Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:157

Zaaknummer

24-629/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De voorzitter oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, voor zover deze betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, omdat verweerder daarbij niet betrokken is geweest. Voorts is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beroepsprocedure, kennelijk niet-ontvankelijk omdat verweerder ook daarbij niet betrokken is geweest.  Naar het oordeel van de voorzitter kan klaagster niet klagen over het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure, noch over de e-mail van 26 april 2024. Klaagster was in die procedure namelijk geen partij en niet is gebleken dat klaagster door de wijze waarop verweerder het bezwaarschrift van mevrouw J heeft behandeld, in haar belang is of kon worden getroffen. De e-mail van 26 april 2024 was niet aan klaagster gericht en niet is gebleken dat klaagster door die e-mail in haar belang is of kon worden getroffen. De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 12 november 2024

in de zaak 24-629/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 26 augustus 2024 met kenmerk K24-028 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.  

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is de dochter van mevrouw J. Mevrouw J heeft een Wlz-indicatie en heeft van de CZ groep een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen. Uit dit pgb koopt mevrouw J dagelijks zorg in bij – onder meer - klaagster.

1.2    Op 22 februari 2023 heeft mevrouw J van de CZ groep een beschikking ontvangen waarin de betaling aan haar zorgverleners, waaronder klaagster, wegens vermoedens van fraude werd opgeschort. Op 28 februari 2023 heeft mevrouw J tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.

1.3    Verweerder is advocaat in dienstbetrekking bij CZ groep en is werkzaam op de afdeling juridische zaken. De behandeling van de bij CZ groep ingediende bezwaarschriften is gemandateerd aan de afdeling juridische zaken. Op 16 juni 2023 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van CZ namens CZ groep een beslissing op bezwaar opgesteld. Het bezwaar is ongegrond verklaard omdat mevrouw J naar het oordeel van CZ groep het vermoeden van fraude onvoldoende had weersproken.

1.4    Mevrouw J heeft op 16 juni 2023 tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld. In de beroepsprocedure heeft mr. H, een collega van verweerder, de belangen van CZ groep behartigd. Het beroep is op 8 april 2024 ingetrokken.

1.5    Op 8 april 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. 

1.6    Op 26 april 2024 heeft verweerder bij afwezigheid van zijn collega mr. H een e-mail aan de advocaat van mevrouw J gestuurd.  

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:  1.    Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten; 2.    Verweerder heeft feiten gepresenteerd waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen; 3.    Verweerder heeft bij de behartiging van de belangen van CZ groep, de belangen van zijn wederpartij onnodig en onevenredig geschaad. 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover de klacht betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023 en de beroepsprocedure overweegt de voorzitter als volgt. Een advocaat kan enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen handelen. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, noch bij het daaraan voorafgaande fraude onderzoek. Verweerder heeft voorts toegelicht dat niet hij, maar zijn collega mr. H, CZ groep in de beroepsprocedure heeft bijgestaan. Klaagster heeft deze stellingen van verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken. 

4.2    De voorzitter oordeelt dan ook dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, voor zover deze betrekking heeft op de inhoud en totstandkoming van de beschikking van 22 februari 2023, omdat verweerder daarbij niet betrokken is geweest. Voorts is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beroepsprocedure, kennelijk niet-ontvankelijk omdat verweerder ook daarbij niet betrokken is geweest.  

4.3    Voor zover de klacht ziet op het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure en op de e-mail van 26 april 2024 overweegt de voorzitter als volgt. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. 

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter kan klaagster niet klagen over het optreden van verweerder in de bezwaarprocedure, noch over de e-mail van 26 april 2024. Klaagster was in die procedure namelijk geen partij en niet is gebleken dat klaagster door de wijze waarop verweerder het bezwaarschrift van mevrouw J heeft behandeld, in haar belang is of kon worden getroffen. De e-mail van 26 april 2024 was niet aan klaagster gericht en niet is gebleken dat klaagster door die e-mail in haar belang is of kon worden getroffen De voorzitter zal de klacht daarom met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 november 2024