Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:186
Zaaknummer
24-628/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in een familiezaak. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tijdens en na beëindiging van de dienstverlening door klager. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 oktober 2024 in de zaak 24-628/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: [dhr. K]
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 augustus 2024 met kenmerkK079 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inventaris inhoudelijk) en 1 tot en met 17 (inventaris procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 21 september 2024 van de gemachtigde van klager, alsmede de daaropvolgende e-mails van de gemachtigde van klager van 23, 24 en 26 september 2024 en de e-mails van verweerder van 24 en 25 september 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft met zijn ex-partner twee kinderen. De kinderen wonen bij de ex-partner. Klager heeft zich, met zijn gemachtigde, tot verweerder gewend omdat hij wil dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wordt bepaald. 1.2 Op 8 januari 2024 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager (hierna ook: de gemachtigde) onder meer geschreven: “Net cliënt gesproken. Hij maakt zich zorgen of ik wel een verzoek indien waar ik achter sta. Natuurlijk, ik check altijd een concept voordat ik het indien. (…) Waar ik overigens inhoudelijk aan dacht, is een verzoekschrift hoofdverblijf vader met daarin een spoedverzoek (voorlopige voorziening kan in een verzoekschrift) dat de kinderen mogelijk uithuisgeplaats worden en daarom snel een beslissing tot plaatsing bij vader noodzakelijk is. Dan kan een evt. machtiging UHP gecombineerd worden met de voorlopige voorziening.” 1.3 Op 10 januari 2024 heeft de gemachtigde een concept verzoekschrift ‘Vovo & Bodemverzoeken’ aan verweerder gestuurd, met het verzoek hiernaar te kijken. 1.4 Op 11 januari 2024 heeft de gemachtigde een nieuwe conceptversie van het verzoekschrift aan verweerder gestuurd. 1.5 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven: “Het is, zoals altijd, een uitgebreid goed gedocumenteerd stuk aan het worden. Wel meen ik dat een voorlopige wijziging gezag niet mogelijk is. In uitzonderlijke gevallen kun je vragen om schorsing van het gezag. Maar die omstandigheden doen zich niet voor. Dus kunnen wij niet vragen. (…) Als ik het definitieve exemplaar in word kan krijgen, dan kunnen wij de inhoud nog een keer checken en zo mogelijk aanpassen.” 1.6 De opdrachtbevestiging dateert van 18 januari 2024 en is door klager voor akkoord ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen: “De door ons in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden, dat: Uw kinderen hun hoofdverblijfplaats bij u krijgen en dat u het eenhoofdig gezag verkrijgt over de kinderen. (…) De bovenstaande opdracht zal ik zo goed als persoonlijk uitvoeren, met dien verstande dat onderdelen van mijn werkzaamheden onder mijn verantwoordelijkheid en toezicht door mijn kantoorgenoten zullen worden uitgevoerd.” 1.7 Op 24 januari 2024 heeft de secretaresse van verweerder in een e-mail aan klager en zijn gemachtigde onder meer verzocht om de hoeveelheid mails/telefoontjes te beperken tot enkel noodzakelijke mail. De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat hij enkel nog concept processtukken zal mailen. 1.8 Op 1 februari 2024 heeft de gemachtigde een concept verzoekschrift voorlopige voorziening aan verweerder gestuurd en daarbij geschreven dat hij voor alles open staat, maar dat belangrijk is dat alle citaten er in blijven staan. 1.9 Op 19 februari 2024 heeft een juridisch medewerker van verweerders kantoor (mw. S) gereageerd op het concept en onder meer geschreven dat het veel te lang is, onduidelijk en dat zij er niks mee kunnen. 1.10 Op 20 februari 2024 heeft de gemachtigde gereageerd, geschreven dat hij met de correctiepunten aan de slag gaat en gevraagd naar het pagina limiet. Daarbij heeft hij onder meer geschreven: “Bij een SUHP – die dreigt nu deze week, daar ontving ik gisteren weer een aanwijzing van – volgt eerst de feitelijke UHP (…) en dan volgt 2 weken daarna pas de rechterlijke toetsing.“ 1.11 Mevrouw S heeft diezelfde dag gereageerd en de gemachtigde gevraagd binnen de 25 pagina’s te blijven. 1.12 Op 22 februari 2024 heeft de gemachtigde een concept Vovo aan verweerder gestuurd. 1.13 Op 23 februari 2024 heeft klager aan verweerder gevraagd wanneer het verzoekschrift Vovo af is, omdat er erge haast bij is. 1.14 Op 27 februari 2024 heeft klager in een e-mail aan onder meer verweerder en zijn gemachtigde geschreven dat de spoed machtiging uithuisplaatsing heel snel dreigt plaats te vinden. Klager vraagt in zijn e-mail of de Vovo heel snel klaar kan zijn. 1.15 Mevrouw S heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat zij de zaak de dag erna met verweerder zal bespreken en dat zij zich bewust zijn van de spoedeisendheid van de zaak. 1.16 Op 1 maart 2024 heeft mevrouw S in een e-mail aan klager en zijn gemachtigde onder meer geschreven: “We hebben het concept vovo nogmaals beoordeeld, maar helaas kan het concept in deze vorm nog steeds niet worden ingediend. Daar [verweerder] niet zomaar zijn handtekening kan zetten onder stukken waar hij niet achter staat, stel ik voor dat u het vovo door ons laat opstellen.” 1.17 Op 18 maart 2024 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder gevraagd naar het concept verzoekschrift en geschreven dat er actie nodig is. De gemachtigde schrijft daarbij: “Wij hebben een bericht ontvangen dat het er naar uitziet dat het verzoek tot UHP (naar een gezinshuis) ongeveer deze week er gaat komen. Nu dus echt vlugge actie, waarbij ik bijna zou zeggen dat HET INDIENEN nu gauw bijna nog belangrijker is dan de OPTIMALE KWALITEIT proberen eerst nu te bereiken.” 1.18 Op 21 maart 2024 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer gevraagd hoeveel dagen het nog duurt voordat de kinderen van klager de prioriteit krijgen die ze verdienen. 1.19 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven: “Je hebt gelijk. Mijn zoon had een klaplong en moest met spoed naar het ziekenhuis. Dus ik kon mijn toezegging van gisteren niet waarmaken. Ik ben er nu wel mee bezig!” 1.20 Diezelfde dag heeft verweerder het verzoekschrift voorlopige voorziening aan klager en zijn gemachtigde gestuurd met het verzoek er een laatste blik op te werpen. 1.21 De gemachtigde heeft kort daarna gereageerd, vragen gesteld en geschreven dat het stuk nog niet ingediend mag worden. 1.22 Op 25 maart 2024 heeft de gemachtigde aan verweerder onder meer geschreven: “[Klager] en ik achten het verweerschrift tegen de aankomende dagen verwachte verzoekschrift UHP TIJDIG en GOED opstellen inmiddels de 1e, hoogste prioriteit en activiteit voor nu. (…) (De rest, d.w.z. de Vovo tekst en [kind] IQ test moet daarom op dit moment maar even op de plank blijven liggen, het is niet anders.) Omdat tijdig we tot overeenstemming over de tekst moeten komen, is wachten totdat het Verzoekschrift er ligt niet verstandig. Dan halen we het niet goed.” 1.23 Op 27 maart 2024 heeft mevrouw S gereageerd op de berichten van de gemachtigde en onder meer geschreven dat het concept verzoekschrift een verzoek voorlopige voorziening en bodemprocedure in één is. Zij heeft gevraagd of de gemachtigde akkoord is, zodat het verzoekschrift kan worden ingediend. Verder schrijft zij: “Daarnaast begrijpen wij niet helemaal waar u op doelt met het door u opgestelde verzoek UHP, welke u namens de jeugdbescherming heeft opgesteld. U kunt geen verzoekschriften namens gecertificeerde instellingen opstellen en indienen. Daarnaast is het niet mogelijk een verweerschrift op te stellen tegen een verzoekschrift dat tot op heden nog niet bestaat.” 1.24 De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd en aan verweerder onder meer geschreven dat zij het zo snel mogelijk eens moeten worden over wat er in het verweerschrift tegen het verzoek tot uithuisplaatsing moet staan en dat het verzoek voorlopige voorziening voorlopig even van de agenda moet. De gemachtigde schrijft erbij dat hij er ernstig rekening mee houdt dat er eerder dan 11 april a.s. een verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing naar de rechtbank gaat, met een verzoek tot voeging en gelijktijdige behandeling op de al geplande zitting inzake de verlenging OTS op 11 april 2024. 1.25 Op 28 maart 2024 heeft mevrouw S gereageerd en onder meer geschreven dat een verweerschrift zal worden opgesteld, zodat een verzoekschrift uithuisplaatsing is ingediend, niet eerder. Ook vraagt zij waarom het indienen van de voorlopige voorziening moet worden uitgesteld. 1.26 De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd en aan verweerder gevraagd of mevrouw S deze mail wel met verweerder heeft afgestemd. 1.27 Op 2 april 2024 om 19:26 uur heeft klager in een e-mail aan verweerder geschreven dat hij de overeenkomst van dienstverlening buitengerechtelijk vernietigd wegens ‘bedrog uwerzijds, dwaling mijnerzijds. Subsidiair wordt de overeenkomst hierbij per heden ontbonden vanwege chronische wanprestatie uwerzijds.” Klager heeft verweerder daarbij onder meer aansprakelijk gesteld voor de huidige en toekomstige schade, verzocht het door klager betaalde bedrag aan hem terug te betalen en de toevoeging over te dragen aan klagers nieuwe advocaat. 1.28 Diezelfde dag om 22:33 uur heeft advocaat mr. K zich tot verweerder gewend met de mededeling dat klager haar om bijstand heeft verzocht. Zij heeft verweerder gevraagd naar de stand van zaken in het dossier en de toevoeging. 1.29 Op 3 april 2024 is namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.30 Diezelfde dag om 8:59 uur heeft de gemachtigde aan verweerder verzocht het probleem van klager op te lossen. In een daaropvolgende e-mail heeft hij de ingediende klacht aan verweerder gestuurd. 1.31 Op 3 april 2024 om 10:08 uur heeft verweerder aan klager onder meer geschreven dat met klagers gemachtigde is besproken dat verweerder de toevoeging zal overdragen aan een andere advocaat en dat hij de eigen bijdrage aan klager zal terugbetalen. 1.32 Op 3 april 2021 om 10:21 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde onder meer geschreven dat hij is geschrokken van de mail van klager en dat hij de onvrede heel serieus neemt. 1.33 Op 3 april 2024 om 10:24 uur heeft verweerder aan mr. K bericht dat hij, zoals al aan klager bevestigd, de toevoeging zal overdragen en de eigen bijdragen zal terugstorten. 1.34 Verweerder heeft op 3 april 2024 om 10:42 uur aan klager onder meer geschreven: “Allereerst wil ik nogmaals laten weten dat het mij spijt dat uw opdracht op deze wijze is beëindigd. Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn van de vertrouwensband tussen u en mij. Ik betreur het ten zeerste dat u dit gevoel aan onze dienstverlening heeft overgehouden. Om u tegemoet te komen, heb ik gelijk alle betalingen teruggeboekt en heb ik de advocaat, die mij zal opvolgen, laten weten dat zij de toevoeging kan overnemen.” 1.35 Diezelfde dag om 14:40 uur heeft mr. K aan verweerder geschreven dat het financieel niet mogelijk is om de zaak over te nemen op basis van opvolgging en dat zij slechts bij indeplaatsstelling de toevoeging zal kunnen overnemen. Zij schrijft dat indeplaatsstelling alleen mogelijk is bij een dwingende reden en dat voor een vertrouwensbreuk geldt dat sprake dient te zijn van aantoonbaar tekort schieten. 1.36 Op 3 april 2024 (om 22:49 uur) heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven dat hij verweerder voor het laatst verzoekt om het probleem van klager op te lossen. Hij heeft daarbij onder meer geschreven: “Dat kan op diverse manieren. Met enige juridische creativiteit. Een oplossing zou kunnen zijn dat jij verklaart dat in jouw visie de misperformance van jou dusdanig groot is, dat jij je garant stelt voor de declaratie tegen haar normale uurtarief, die [mr. K] [klager] stuurt, indien de Raad onverhoopt toch geen dwingende reden aanwezig acht voor indeplaatsstelling. Of jij die visie wel of niet hebt, dat is het mooie van deze oplossing, is niet van belang. Maar als een advocaat zelf verklaart dat hij heeft lopen prutsen, vergroot dat de kans dat de Raad tot indeplaatsstelling besluit. Zie jij dat ook zo? Zo kan mooi door jou het risico van [klager] worden overgenomen (…). Zonder die verklaring, die naar de Raad gaat, is er geen Vovo, dat zal jij toch ook niet willen, toch? (…) Wat ik wel vind, is, dat je iets te veel het van mij laat afhangen. Vanochtend was er in ons gesprek niet heel veel probleembesef bij jou, dat jij iets fout had gedaan. Totdat jij de vraag beantwoordde of er wel een brief in je dossier zat om bij de vorige advocaat het dossier op te vragen. Je constateerde tot je schrik dat dat niet het geval was. Toen werd jouw eigen belang het probleem. DAT probleembesef was er wel ineens.” 1.37 Op 4 april 2024 om 8:59 uur heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “1: Jij stelt je zonder erkenning van fout zijn vanochtend op papier garant voor de declaratie tegen vol tarief van [mr. K], indien er geen indeplaatsstellingsbesluit komt. (…) 3: Heb jij nog andere creatieve oplossingen? Die zijn er vast wel. Bijvoorbeeld Euro 7500,-- of minder storten op de derdenrekening van [mr. K], met door jou te bepalen voorwaarden van uitbetaling of terugstorting geheel of gedeeltelijk.” 1.38 Op 4 april 2024 om 13:12 uur heeft verweerder aan de gemachtigde geschreven dat hij alles heeft gedaan wat mr. K nodig had en dat daarmee aan de voorwaarden is voldaan. 1.39 Op 4 april 2024 om 14:01 uur heeft mr. K aan verweerder geschreven dat zij het verzoek tot mutatie zojuist heeft ingediend bij de RvR. Zij heeft daarbij geschreven dat als de RvR het verzoek afwijst en enkel akkoord gaat met opvolging, zij de zaak niet kan overnemen. 1.40 Op 4 april 2024 om 15:40 uur heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “Het ligt toch anders. (1) Als de Raad geen indeplaatsstellingsbesluit neemt, heeft het als consequentie dat [mr. K] nauwelijks betaald wordt voor het doen van de Vovo UHP zaak. (2). Dan wordt nimmer deze Vovo UHP zaak gestart, tenzij jij [mr. K] betaalt. (…) (3) Je moet i.vm. punt 1 in ieder geval vandaag nog de Raad berichten dat jij onmiskenbaar aanleiding hebt gegeven voor [klager] om de overeenkomst te beëindiging. Dat niet doen verlaagt in substantiële mate de kans op een indeplaatsstellingsbesluit. (…).” 1.41 Diezelfde dag om 15:54 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde laten weten dat dat bericht aan de RvR al is verzonden. 1.42 Om 23:00 uur heeft de gemachtigde aan verweerder een e-mail gestuurd, waarin hij zegt: “Wat is dan jouw voorstel om er voor te zorgen dat [klager] alsnog met [mr K.] die Vovo kan doen, indien de Raad geen indeplaatsstellingsbesluit neemt? Jouw tekst gebruiken is geen optie, met die tekst redt [klager] het niet. Of beter, redden die kinderen het niet. Dan wordt het UHP. Ik vind het niet leuk om te zeggen, maar als jij niet de declaratie van [mr. K] wil betalen bij ontstentenis van een indeplaatsstelingsbesluit, dan heb jij twee problemen. 1: Dan verzaak je aan je schadebeperkingsplicht. 2: Dan is [klager] boos op jou. De schade die dan ontstaat is het niet doorgaan van de Vovo. Dan wordt [klager] pas echt boos op jou. Zie ik iets over het hoofd, of klopt er iets niet aan bovenstaande, kan je mij dat dan even zeggen? Indien niet, dan resteert mijn vraag in de 2e alinea. Wat is jouw oplossing? Ik vind dit allemaal steeds meer vervelend worden, dat is mijn gevoel, nu je het mij vraagt. Bovenal vind ik het vervelend dat ik ontdek, dat je eigenlijk al twee dagen alleen maar bezig bent om jezelf te dienen.” 1.43 Op 5 april 2024 heeft de gemachtigde een e-mail aan verweerder gestuurd over de “redenen beëindiging opdracht aan [verweerder]”. Ook meldt de gemachtigde aan verweerder in een e-mail: ‘’de deadline verloopt over 2 uur en 11 minuten’’. De gemachtigde heeft verder aan verweerder geschreven dat verweerder de redenen voor beëindiging voor 12 uur die dag naar de RvR moet sturen met een cc aan de gemachtigde, anders stuurt de gemachtigde het klaagschrift naar de deken. 1.44 Op 10 april 2024 heeft de gemachtigde aan verweerder in een e-mail (met onderwerp ‘meedenken (door en met jou)’) geschreven dat er een kernbeslissing MUHP is genomen en dat klager wil dat het klaagschrift tegen verweerder wordt ingediend. 1.45 Op 10 april 2024 om 20:15 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde (ook gericht aan klager) onder meer geschreven: “Laat een ding duidelijk zijn. Jij wilde de cliënt helpen met mijn bijstand. Jij wilde de zaak zelf behandelen en had mijn inzet nodig, omdat je geschorst bent als advocaat. Waar het mis ging in onze samenwerking, is dat jij probeerde dominus litis te zijn, in mijn zaak en voor mijn cliënt. (…) Omdat jou concepten niet voldeden, is door mij een goed concept geschreven, dat al lang ingediend had kunnen worden ten behoeve van mijn cliënt. Mijn collega’s hebben je constant op de hoogte gehouden en gereageerd op jouw eindeloze stroom aan mailtjes. Je hebt de zaak nog verder vertraagd, doordat je door bleef drammen, dat het concept niet weg mocht en niet naar jouw smaak was. (…) Na het rapport van de deskundigen, dat de kinderen niet bij cliënt konden worden geplaatst, ben mij de schuld gaan geven van de vertraging en het feit dat Bureau Jeugdzorg en de deskundige niet meer met jou wilden communiceren. Om jouw handelen te maskeren, ben je eerst de cliënt tegen mij gaan opzetten. (…) Hiermee heb je een vertrouwensbreuk tussen mij en cliënt veroorzaakt. Ik neem jou dit zeer kwalijk.” 1.46 Klager heeft diezelfde dag op de e-mail gereageerd en geschreven dat het door verweerder vertelde verhaal pertinent niet waar is. 1.47 Op 16 april 2024 heeft mr. K aan verweerder geschreven dat haar verzoek door de RvR is toegewezen, te weten opvolging op basis van een dwingende reden (dus eenmaal eigen bijdrage).
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Bedrog in de zin van art. 3:44 lid 3 BW Afspraak was dat de gemachtigde van klager de processtukken zou opstellen en dat verweerder die naar de rechtbank zou sturen. Verweerder heeft in werkelijkheid nooit deze werkwijze gewild, zijn andersluidende mededelingen waren vals, derhalve is sprake van bedrog. Dit blijkt uit de feiten in januari-maart 2024. Verwezen wordt naar een e-mail van de gemachtigde aan klager van 28 december 2023, alsook naar de e-mail van verweerder van 10 april 2024. b) Schadebeperkingsplicht na beëindiging overeenkomst niet afdoende nakomen Het ligt op de weg van verweerder om afdoende deze plicht na te komen. Verwezen wordt naar de e-mail van de gemachtigde aan verweerder van 3 april 2024. Er is geen tijdige/afdoende reactie van verweerder gekomen. c) Nalaten het gemaakt zijn van fouten te erkennen en deze te kwalificeren Verweerder weigert het gemaakt zijn van fouten te erkennen. Dit blijkt uit zijn mails van 3 april 2024 aan klager en diens gemachtigde. Verweerder determineert de gemaakte fouten als “gevoel” van klager. Ook naar de RvR toe is zijn opstelling dat hij niet (zeer) fout is geweest, in ieder geval niet dusdanig dat de RvR daarmee van hem grond krijgt om een indeplaatsstelling te besluiten. Verweerder is uitdrukkelijk uitgenodigd tot erkenning van de feiten, maar daarop volgde geen reactie tot 10 april 2024. d) Wanprestatie, veelvuldig en langdurig (januari-maart 2024) 1. Duur uitvoeren opdracht: opstellen concept vovo uithuisplaatsing veel te laat (7 weken na verstrekken opdracht). Directe schade is dat wederpartij inmiddels een KSCD-rapport (d.d. 28 februari 2024) heeft verkregen waardoor de slagingskans van de vovo substantieel kleiner is geworden. Dit terwijl spoed is overeengekomen en de spoedeisendheid ook door verweerder is onderkend. 2. Kwaliteit verzoekschrift: veel te weinig voor toewijzing vovo relevante feiten gesteld, waardoor slagingskans vovo veel kleiner is. Schending stel- en abstractieplicht ex artt. 149/150 Rv. Gemotiveerde kritiek van de gemachtigde (die wel complete dossierkennis heeft) is door verweerder zonder inhoudelijke reactie genegeerd. 3. Dossierkennis advocaat: deze is beperkt, onder meer doordat de uitvoering door verweerder aan een kantoorgenoot is overgelaten en het dossier niet door hem bij de vorige advocaat is opgevraagd. Ook het KSCD-rapport is niet opgevraagd. 4. Bereikbaarheid: verweerder zelf is voor klager nauwelijks bereikbaar geweest in de afgelopen drie maanden. 5. Negeren van verzoeken klager om snelle actie: deze verzoeken over een periode van meer dan zes weken, met verwijzing naar het op het spel staande belang van de kinderen, zijn stelselmatig genegeerd, met als standaard reactie dat er ASAP geleverd zou worden. Die reactie was steeds van de inschakelde kantoorgenoot. Verweerder zelf heeft geen een keer op de verzoeken tot spoed gereageerd. Nimmer heeft hij benoemd dat het tempo te langzaam was, nimmer heeft hij voor klager kenbaar zijn kantoorgenoot opdracht tot spoed gegeven. 6. Ontbreken vertrouwen: het vertrouwen van klager in verweerder, dat het belang van zijn kinderen bij hem in goede handen is, is door bovenstaand doen en nalaten komen te vervallen. 7. Ontbreken zelfreflectie: ontbreken gedurende drie maanden van elke zelfbeoordeling en -reflectie over bovenstaande punten. Op geen enkel moment is door hem gedurende de uitvoering van de opdracht het belang van de kinderen genoemd. Het is alsof deze zaak voor hem om beursaandelen gaat. Subsidiair verwijt: dat verweerder zijn praktijk op onderdelen laat uitvoeren door (vrij jonge, onvoldoende ervaren) juristen, waar hij niet afdoende zelf op toeziet. e) Moreel besef, dat belang kinderen boven eigenbelang gaat, functioneert niet bij deze advocaat Verweerder heeft kennis gehad van wat er dreigde te gebeuren met de kinderen als hij niet tijdig goed werkte en niet tijdig doet aan schadebeperking, namelijk plaatsing van de kinderen in een gezinshuis of in een crisisgezin. Verweerder heeft dit zonder enig moreel probleem naast zich neer gelegd. Zelfs na het indienen van de klachten is hij op de schades gewezen, ook die nog voorkomen hadden kunnen worden, maar verweerder koos voor zijn eigen belang, niet om aan schadebeperking te doen. f) Onjuist en onvolledig informeren Deken over de feiten Verweerder misleidt de deken met zijn mail van 10 april 2024 aan de gemachtigde van klager. Het verhaal in die mail klopt niet.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Vooraf 4.1 De gemachtigde van klager heeft op 21 september 2024 aanvullende stukken ingediend, te weten een door de gemachtigde bij de deken ingediend (nieuw) klaagschrift tegen verweerder van 16 juli 2024, alsook de reactie op het klaagschrift van verweerder van 29 augustus 2024. De gemachtigde heeft vervolgens op 24 september 2024 de nieuwe klacht ingetrokken. De voorzitter zal de aanvullende stukken desalniettemin bij de beoordeling betrekken, doch louter voor zover deze een nadere toelichting betreffen op de al ingediende en thans voorliggende klacht. Toetsingskader 4.2 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. Bij de beoordeling hiervan dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) – bedrog 4.3 Anders dan klager stelt blijkt uit de overgelegde stukken niet dat tussen klager en verweerder is afgesproken dat de gemachtigde van klager de processtukken zou opstellen en dat verweerder die – zonder verdere bemoeienis – naar de rechtbank zou sturen. Namens klager wordt verwezen naar de e-mail van de gemachtigde aan klager van 28 december 2023 waarin is vermeld dat verweerder ‘(ENKEL) de processtukken inleverende advocaat’ is. Kennelijk is dit tussen klager en de gemachtigde zo afgesproken. Dat is echter geen afspraak die met verweerder is gemaakt. Een dergelijke afspraak, waarbij de advocaat min of meer als ‘doorgeefluik’ fungeert, is tuchtrechtelijk ook niet toegestaan, omdat een advocaat de verantwoordelijkheid draagt voor de (inhoud van de) stukken die hij indient. Dat betekent dat een behoorlijk handelend advocaat stukken die hij niet zelf heeft opgesteld inhoudelijk toetst voor hij deze indient. Verweerder heeft in zijn op 10 april 2024 aan de gemachtigde gestuurde e-mail dan ook terecht gesteld dat hij dominus litus is. Verweerder heeft in zijn e-mail van 8 januari 2024 bovendien ook aangegeven dat hij enkel stukken indient waar hij achter staat. Van bedrog is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen b) en c) – schadebeperkingsplicht niet nakomen en nalaten erkennen fouten 4.4 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zijn schadebeperkingsplicht niet afdoende is nagekomen. Verweerder heeft adequaat gereageerd op de beëindiging van de opdracht door klager en het overnameverzoek van mr. K (beide op 2 april 2024). Verweerder heeft de door klager betaalde eigen bijdrage terugbetaald en zijn medewerking verleend aan de overdracht van de toevoeging. Uiteindelijk heeft mr. K de toevoeging kunnen overnemen zonder dat aan klager een tweede eigen bijdrage werd opgelegd. Dat verweerder niet heeft voldaan aan alle door de gemachtigde gestelde wensen en eisen (onder meer in de e-mails van de gemachtigde van 3 april 2024 om 22:49 en 4 april 2024 om 8:59 uur), waaronder het garantstellen voor een bedrag van € 7.500,-, betekent niet dat verweerder tekort is geschoten. Verweerder was niet verplicht op al die wensen en eisen in te gaan. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) – wanprestatie 4.5 Wat betreft de duur van de opdracht, is de voorzitter niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend is geweest. Duidelijk is dat de gemachtigde een concept verzoekschrift zou opstellen, wat na akkoord van verweerder zou worden ingediend. De gemachtigde heeft in januari en februari 2024 een aantal concepten aan verweerder gestuurd, maar verweerder kon zich daarin niet vinden. Verweerder heeft daarop op 1 maart 2024 voorgesteld zelf een concept op te stellen. Op 21 maart 2024 heeft verweerder dit concept aan klager en zijn gemachtigde toegezonden. Vervolgens heeft de gemachtigde op 25 maart 2024 aan verweerder laten weten dat de procedure uithuisplaatsing (UHP) – die voor zover bekend op dat moment nog niet aanhangig was – prioriteit had en dat het verzoekschrift even op de plank moest blijven liggen. Op 27 maart 2024 is namens verweerder gevraagd of zijn concept van 21 maart 2024 kon worden ingediend, waarop de gemachtigde heeft laten weten dat het verzoekschrift van de agenda moest worden gehaald en een verweerschrift UHP moest worden opgesteld. Namens verweerder is op 28 maart 2024 geschreven dat er geen verweerschrift kan worden opgesteld als er nog geen verzoekschrift UHP is. Daarbij is gevraagd waarom het indienen van het verzoekschrift voorlopige voorziening moet worden uitgesteld. Vervolgens heeft klager op 2 april 2024 de opdracht beëindigd. 4.6 Naar het oordeel van de voorzitter is steeds met afdoende voortvarendheid gereageerd. Niet gebleken is dat een concrete datum of termijn voor indiening van het verzoekschrift was afgesproken. Twee maanden na de opdrachtbevestiging lag er een concept van verweerder, waarop door of namens klager niet meer inhoudelijk is gereageerd en werd aangegeven dat een andere kwestie prioriteit had. Daarbij is kennelijk relevant dat in de periode van het opstellen van het verzoekschrift een definitief KSCD-rapport is opgemaakt, wat er volgens klager toe heeft geleid dat de slagingskans van het verzoekschrift substantieel kleiner is geworden. Dit rapport maakt geen onderdeel uit van het klachtdossier en ook uit de e-mail correspondentie tussen de gemachtigde en verweerder kan de voorzitter niet afleiden dat het verzoekschrift had moeten worden ingediend voordat het definitieve KSCD-rapport binnen zou zijn. Ook ziet de voorzitter niet dat verweerder betrokken is geweest in de bijstand aan klager bij dit KSCD-rapport en/of het eerdere concept-rapport. Dat verweerder voortvarender had moeten handelen in verband met dit KSCD-rapport vermag de voorzitter dan ook niet in te zien. Hierover zijn kort gezegd geen afspraken terug te zien in het klachtdossier. Wel ziet de voorzitter dat klager zelf op 29 februari 2024 in een e-mail aan verweerder meldt dat het KSCD-rapport er is en definitief gebruikt kan worden voor het spoedverzoek MUHP. Echter ook hieruit kan de voorzitter niet afleiden dat het de bedoeling was dat verweerder de vovo zou indienen voordat dit rapport er was of dat dit anderszins is besproken. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het overigens zeer onwaarschijnlijk is dat een rechter een beslissing over een wijziging hoofdverblijfplaats zou nemen (in het voordeel van klager) terwijl men in afwachting is van een definitief KSCD-rapport. Al met al is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond. 4.7 Wat betreft de kwaliteit van het verzoekschrift, geldt dat de voorzitter ook dit niet kan beoordelen. Het is aan de klager om zijn stellingen en standpunten met stukken te onderbouwen. Klager heeft het door verweerder opgestelde concept verzoekschrift niet ingebracht, zodat de voorzitter dit niet kan beoordelen. De enkele stelling van klager en/of zijn gemachtigde dat het concept van verweerder van onvoldoende kwaliteit is, is onvoldoende. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond. 4.8 Ook wat betreft de dossierkennis, geldt dat klager zijn stellingen onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd, mede gelet op de uitdrukkelijke betwisting van verweerder. Dat het dossier mede werd behandeld door een jurist van het kantoor, betekent niet dat verweerder onvoldoende dossierkennis had. Overigens blijkt uit de correspondentie in het klachtdossier dat verweerder wel betrokken was bij de behandeling van de zaak. Dit verwijt is kennelijk ongegrond. 4.9 Van onbereikbaarheid van verweerder is de voorzitter niet gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de e-mails van klager en/of zijn gemachtigde steeds binnen een redelijke termijn is gereageerd door verweerder, de behandelend jurist of een secretaresse. Klager heeft dit verwijt niet verder onderbouwd. Dit verwijt is kennelijk ongegrond. 4.10 Wat betreft het negeren van verzoeken van klager om snelle actie, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.4, 4.5 en 4.9 is overwogen. Ook dit verwijt is daarom ongegrond. 4.11 Klager is het vertrouwen in verweerder verloren. De voorzitter is, gelet op het voorgaande, niet gebleken dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Datzelfde geldt voor het verwijt dat het verweerder zou ontbreken aan zelfreflectie. Dat verweerder het belang van de kinderen in de e-mailcorrespondentie niet heeft benoemd, is daarvoor onvoldoende. Ook deze verwijten zijn kennelijk ongegrond. 4.12 Wat betreft het subsidiaire verwijt geldt dat het een advocaat op grond van gedragsregel 13 vrijstaat om medewerkers van zijn kantoor werkzaamheden te laten verrichten. De advocaat blijft tegenover zijn cliënt verantwoordelijk voor de opdracht. In de opdrachtbevestiging is door verweerder opgenomen dat onderdelen van zijn werkzaamheden onder zijn verantwoordelijkheid en toezicht door kantoorgenoten zullen worden uitgevoerd. Klager heeft zijn stelling dat verweerder onvoldoende op zijn juristen toeziet niet verder geconcretiseerd en onderbouwd. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel e) – Moreel besef 4.13 Zoals de voorzitter hiervoor heeft overwogen heeft verweerder de zaak met voldoende voortvarendheid behandeld. Dat verweerder het belang van de kinderen niet (voldoende) voor ogen heeft gehad, is door verweerder betwist en kan de voorzitter niet vaststellen. Voor zover bij dit klachtonderdeel weer verwijten worden gemaakt over de schadebeperking na het indienen van de klacht, wordt verwezen naar 4.4. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel f) – onjuist/onvolledig informeren deken 4.14 Verweerders e-mail van 10 april 2024 is gericht aan de gemachtigde en niet aan de deken. Van het informeren van de deken is dan ook geen sprake. Verweerder heeft in die e-mail zijn visie op de situatie met de gemachtigde van klager gedeeld. Dat stond hem vrij. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.