Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:179
Zaaknummer
24-248/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; Klacht tegen de advocaat van de wederpartij ongegrond. Verweerder heeft een tijdslijn gehanteerd met data en tijden die aantoonbaar niet kloppen. Verweerder heeft zijn stellingen niet gecorrigeerd. Verweerder heeft daarmee feitelijke onjuistheden verkondigd. Dit betekent echter niet per definitie dat verweerder ook meteen een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De raad weegt daarin mee dat verweerder de feitelijke onjuistheden slechts heeft verkondigd in onderlinge correspondentie tussen hem en klager, en dat deze stellingen niet als zodanig in een procedure zijn gebruikt of ten overstaan van een rechter zijn verkondigd. Het gedrag van verweerder acht de raad slordig en niet correct, maar niet van zodanig gewicht dat dit tot het niveau komt van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 oktober 2024 in de zaak 24-248/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over: verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 4 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2278098/JS/FS van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder was wegens ziekte niet aanwezig. Verweerder heeft geen aanhouding van de behandeling gevraagd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager en zijn echtgenote zijn eigenaar van een appartement in Amstelveen. 2.3 Met ingang van 4 juli 2023 verhuurden klager en zijn echtgenote het appartement aan mevrouw T. (verder: huurster). 2.4 In artikel 7.1 van de algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst is het volgende opgenomen: “Verhuurder is verplicht op verzoek van huurder gebreken, als bedoeld in artikel 7: 204 lid 2 BW, te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die, gelet op de omstandigheden, redelijkerwijze niet van verhuurder te vergen zijn. Huurder geeft verhuurder in zijn verzoek een redelijke termijn, die, behoudens in geval van calamiteiten, ten minste zes weken bedraagt, om een aanvang te nemen met het verhelpen van een voor rekening van verhuurder komend gebrek.” 2.5 Op 31 juli 2023 heeft huurster bij klager melding gemaakt van lekkageproblemen in het appartement. Klager heeft huurster diezelfde dag bericht dat hij van andere appartementseigenaren had begrepen dat er blijkbaar al een bedrijf (de firma Van L.) zou komen om reparaties te verrichten. 2.6 Op 9 augustus 2023 en nadien heeft huurster klager op de hoogte gesteld van nog veertien andere mankementen in het appartement. 2.7 Op 28 augustus 2023 kwam klager erachter dat de reparaties die de firma Van L. in het pand zou verrichten, verband hielden met een ander probleem dan de lekkage. Hiervan heeft klager huurster op de hoogte gesteld en klager heeft de VvE meermaals verzocht contact op te nemen met huurster. 2.8 Op 5 september 2023 heeft klager bij huurster nagevraagd of zij al van de VvE had vernomen. Huurster heeft toen aangegeven dat het contact tussen de VvE en de firma Van L. moeilijk verliep. Daarop heeft klager zelf contact opgenomen met de firma Van L. en haar verzocht een afspraak met huurster te maken. 2.9 Medio september 2023 zijn er reparatiewerkzaamheden met betrekking tot de lekkage in het appartement verricht. De lekkageproblemen waren daardoor echter niet opgelost. Huurster heeft zich vervolgens tot verweerder gewend om haar bij te staan in het tussen haar en klager ontstane geschil. 2.10 Op 26 september 2023 heeft verweerder namens huurster een eerste brief aan klager en zijn echtgenote gestuurd. In deze brief wordt nogmaals gerefereerd aan de gemelde problemen aan het appartement. Verder wordt aangegeven dat huurster klager ingevolge artikel 7.1 van de huurovereenkomst reeds een redelijke termijn van tenminste zes weken heeft gegeven om de problemen te verhelpen. In de brief wordt klager nog een termijn van twee weken gegeven de problemen op te lossen. 2.11 In een e-mail van 13 oktober 2023 heeft verweerder, voor zover relevant, aan klager geschreven: “Tot op heden mocht ik van u geen inhoudelijk antwoord op mijn brief ontvangen, wel ontving ik van cliënte uw mails aan haar en de heer S[..] van 4 oktober 2023, waaruit blijkt dat u zich voor die tijd weinig moeite heeft getroost om de problemen op te lossen. (…) Geconcludeerd moet worden dat u ruim drie maanden, tot na mijn schrijven, heeft gewacht alvorens, op 4 oktober 2023, de VvE te benaderen over deze lekkage. Het oplossen van de overige problemen in het appartement heeft u eveneens aan cliënte overgelaten, alle verzoeken van cliënte ten spijt.” 2.12 Klager heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd, voor zover relevant: “Uw opmerking dat ik mij weinig moeite zou hebben getroost om de problemen op te lossen voor 4 oktober is feitelijk onjuist. Ik heb meteen bij melding actie ondernomen en heb daarna gezorgd dat de reparatie door de firma Van L[...] is uitgevoerd. Dat deze reparatie blijkbaar nog niet succesvol is, kan niet te wijten zijn aan een gebrek aan inspanning mijnerzijds. (...) ik heb mij wel degelijk aantoonbaar ingespannen om het probleem te verhelpen en heb bij nieuwe ontwikkelingen telkens spontaan actie ondernomen. Gelet op bovenstaande moet ik dan ook met kracht uw volgende conclusie weerspreken: "Geconcludeerd moet worden dat u ruim drie maanden, tot na mijn schrijven, heeft gewacht alvorens, op 4 oktober 2023, de VvE te benaderen over deze lekkage." Ook dit is feitelijk onjuist: Zoals hierboven vermeld heb ik op 28 augustus gebeld en heb ik gemaild met de heer S[...] en op 1 september deed ik dit nogmaals, een email die uw cliënte ook ontving. U kent dus de feiten en ik verzoek u vriendelijk uw conclusie te herzien. (...) U schrijft in uw brief met poststempel 2 oktober: "Ingevolge artikel 7.1 van de huurovereenkomst heeft cliënte u een redelijke termijn gegeven van tenminste zes weken om deze problemen te verhelpen, welke een ernstige beperking van het huurgenot met zich brengt." In artikel 17.1 staat echter dat tenminste binnen zes weken een aanvang moet worden genomen met het verhelpen van het gebrek. Ik heb zoals hierboven geschetst meteen actie ondernomen en niet zes weken gewacht. Er is bovendien binnen 6 weken een reparatie uitgevoerd. Helaas nog niet met het gewenste resultaat. Ik wil mij niet beroepen op deze clausule maar gezien het feit dat u dat wel doet, verzoek ik u wel om het artikel correct te citeren. (…) U schrijft ook; "Het oplossen van de overige problemen in het appartement heeft u eveneens aan cliënte overgelaten, alle verzoeken van cliënte ten spijt." U maakt hierbij geen melding van het feit dat ik een klusjesman heb ingehuurd die ik opdracht heb gegeven alle door [huurster] genoemde technische klachten te repareren. Deze klusjesman heeft niet alle klussen afgehandeld, en nu is een nieuwe klusjesman ingehuurd. (...)Als u mij toestaat wil ik één persoonlijke opmerking maken: ik stel mij er een eer in om een goede verhuurder te zijn en durf te beweren dat ik dat ook ben. Maar dat nu, ondanks alle aantoonbare inspanningen mijnerzijds een beeld van mij wordt geschetst dat het tegendeel probeert te beweren, op basis van een verkeerde voorstelling van de feiten, raakt mij. Het is frustrerend dat de reparatie nog niet is gelukt. Ik mag worden aangesproken op mijn plichten, graag zelfs. Maar dan wel gebaseerd op een correcte weergave van de feiten.” 2.13 Op 18 oktober 2023 heeft verweerder, voor zover relevant, per e-mail aan klager geschreven: “Vanaf 31 juli tot 2 oktober heeft u amper tijd en moeite genomen om daadwerkelijk uw taak als verhuurder uit te voeren, zoals van een goed verhuurder mocht worden verwacht, te weten ervoor zorgdragen dat de gebreken zo spoedig mogelijk worden opgelost, hetgeen u ten zeerste heeft nagelaten. U stelt: u kent dus de feiten en ik verzoek u vriendelijk uw conclusie te herzien. Gesteld moet worden dat deze feiten mij reeds bekend waren en in mijn correspondentie aan u werden benoemd. Ook u benoemd deze feiten in uw mail, zodat mijn conclusie geen herziening behoeft. Artikel 7.1 stelt: huurder geeft verhuurder in zijn verzoek een redelijke termijn, die, behoudens in geval van calamiteiten, tenminste zes weken bedraagt, om een aanvang te nemen met het verhelpen van een voor rekening van verhuurder komend gebrek. Duidelijk is dat deze lekkageproblemen onder de categorie calamiteiten valt en geen zes weken kan worden gewacht. Bovendien, indien zes weken zou zijn gewacht, zou dat medio september zijn. (…) Na u bijna vier maanden de tijd te hebben gegeven de lekkages op te lossen zal ik cliënte voorleggen in kort geding toestemming te vragen de lekkages op uw kosten te mogen laten uitvoeren, evt. in samenwerking met de vve, alsmede vergoeding te vragen voor het gemiste huurgenot.” 2.14 Op 19 oktober 2023 heeft klager verweerder, voor zover relevant, per e-mail als volgt bericht: “Mijn email van 13 oktober bevat vier hoofdpunten, die ik voor de duidelijkheid kort per punt zal aanstippen, waarna ik meteen per punt zal reageren op uw reactie. 1) Het eerste punt betrof uw conclusie: "Geconcludeerd moet worden dat u ruim drie maanden, tot na mijn schrijven, heeft gewacht alvorens, op 4 oktober 2023, de VvE te benaderen over deze lekkage." a. Ik noemde deze conclusie feitelijk onjuist omdat ik niet tot na uw schrijven heb gewacht tot ik de vve heb benaderd. Dáár zit de onjuistheid. b. In uw reactie op 18 oktober geeft u wederom een opsomming van mijn acties (inclusief mijn contacten met de vve van vóór 4 oktober). Aan de opsomming voegt u allerlei subjectieve kwalificaties toe die afleiden van het punt dat ik maakte in mijn eerdere mail. U gaat niet in op de onjuistheid die ik aankaartte. Overigens onderschrijf ik uw subjectieve kwalificaties niet; c. U schrijft: “Gesteld moet worden dat deze feiten mij reeds bekend waren en in mijn correspondentie aan u werden benoemd. Ook u benoemd deze feiten in uw mail, zodat mijn conclusie geen herziening behoeft.” Mijn punt was niet dat u de feiten niet kent, maar dat u desondanks concludeert dat ik de vve pas heb benaderd na 4 oktober. Dit terwijl uzelf ook in uw opsomming vermeldt dat ik eerder contact heb gehad met de vve; d. Feit blijft derhalve dat uw conclusie nog steeds incorrect is en ik verzoek u wederom deze te herzien; e. Ik maakte in mijn email ook een voorbehoud dat ik wellicht niet volledig ben geweest. Dat was inderdaad niet het geval. In uw conclusie schrijft u dat ik “ruim drie maanden” zou hebben gewacht. Afgezien van bovenstaande is deze stelling om een andere reden feitelijk onjuist: Ik ontving voor het eerst bericht van de lekkage op 31 juli. Uw brief die ik op 4 oktober ontving was ruim twee maanden daarna, niet ruim drie maanden. f. In uw brief van 18 oktober stelt u nu: “Na u bijna vier maanden de tijd te hebben gegeven de lekkages op te lossen…“ Op 31 oktober zullen echter de drie maanden verstreken zijn sinds 31 juli, geen vier maanden, dus u geeft wederom een verkeerde voorstelling van zaken. (…) 3) Als derde zaak bracht ik uw interpretatie van artikel 7.1 van de huurovereenkomst (...) b. Mijn reactie hierop: ten eerste geeft u een volledig andere interpretatie van het artikel dan u deed in uw eerste brief, waarmee uw argumentatie in ieder geval inconsistent is en waarmee u ook impliciet aangeeft dat uw eerste interpretatie incorrect was. Dit is ernstig, niet vanwege het feit dat u inconsistent bent, maar omdat u mij in uw eerste brief onder druk heeft proberen te zetten met een lezing waarvan u kon weten dat deze verkeerd was en waarvan u nu ook impliciet aangeeft dat deze niet klopt; c. Dat maakt dat ik nu moet reageren op uw tweede interpretatie van het artikel. Ook hiermee ben ik het niet eens om een andere reden. U stelt dat het duidelijk is dat deze lekkageproblemen duidelijk onder de categorie calamiteiten valt. Laat ik vooropstellen dat ik de lekkage in het appartement niet wil bagatelliseren maar een calamiteit is van een andere orde. (…) e. Indien u van mening was geweest dat er sprake zou zijn geweest van een calamiteit, had u dit argument bovendien meteen in uw eerste brief aangevoerd. Dit heeft u niet gedaan, dus blijkbaar vond u het op 26 september (2 oktober) nog geen calamiteit. U beriep zich op een andere interpretatie van het artikel; (...) Feit is dat er medio september reparatiewerkzaamheden zijn verricht door Van L[...]. Mij valt niet te verwijten dat deze blijkbaar nog niet voldoende resultaat hebben gehad. Zodra ik hoorde dat het probleem blijkbaar nog bestond, heb ik meteen een nieuwe herstelopdracht gegeven. 4) Mijn vierde hoofdpunt betrof het verwijt "Het oplossen van de overige problemen in het appartement heeft u eveneens aan cliënte overgelaten, alle verzoeken van cliënte ten spijt." a. Die stelling geeft een verkeerd beeld. Ik gaf aan dat ik een klusjesman heb ingehuurd met de opdracht alle door [huurster] vermelde zaken op te lossen. Ik gaf een opsomming van de zaken die reeds gedaan zijn en de vervolgactie, namelijk het inhuren van een andere klusjesman om de zaken te herstellen; (…)” 2.15 Op 20 oktober 2023 heeft verweerder, in reactie op een bericht van klager aan de VvE, per e-mail aan klager geschreven: “De laatste zin van uw laatste mail: “We hopen dat [huurster] hierop inmiddels heeft gereageerd en dit anders spoedig zal doen zodat de voortgang gewaarborgd is”, doet vreemd aan, immers u tot op heden al die maanden in gebreke bent gebleken.” 2.16 Diezelfde dag heeft klager, voor zover relevant, per e-mail aan verweerder geschreven: “Uw oordeel over de laatste zin van mijn email is aan u. Ik ontken evenwel dat ik in gebreke zou zijn gebleven. Feit is dat ik binnen de contractuele periode van tenminste zes weken een aanvang heb genomen met het verhelpen van het probleem. Feit is dat binnen zes weken een reparatie is uitgevoerd. Drie weken later, nu een week geleden, kregen we bericht dat de reparatie niet (of niet volledig) geslaagd zou zijn en ontstond een nieuwe situatie waarop ik actief heb gehandeld.” 2.17 Op 29 oktober 2023 heeft klager, voor zover relevant, per e-mail aan verweerder geschreven: “In mijn emails van 13 oktober en 19 oktober heb ik u gewezen op feitelijke onjuistheden in uw eerdere correspondentie. Tot dusver heeft u geen enkele door mij aangekaarte feitelijke onjuistheid teruggenomen. Het gevolg is dat deze onjuistheden nog steeds actief deel uitmaken van het dossier. Dat kan ik niet accepteren. Het in eerste instantie gebruik maken van onjuiste informatie kan nog worden uitgelegd als een vergissing die te goeder trouw is gemaakt. Een simpele rectificatie had volstaan nadat ik u wees op deze onjuistheden. Nu u echter, ondanks het feit dat ik u erop heb geattendeerd, volhardt in het gebruik van deze onjuiste informatie, moet ik tot de conclusie komen dat u in overtreding bent van de Gedragsregels Advocatuur, in het bijzonder van Regel 8 (...). Ik wil u nog eenmaal in de gelegenheid stellen de feiten in de zaak te aanvaarden en te erkennen. (...)” 2.18 Op 3 november 2023 heeft klager, voor zover relevant, per e-mal aan verweerder geschreven: “Ik constateer dat u niet inhoudelijk reageert op de door mij aangevoerde punten uit de eerdere correspondentie, die door mij zijn samengevat in mijn email van 29 oktober. Ik constateer dat u geen poging heeft ondernomen om de door mij aangedragen stellingen te weerleggen, althans u heeft een eventuele poging daartoe niet aan mij gestuurd. Ik zal niet speculeren over uw beweegredenen. U neemt dus geen afstand van de eerder door u aangevoerde feitelijke onjuistheden. U laat mij helaas geen keus hierover een klacht in te dienen bij de deken.” 2.19 Op 4 november 2023 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij feiten heeft gesteld die onjuist zijn en dat hij vervolgens heeft geweigerd om die te rectificeren, ook nadat hij is gewezen op de onjuistheid ervan. 3.2 Volgens klager heeft verweerder in ieder geval zes feitelijke onjuistheden gesteld. Het betreft het volgende: 1. Verweerder heeft in zijn e-mail van 13 oktober 2023 gesteld: “Geconcludeerd moet worden dat u ruim drie maanden, tot na mijn schrijven, heeft gewacht alvorens, op 4 oktober 2023, de VvE te benaderen over deze lekkage.” Feit is dat klager ruim vijf weken vóór 4 oktober 2023 al contact heeft gehad met de VvE, namelijk op 28 augustus 2023. 28 augustus 2023 valt binnen de contractuele termijn en 4 oktober 2023 valt erbuiten. Dit is volgens klager dus duidelijk een ondermijning van zijn rechtspositie die wordt weersproken door de feiten. 2. De zinsnede “ruim drie maanden” die in geciteerde stelling onder 1. staat is verder onjuist. Tussen het moment van melding van de lekkage, 31 juli 2023, en het moment waaraan verweerder refereert, 4 oktober 2023, waren ruim twéé maanden verstreken en niet ruim drie maanden. 3. Op 18 oktober 2023 schrijft verweerder: “Na u bijna vier maanden de tijd te hebben gegeven de lekkages op te lossen…”. Tussen het moment van melding van de lekkage, 31 juli 2023 en het moment van schrijven, 18 oktober 2023, was ruim tweeëneenhalve maand verstreken, niet bijna vier maanden. 4. Verweerder heeft tot twee keer toe, op twee verschillende wijzen, een onjuiste interpretatie gegeven van artikel 7.1 van de huurovereenkomst. 5. Op 20 oktober 2023 heeft verweerder geschreven dat klager “al die maanden in gebreke is gebleven.”. Klager ontkent in gebreke te zijn gebleven omdat hij binnen de contractuele periode van tenminste zes weken een aanvang heeft genomen met het verhelpen van het probleem. Feit is dat binnen zes weken een reparatie is uitgevoerd. Vier weken later bleek de reparatie niet (of niet volledig) geslaagd te zijn en ontstond een nieuwe situatie waarop klager actief heeft gehandeld. 6. Op 13 oktober 2023 heeft verweerder gesteld: “Het oplossen van de overige problemen in het appartement heeft u eveneens aan cliënte overgelaten, alle verzoeken van cliënte ten spijt.” Deze stelling is grotendeels onjuist. De meeste overige problemen zijn door klager opgelost en klager heeft in alle gevallen betaald voor de daarmee samenhangende kosten. 3.3 Klager merkt verder op dat verweerder ook in deze klachtprocedure bij verweer onwaarheden verkondigd, hetgeen zijn klacht jegens verweerder onderschrijft. Verweerder noemt weer verkeerde data en doet alsof de in september uitgevoerde werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden, terwijl hij weet dat deze wel hebben plaatsgevonden.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 4.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen feiten heeft gesteld die onjuist zijn en dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Zeker in het licht van artikel 7.1 van de algemene bepalingen mag volgens verweerder gesproken worden van hetgeen daar wordt gesteld over de gebreken in geval van calamiteiten. Klager stelt dat hij in de periode van zes weken een aanvang heeft gemaakt met het verhelpen van één voor rekening van verhuurder komend gebrek, hetgeen niet juist is, immers er destijds geen begin gemaakt met daadwerkelijke werkzaamheden. Eerst op 10 november 2023 werd een afspraak gemaakt dat de firma Van L. de oorzaak van de lekkageproblemen zou komen onderzoeken. Eerst op 4 december 2023 is daadwerkelijk onderzoek gedaan. Verweerder verzoekt dan ook de klacht van klager ongegrond te verklaren.
5 BEOORDELING 5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. 5.2 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn gegeven interpretatie van artikel 7.1 van de huurovereenkomst (zie hiervoor onder 3.2.4), zijn stelling dat klager al maanden in gebreke is gebleven (zie hiervoor onder 3.2.5) en zijn stelling dat klager het oplossen van de overige problemen in het appartement aan zijn cliënte heeft overgelaten (zie hiervoor onder 3.2.6) niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had. Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij de belangen van zijn cliënte behartigd en namens haar (juridische) standpunten ingenomen. Dat is de taak van verweerder als advocaat van zijn cliënte. Het is aan de civiele rechter in een eventuele onderliggende procedure - en niet aan de tuchtrechter - om te beoordelen of hetgeen partijen hebben aangevoerd voldoende is om tot een bepaalde afweging te komen. Ook is het aan de civiele rechter om de legitimiteit van deze standpunten te beoordelen. 5.3 Dat is anders voor wat betreft de klacht zoals hiervoor omschreven onder 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3. Verweerder heeft in zijn e-mails van 13 oktober 2023 en 18 oktober 2023 een tijdslijn gehanteerd met data en tijden die aantoonbaar niet kloppen. Zo beschrijft verweerder de periode van 31 juli 2023 tot en met 4 oktober 2023 als een periode van ‘ruim drie maanden’, terwijl dit feitelijk om ruim twee maanden gaat en de periode van 31 juli 2023 tot 18 oktober 2023 beschrijft verweerder als ‘bijna vier maanden’, terwijl dat feitelijk om 2,5 maand gaat. Ook plaatst verweerder het eerste moment van contact tussen klager en de VvE onjuist op de tijdslijn (namelijk in oktober, terwijl er op 28 augustus 2023 al contact tussen klager en de VvE was geweest. Dit betreffen geen juridisch inhoudelijke standpunten, maar feitelijkheden. 5.4 De mogelijkheid bestaat dat verweerder deze onjuiste tijdslijn onbewust heeft gehanteerd. Als hij hier echter door klager op wordt aangesproken, corrigeert verweerder zijn stellingen niet. Dat is slordig en op zijn minst mag van een goed advocaat worden verwacht dat hij kennis neemt van de correctie en daar serieus op reageert, althans deze rechtzet. Dat heeft verweerder niet gedaan. 5.5 Concluderend heeft verweerder naar het oordeel van de raad in zijn e-mails van 13 oktober 2023 en 18 oktober 2023 feitelijke onjuistheden verkondigd. Dit betekent echter niet per definitie dat verweerder ook meteen een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De raad weegt daarin mee dat verweerder de feitelijke onjuistheden slechts heeft verkondigd in onderlinge correspondentie tussen hem en klager, en dat deze stellingen niet als zodanig in een procedure zijn gebruikt of ten overstaan van een rechter zijn verkondigd. Uit de antecedenten van verweerder volgt weliswaar dat hij meermaals de grenzen heeft opgezocht van wat zorgvuldig en betamelijk is. In dit geval lijkt dat opnieuw het geval te zijn, maar verweerder is naar het oordeel van de raad niet buiten de grenzen getreden van wat hem als advocaat is toegestaan. Het gedrag van verweerder acht de raad slordig en niet correct, maar niet van zodanig gewicht dat dit tot het niveau komt van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De raad geeft verweerder wel mee dat bij herhaling van dit gedrag in de toekomst, deze beoordeling anders kan uitvallen. 5.6 Nu verweerder binnen de ruime grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij is gebleven, zal de klacht ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 oktober 2024