdeling juridische zaken. Op 16 juni 2023 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van CZ namens CZ groep een beslissing op bezwaar opgesteld. Het bezwaar is ongegrond verklaard omdat klaagster naar het oordeel van CZ groep het vermoeden van fraude onvoldoende had weersproken. 

1.4    Klaagster heeft op 16 juni 2023 tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld. In de beroepsprocedure heeft mr. H, een collega van verweerder, de belangen van CZ groep behartigd. Het beroep is op 8 april 2024 ingetrokken.

1.5    Op 16 april 2024 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.  1.6    Op 26 april 2024 heeft verweerder bij afwezigheid van zijn collega mr. H een e-mail aan klaagsters advocaat gestuurd.   

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:  1.    Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten; 2.    Verweerder heeft feiten gepresenteerd waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen; 3.    Verweerder heeft bij de behartiging van de belangen van CZ groep, de belangen van zijn wederpartij onnodig en onevenredig geschaad. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënten goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënten dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënten hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënten wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënten strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Ontvankelijkheid     Voor zover de klacht betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023 en de beroepsprocedure overweegt de voorzitter als volgt. Een advocaat kan enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen handelen. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, noch bij het daaraan voorafgaande fraude onderzoek. Verweerder heeft voorts toegelicht dat niet hij, maar zijn collega mr. H, CZ groep in de beroepsprocedure heeft bijgestaan. Klaagster heeft deze stellingen van verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken. 

4.3    De voorzitter oordeelt dan ook dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, voor zover deze betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, omdat verweerder daarbij niet betrokken is geweest. Voorts is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beroepsprocedure, kennelijk niet-ontvankelijk omdat verweerder ook daarbij niet betrokken is geweest.  

4.4    Beoordeling Voor zover de klacht ziet op het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure en op de e-mail van verweerder aan klaagsters advocaat van 26 april 2024, is deze wel ontvankelijk. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich (1) onnodig grievend heeft uitgelaten, (2) feiten heeft gepresenteerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen en (3) bij de behartiging van de belangen van CZ groep, de belangen van zijn wederpartij onnodig en onevenredig heeft geschaad. De voorzitter is van oordeel dat verweerder noch van de inhoud van de beslissing op bezwaar, noch van de wijze waarop deze beslissing tot stand is gekomen, noch van de e-mail van 26 april 2024 een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De beslissing en de e-mail zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en professioneel van toon. De door verweerder gebezigde kwalificaties zijn niet onnodig grievend. Niet is gebleken dat verweerder feiten heeft gepresenteerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. In de beslissing en in de e-mail heeft verweerder het standpunt van zijn cliënte, CZ groep, gemotiveerd kenbaar gemaakt aan klaagster en dat was ook zijn taak. Dat klaagster het met dat standpunt niet eens is betekent niet automatisch dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5    De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure en op de e-mail van verweerder aan klaagsters advocaat van 26 april 2024, kennelijk ongegrond verklaren.   

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: -    de klacht, voor zover deze ziet op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023 en op de beroepsprocedure, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; -    de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure en op de e-mail van 26 april 2024 ontvankelijk en, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 november 2024