Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:274
Zaaknummer
240138
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de deken niet verwezen. Misbruikbepaling.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline
van 31 oktober 2024 in de zaak 240138
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 DE FEITEN EN HET VERZOEK
1.1 Op 10 maart 2024 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster (hierna: de eerste klacht(zaak)). De eerste klacht is door het hof geregistreerd onder nummer 240089. Klaagster verweet verweerster, zakelijk weergegeven, dat het onderzoek naar een klacht tegen mr. L ontoereikend en ondeugdelijk was en dat verweerster weigerde om spoedmaatregelen te treffen jegens mr. L. De voorzitter van het hof heeft bij beslissing van 4 april 2024 het verzoek tot verwijzing van de eerste klacht tegen verweerster afgewezen. De beslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:100.
1.2 Klaagster heeft op 9 april 2024 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.3 Op 1 mei 2024 heeft klaagster de tweede (onderhavige) klacht ingediend tegen verweerster (hierna: de tweede klacht(zaak)). De behandeling van de tweede klachtzaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de eerste klachtzaak.
1.4 Het hof heeft het verzet in de eerste klachtzaak op 30 augustus 2024 ongegrond verklaard. De beslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:227. Het hof heeft in de beslissing onder meer het volgende overwogen:
3.5 Het hof is van oordeel dat klaagster met haar klacht over het onderzoek van verweerster naar de klacht tegen mr. L en verweersters visie daarop het klachtrecht gebruikt voor een doel waarvoor het niet is bedoeld. Klaagster maakt aldus misbruik van klachtrecht. De voorzitter heeft het verzoek tot verwijzing op die grond terecht afgewezen en het verzet is daarom ongegrond. 3.6 Het hof is verder van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat het tot de discretionaire bevoegdheid van een deken behoort om ten aanzien van een advocaat spoedmaatregelen te treffen. Dat laat onverlet dat een klager de gelegenheid moet hebben om de keuze van een deken om geen spoedmaatregelen te treffen te laten toetsen door de tuchtrechter. Dit kan echter slechts in uitzonderlijke gevallen. De klager zal aannemelijk moeten maken dat de keuze van de deken om geen spoedmaatregelen te treffen in strijd is met hetgeen van een redelijk handelend deken verwacht mag worden. 3.7 Naar het oordeel van het hof is van zo’n uitzonderlijk geval geen sprake. Een eerdere klacht van klaagster tegen mr. L is op 13 november 2023 door het hof ongegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2023:201). Het ernstige verwijt dat mr. L zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag en strafbare feiten heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd. Klaagster heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid van verweerster verwacht moest worden dat spoedmaatregelen getroffen zouden worden. Persoonlijk ongenoegen over de beslissing van de deken om geen spoedmaatregelen te treffen is daartoe onvoldoende.
2 HET VERZOEK
2.1 In de tweede klachtzaak verwijt klaagster verweerster nalatigheid ten aanzien van het nemen van noodzakelijke maatregelen tegen mr. L. De voorzitter zal beoordelen of de tweede klacht moet worden verwezen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling, omdat verweerster de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Amsterdam waar zij zelf advocaat is.
3 DE BEOORDELING
3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.
3.2 Ook de tweede klacht ziet op het onderzoek dat verweerster doet en heeft gedaan naar een klacht van klaagster tegen mr. L. Klaagster gebruikt het klachtrecht daarmee voor een doel waarvoor het niet is bedoeld.
3.3 Zoals het hof in het verzet tegen de voorzittersbeslissing in de eerste klachtzaak al heeft bevestigd behoort het verder tot de discretionaire bevoegdheid van een deken om ten aanzien van een advocaat spoedmaatregelen te treffen. Slechts in uitzonderlijke gevallen heeft een klager de gelegenheid om de keuze van een deken om geen spoedmaatregelen te treffen te laten toetsen door de tuchtrechter. De klager zal aannemelijk moeten maken dat de keuze van de deken om geen spoedmaatregelen te treffen in strijd is met hetgeen van een redelijk handelend deken verwacht mag worden.
3.4 Naar het oordeel van de voorzitter is van zo’n uitzonderlijk geval geen sprake. Een eerdere klacht van klaagster tegen mr. L is op 13 november 2023 door het hof ongegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2023:201). Het ernstige verwijt van klaagster dat mr. L handelt en blijft handelen in strijd met zijn professionele en ethische verplichtingen heeft klaagster ook in deze tweede klachtzaak niet feitelijk onderbouwd. Klaagster heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid van verweerster verwacht moest worden dat spoedmaatregelen getroffen zouden worden.
3.5 Omdat klaagster met haar klachten misbruik maakt van het recht om te klagen, moet zij er rekening mee houden dat het hof een volgende klacht tegen verweerster die zijn grondslag vindt in hetzelfde feitencomplex als de eerste en de tweede klacht niet in behandeling zal nemen.
4 BESLISSING
De voorzitter van het Hof van Discipline:
wijst het verzoek tot verwijzing af.
Deze beslissing is genomen op 31 oktober 2024 door mr. J.C.A.T. Frima, plaatsvervangend voorzitter.
Plaatsvervangend voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 oktober 2024.