Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:185

Zaaknummer

24-562/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de bijstand van de eigen advocaat en de beëindiging daarvan in een arbeidsrechtelijke zaak. Dat verweerster tekort is geschoten in haar bijstand aan klaagster is niet gebleken. Zij was niet verplicht een nieuwe procedure voor klaagster te starten en mocht de opdracht neerleggen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 oktober 2024 in de zaak 24-562/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 23 juli 2024 met kenmerk R 2024/80 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 2 oktober 2024. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster is in een geschil verwikkeld (geweest) met haar werkgever. Op 17 april 2023 heeft de werkgever een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klaagster ingediend bij de kantonrechter.  1.2    Op 5 mei 2023 heeft de advocaat van de werkgever in een brief aan klaagster onder meer geschreven: “Deze brief is om u namens cliënte mee te delen, dat [werkgever] de arbeidsovereenkomst, voor zover die al totdat deze rechtsgeldig geëindigd zal zijn in stand zou blijven, niet wil voortzetten na het verstrijken van de overeengekomen periode. Het is een zogeheten aanzeggingsbrief” 1.3    In mei 2023 heeft klaagster verweerster benaderd voor bijstand. Op 11 mei 2023 heeft verweerster per email aan klaagster de opdracht bevestigd en onder meer geschreven: “…bevestig ik hierbij de opdracht dat ik u zal adviseren/bijstaan in verband met het door uw werkgever [werkgever] bij de kantonrechter te Rotterdam ingediende verzoekschrift strekkende tot ontbinding van uw arbeidsovereenkomst.” 1.4    Op 26 mei 2023 heeft verweerster een verweerschrift ingediend bij de rechtbank.  1.5    Op 8 juni 2023 is de zaak mondeling behandeld door de kantonrechter. Klaagster en verweerster waren daarbij aanwezig. Het proces-verbaal maakt onderdeel uit van het klachtdossier.   1.6    Diezelfde dag heeft verweerster de door de werkgever voorgestelde regeling aan klaagster gestuurd en daarbij geschreven: “De kantonrechter heeft de zaak aangehouden en we hebben afgesproken dat de kantonrechter uiterlijk 22 juni zal worden bericht of een regeling is bereikt. Als dat het geval is dan zal de kantonrechter gevraagd worden de regeling op te nemen in een proces verbaal. Is er geen regeling bereikt dan zal de kantonrechter een uitspraak doen.”  1.7    Klaagster heeft per e-mail vragen gesteld aan verweerster. Op 10 juni 2023 heeft verweerster onder meer geschreven: “De rechter heeft gisteren tijdens de zitting nog geen uitspraak gedaan. Het verzoek tot ontbinding is dan ook niet afgewezen. De rechter heeft wel voorlopig geoordeeld dat er geen gronden zijn aangevoerd die kunnen leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft de kantonrechter ook aangegeven dat [werkgever] deze zaak niet juist heeft aangepakt. De rechter heeft daarbij niet gezegd dat hij van oordeel is dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [werkgever]. Ook heeft de rechter niet gezegd dat je sowieso niet meer terug hoeft naar [werkgever] om te werken. Hij heeft wel gezegd dat dat hem moeilijk lijkt en jou gevraagd hoe jij daartegen aankijkt. Jij hebt geantwoord dat je dat wel raar zou vinden. De rechter heeft vervolgens aangegeven dat het dan goed zou zijn dat partijen praten over een oplossing. Juist om te voorkomen dat de ontbinding wordt afgewezen en jij weer aan de slag moet bij [werkgever]. De zitting is geschorst en wij hebben op de gang met elkaar gesproken over een oplossing waarbij de rechter geen inhoudelijke uitspraak hoeft te doen, maar de afspraken tussen partijen wel door de rechter worden vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Uit dit overleg is het voorstel voor een regeling gekomen zoals wij op de gang hebben besproken. Omdat jij meer tijd nodig had om over het voorstel na te denken hebben beide partijen de rechter gevraagd de zaak aan te houden. De rechter is daarmee akkoord en we hebben twee weken om de rechter te informeren of er een rechtelijk tussen partijen is bereikt. (…) Als er geen regeling wordt bereikt, zullen we dat aan de rechter laten weten en zal de rechter uitspraak doen. Er zijn dan de volgende mogelijkheden: 1.    De rechter wijst het verzoek tot ontbinding af. (…) 2.    De rechter ontbinding de arbeidsovereenkomst (…) Alles overziend ben ik van mening dat de regeling zoals die nu voorligt, mede gezien de onzekerheden over de uitkomst redelijk is. (…) Vanzelfsprekend is de keuze aan jou. Eventueel zouden we nog een ander voorstel kunnen formuleren, maar ik acht de kans wel klein dat [werkgever] bereid is akkoord te gaan met meer dan het voorliggende voorstel, omdat [werkgever] heeft aangegeven dat er geen sprake is van een eindvoorstel. Je kan er ook voor kiezen om de kantonrechter een uitspraak te laten doen.” 1.8    Op daaropvolgende vragen van klaagster heeft verweerster op 12 juni 2023 onder meer geschreven: “De zitting is gesloten en de zaak is aangehouden. Dit betekent dat de rechter alleen nog gevraagd kan worden een uitspraak te doen of gevraagd kan worden de regeling die tussen partijen is bereikt vast te leggen. Er kan geen (aanvullende) informatie worden verstrekt of nadere verzoeken worden gedaan in de procedure. In onderhandeling tussen partijen kunnen wel aanvullende eisen worden gesteld voor een regeling. Maar zoals ik al heb gezegd in mijn eerdere e-mail, acht ik de kans klein dat [werkgever] bereid is akkoord te gaan met meer dan het voorliggende voorstel.” 1.9    Klaagster heeft diezelfde dag laten weten dat verweerster aan de werkgever kan laten weten dat zij dit verder aan de rechter overlaat. 1.10    Op 15 juni 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “De advocaat van [werkgever] heeft vanochtend telefonisch contact met mij opgenomen en gevraagd of je akkoord ben met de regeling. Ik heb haar meegedeeld dat je niet akkoord bent met de regeling en dat er nog een nader voorstel zal worden geformuleerd. [Advocaat werkgever] heeft daarop laten weten dat [werkgever] niet tot meer bereid is. Verder deelde [advocaat werkgever] mee dat [werkgever] het verzoek tot ontbinding zal intrekken als er geen regeling wordt bereikt. Dat is mogelijk. [Werkgever] kan het verzoek tot ontbinding intrekking tot de datum dat er een uitspraak is gedaan. De arbeidsovereenkomst blijft bestaan en zal van rechtswege aflopen per 26 oktober 2023. Je moet er dan rekening mee houden dat [werkgever] jou kan oproepen om je werkzaamheden te verrichten omdat de arbeidsovereenkomst immers nog bestaat en je arbeidsgeschikt bent geoordeeld door de bedrijfsarts. In beginsel ben je verplicht daaraan gehoor te geven, maar je zou in dat geval kunnen aangeven dat er te veel gebeurd is en eerst het vertrouwen zal moeten worden hersteld. (…) Het voorstel voor de regeling is geldig tot en met morgen. Daarna komt het te vervallen en zal [werkgever] het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekken.” 1.11    Klaagster heeft diezelfde dag laten weten dat ze niet akkoord gaat met het voorstel van de werkgever en dat ze het goed vindt dat de rechtbank een oordeel geeft.  1.12    Verweerster heeft daarop gereageerd en geschreven: “Nog even voor de duidelijkheid. Als je niet akkoord gaat, zal [werkgever] het verzoek tot ontbinding intrekken. Er komt dan geen inhoudelijke uitspraak van de rechter. Moet ik de advocaat van [werkgever] laten weten dat je niet akkoord gaat met de regeling?”  1.13    Op 15 juni 2023 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of zij ook zelf een zaak kan starten en onder meer geschreven: “Ik ben helemaal overrompeld met het feit dat er nog een optie mogelijk is dat werkgever de gehele zaak ook kan intrekken en dat er dan geen inhoudelijk uitspraak meer gaat komen van de rechtbank. Dit heb je eerder niet benoemd, ik wist niet dat het kan en moet wel even laten bezinken.” 1.14    Op 16 juni 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “We hebben elkaar gisterenmiddag uitgebreid gesproken. We hebben het erover gehad dat [werkgever] het verzoek tot ontbinding kan intrekken tot het moment dat er uitspraak is gedaan. (….) Jij hebt aangegeven dat je een procedure wilt starten een aanspraak wilt maken op vergoeding van je schade als [werkgever] het verzoek zal intrekken. Ik heb je opnieuw geadviseerd om deze zaak achter je te laten en je te richten op de toekomst. De regeling die je zou kunnen accepteren is in mijn ogen redelijk en zorgt ervoor dat je vanuit een bestaand dienstverband op zoek kunt gaan naar ander werk. We hebben besproken dat er mogelijkheden zijn om aan de kantonrechter te vragen om [werkgever] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. (…) Mijns inziens zal er geen grond zijn voor de vergoeding van inkomensschade. (…) Wat betreft de door jou aangevoerde kosten is het maar zeer de vraag of geoordeeld zal worden dat deze kosten zijn veroorzaakt door het handelen van [werkgever] en een causaal verband hebben met het handelen van [werkgever]. Ik zie onvoldoende kans op succes in een dergelijke procedure en bovendien blijf je dan in een conflictsituatie met [werkgever] wat psychisch belastend voor je is.  Zoals je weet, kan je de regeling vandaag nog accepteren, waarna de regeling komt te vervallen. Ik hoor graag wat je besluit is.” 1.15    Naar aanleiding van een e-mail van klaagster heeft verweerster op 16 juni 2023 aan klaagster nog geschreven: “Voor de beoordeling van de vraag of [werkgever] aansprakelijk kan worden gesteld is onder meer van belang of je kunt aantonen dat je klachten het gevolg zijn van en ontstaan zijn door het werk bij [werkgever]. Zoals ik je al eerder heb gezegd, zal ik een dergelijke procedure niet gaan doen. (…) Ik zal je natuurlijk blijven adviseren en bijstaan in deze procedure en de afwikkeling daarvan.  Ik ga ervan uit dat je niet akkoord gaat met de regeling, maar ontvang voor de zekerheid je bevestiging daarvan.” 1.16    Klaagster heeft op 16 juni 2023 laten weten dat ze liefst wil procederen, maar dat ze geen keus heeft en zich genoodzaakt ziet het voorstel van de werkgever aan te nemen.  1.17    Verweerster heeft diezelfde dag onder meer aan klaagster geschreven: “Je doet voorkomen alsof ik jou geen keus laat, maar dat is niet juist. Die keuze heb je wel. Of ik jou al dan niet zou bijstaan in een eventuele aansprakelijkheidsprocedure is voor deze keuze irrelevant (…). Op dit moment kan de eventuele uitkomst van een aansprakelijkheidsprocedure niet worden bepaald en dus ook niet worden meegewogen in een eventuele keuze. (…) Omdat je aangeeft het liefst te willen procederen en gezien de overige inhoud van je vorige mail zal ik de wederpartij niet berichten dat je akkoord bent met de regeling en vraag ik je opnieuw je keuze uiterlijk vandaag voor 18.30 uur aan mij te laten weten.”  1.18    Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven: “Mijn wens is dat de rechtbank uitspraak gaat doen. Als ik niet ga schikken met [werkgever] dan wordt verzoek ingetrokken. (…) Je kan [werkgever] het akkoord geven en de rechtbank om het proces verbaal.” 1.19    Verweerster heeft daarop de onderhandeling met de werkgever voortgezet. Op 20 juni 2023 heeft verweerster een bericht van de advocaat van de werkgever over de hoeveelheid uit te betalen vakantiedagen aan klaagster gestuurd.  1.20    Klaagster heeft op 20 juni 2023 gereageerd en geschreven dat zij recht heeft op meer vakantiedagen. Klaagster schrijft daarbij ook dat zij niet meer gaat schikken en dat de rechtbank moet beslissen. 1.21    Op 21 juni 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “Ik begrijp je mail niet goed in het licht van onze eerdere mailwisselingen. Uit je mail leid ik af dat je op basis van de huidige uitkomst van de onderhandelingen de regeling afwijst. Afgelopen vrijdag heb je me bericht dat je wel een regeling wilde treffen en op die basis heb ik de onderhandelingen met [advocaat werkgever] voortgezet. Gisteren heeft zij mij bericht dat [werkgever] akkoord gaat met het laatste punt, te weten de uitbetaling van het aantal door ons genoemde vakantiedagen. Tevens heeft zij aangegeven dat het reeds op de geheimhouding van toepassing zijnde boetebeding ook bij een regeling gehandhaafd blijft. Dit is dus niets nieuws. Feitelijk ligt er nu een regeling die overeenstemt met de eerder door ons neergelegde uitgangspunten. (…) Als je geen regeling wilt aangaan, ben ik uiteraard bereid dat de wederpartij te berichten. (…) Ik wil nu wel vandaag definitief weten of je wel of niet een regeling wilt treffen conform de uitgangspunten die er nu liggen in de concept brief aan de kantonrechter.” 1.22    Op 21 juni 2023 heeft klaagster aan verweerster een aantal voorstellen voor de werkgever gestuurd.  1.23    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven: “Je gaat dus niet akkoord met de regeling. Wat betreft jouw voorstellen: daarvan heeft [werkgever] al in een eerder stadium aangegeven niet akkoord te gaan. (…) Ik zal [advocaat werkgever] en de kantonrechter vandaag laten weten dat er geen regeling is bereikt en de kantonrechter vragen om toezending van het proces verbaal van de zitting.” 1.24    Op 21 juni 2023 heeft verweerster de kantonrechter laten weten dat partijen geen regeling hebben bereikt en dat klaagster verzoekt om een uitspraak. Zij heeft daarbij verzocht om toezending van het proces-verbaal. De advocaat van de werkgever heeft een afschrift van dit bericht ontvangen.  1.25    Diezelfde dag heeft de werkgever het verzoekschrift ingetrokken. 1.26    Op 22 juni 2023 heeft verweerster aan de kantonrechter geschreven dat het verzoek van klaagster om een kostenveroordeling wordt gehandhaafd. 1.27    Op 22 juni 2023 heeft verweerster een mail van de advocaat van de werkgever aan klaagster doorgestuurd over onder meer de mededeling dat klaagster door de werkgever vrijgesteld blijft van arbeid. Op 26 juni 2023 heeft verweerster gereageerd op vragen van klaagster daarover.  1.28    Bij beschikking van 4 juli 2023 heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld in de proceskosten. 1.29    Op 7 juli 2023 heeft verweerster op vragen van klaagster onder meer geantwoord dat zij verplicht is de advocaat van de wederpartij op de hoogte te stellen van haar correspondentie met de kantonrechter.  1.30    Op 12 december 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “De arbeidsovereenkomst tussen jou en [werkgever] is ingaande 26 oktober 2023 geëindigd. [Werkgever] is overgegaan tot een eindafrekening en heeft jou twee specificaties gestuurd. Nar aanleiding daarvan en de vragen in je mail van 3 november jl. het volgende. (…) 8. Aanzegvergoeding: (…) [Werkgever] heeft jou op verschillende momenten, ook schriftelijk, laten weten geen toekomst meer te zien (…) en door de indiening van het verzoekschrift strekkende tot ontbinding van je arbeidsovereenkomst was ook duidelijk dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Ik zie dan ook geen mogelijkheden om aanspraak te maken op een aanzegvergoeding. Volledigheidshalve wijs ik je erop dat een aanzegvergoeding binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst moet worden opgeëist. (….) Dit betekent dat een verzoekschrift voor 26 december as ingediend moet zijn om aanspraak te kunnen maken op de aanzegvergoeding. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, zie ik voor deze vordering geen juridische grond en zal ik dus een dergelijke procedure niet aanhangig maken.” 1.31    Op 17 december 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “Wat betreft de aanzegvergoeding heb ik in mijn vorige mail aangegeven dat ik geen procedure aanhangig zal maken om betaling van de aanzegvergoeding door [werkgever] te verzoeken aan de rechter. Ik meen dat aan de aanzegverplichting is voldaan. (…)  Zoals je weet, zal om aanspraak te maken op de aanzegvergoeding het verzoekschrift uiterlijk op 26 december as te worden ingediend. Voor de andere verzoeken over de eindafrekening (…) geldt deze vervaltermijn niet. (…) Ik stel voor dat ik mij terugtrek en jou de gelegenheid geef een andere advocaat in te schakelen. (…) Het is dan verstandig dat deze advocaat ook de andere vorderingen met betrekking tot de eindafrekening zal gaan behandelen.” 1.32    Op 17 december 2023 heeft verweerster de advocaat van de werkgever gemaild over onduidelijkheden in de eindafrekening van klaagster. De advocaat van de werkgever heeft diezelfde dag gereageerd. 1.33    Op 18 december 2023 heeft verweerster nogmaals gemotiveerd aan klaagster laten weten dat zij geen procedure over de aanzegvergoeding zal starten en heeft zij klaagster meegedeeld dat zij zelf een verzoekschrift kan indienen. Verweerster heeft verder geschreven: “Ik ben bereid de eindafrekening voor je af te handelen, maar ik denk dat het beter is dat je een andere advocaat raadpleegt, vooral omdat je kennelijk niet vertrouwt op mijn oordeel dat er een rechtsgeldige aanzegging heeft plaatsgevonden. (…) Ik hoor graag van je of je wilt dat ik de eindafrekening voor je behandel, waarbij dus geen aanspraak zal worden gemaakt op de aanzegvergoeding.” 1.34    Op 19 december 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “Ik heb je er meermaals zowel schriftelijk als mondeling op gewezen dat ik niet bereid ben om de aanzegvergoeding aan de orde te stellen in een procedure, omdat ik meen dat dit verzoek niet voor toewijzing vatbaar is. (…) Desondanks blijf je kenbaar maken dat je toch wil dat ik een procedure aanhangig maak om de aanzegvergoeding te vorderen. Je vertrouwt kennelijk niet op mijn oordeel. In een eerder stadium hebben tussen ons soortgelijke discussies afgespeeld, waardoor het onderlinge vertrouwen al onder druk is komen te staan. Door je huidige opstelling is dat vertrouwen tussen advocaat en cliënt volledig komen weg te vallen, mede omdat je ook in ons gesprek van vandaag blijft vasthouden aan je wens om de aanzegvergoeding te vorderen. Ik heb besloten de behandeling van jouw zaak neer te leggen en niet meer voor je op te treden. Ik heb je dat meegedeeld in ons telefoongesprek. Ik heb je geadviseerd een andere advocaat te raadplegen en je verwezen naar het juridisch loket (….). Een eventuele procedure zal voor 26 januari 2024 gestart moeten worden, dus een andere advocaat heeft voldoende tijd om een procedure voor je te starten.  1.35    Op 11 april 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft klaagster tijdens de zitting en de onderhandelingen met de werkgever misleid en voorgelogen. b)    Verweerster heeft niet in klaagsters belang willen handelen. c)    Verweerster heeft niet naar klaagster geluisterd.  d)    Verweerster is haar belofte niet nagekomen om klaagster gedurende enige tijd te ondersteunen en een nieuwe procedure aanhangig te maken. e)    Verweerster heeft last minute op een vervelende wijze de zaak gestaakt en klaagster in de steek gelaten. 2.2    Klaagster stelt dat de werkgever tijdens de zitting op zijn kop kreeg en dat de rechter zei dat het niet goed voor klaagster was om terug te keren naar haar werk. Verweerster gaf tijdens de onderhandeling aan dat klaagster misschien wel terug moest haar naar haar werk en dat ze niet veel zou krijgen als ze de rechter liet beslissen. Klaagster wilde geen onderhandeling, maar wilde de rechter laten beslissen. Daar is niet naar geluisterd. Verweerster bleef steeds sturen naar onderhandelingen met de wederpartij en steeds met niet het volledige waar klaagster conform haar contract recht op heeft. Verweerster heeft klaagster niet ingelicht dat het mogelijk was dat de werkgever het verzoek zou intrekken. Verweerster heeft niet in klaagsters belang gehandeld, door haar berichten aan de rechter ook aan de wederpartij te zenden. Klaagster heeft verweerster verzocht een procedure te starten tegen de werkgever, maar verweerster weigert dit. Klaagster kan geen andere advocaat vinden voor haar zaak. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING  Overweging vooraf 4.1    Klaagster heeft in haar e-mail van 2 oktober 2024 haar klachten (nogmaals) geformuleerd. Zij heeft hierbij ook nieuwe klachten geformuleerd, zoals het verwijt dat verweerster onjuist fiscaal advies heeft gegeven. Het indienen van nieuwe klachten staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat er onvoldoende onderzoek naar deze nieuwe klachten  heeft plaatsgevonden en omdat verweerster hier niet meer op heeft kunnen reageren, zullen de nieuwe klachten buiten beschouwen worden gelaten. Waar klaagster in haar e-mail van 2 oktober 2024 een nadere toelichting op de al ingediende klachten heeft gegeven, wordt deze vanzelfsprekend wel meegenomen door de voorzitter. Toetsingskader 4.2    De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlenging van verweerster. Bij de beoordeling hiervan dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  4.3    Gedragsregel 14 lid 1 bepaalt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht. Hiermee komt tot uitdrukking dat de advocaat fungeert als dominus litis, namelijk dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.  4.4    Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt dat de advocaat zich dient terug te trekken als tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Als de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dan dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (gedragsregel 14 lid 3). Klachtonderdelen a) t/m c) 4.5    Deze klachtonderdelen zien op verweersters bijstand aan klaagster in de door de werkgever gestarte procedure. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat zij tekort is geschoten in haar bijstand aan klaagster. De voorzitter is daarvan ook niet gebleken. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster steeds met klaagster heeft overlegd en heeft uitgelegd wat de (on)mogelijkheden waren in de zaak. Verweerster heeft klaagster de door de werkgever voorgestelde regeling voorgehouden en vragen van klaagster daarover en over de procedure beantwoord. Uit de in het klachtdossier aanwezige correspondentie tussen klaagster en verweerster blijkt niet dat klaagster niet wilde onderhandelen, zoals zij zelf stelt. Uit die correspondentie blijkt vooral dat klaagster moeilijk tot een keuze kon komen en dat verweerster haar daarbij steeds heeft geïnformeerd en geadviseerd, maar dat zij de keuze uitdrukkelijk bij klaagster heeft gelaten. Klaagster heeft er uiteindelijk voor gekozen niet te schikken met de werkgever, in de wetenschap dat de rechter mogelijk dan geen uitspraak zou doen. Verweerster had klaagster er immers op gewezen dat de werkgever had laten weten in dat geval het verzoekschrift in te trekken. Verweerster heeft klaagster daarover voldoende geïnformeerd. Klaagster is kennelijk teleurgesteld over de afloop van de procedure, maar daarvan kan verweerster geen verwijt worden gemaakt. Klaagsters verwijten – dat verweerster haar heeft voorgelogen en misleid, niet naar haar heeft willen luisteren en niet in haar belang heeft gehandeld – blijken op geen enkele wijze uit de stukken. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond. 4.6    Voor zover klaagster verweerster nog verwijt dat zij de advocaat van de wederpartij op de hoogte heeft gesteld van haar berichten aan de rechtbank, geldt dat verweerster daartoe verplicht is. Daarvan kan haar geen verwijt worden gemaakt.  Klachtonderdelen d) en e)  4.7    Deze klachtonderdelen zien op de beëindiging van de werkzaamheden en de weigering van verweerster om een nieuwe procedure aanhangig te maken. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat verweerster klaagster zou adviseren en bijstaan in verband met de door de werkgever gestarte procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft verweerster gedaan. Uit de stukken blijkt niet dat verweerster heeft beloofd klaagster gedurende een bepaalde periode bij te staan. Verweerster zou klaagster nog wel begeleiden bij de eindafrekening. In december 2023 heeft zij uiteindelijk de opdracht neergelegd vanwege een vertrouwensbreuk. Dat is vervelend voor klaagster, maar gelet op de tussen klaagster en verweerster gevoerde correspondentie is dat niet onbegrijpelijk en evenmin onbetamelijk. Het is duidelijk dat er tussen klaagster en verweerster een verschil van inzicht bestond en dat klaagster dingen wenste die verweerster juridisch niet haalbaar achtte en daarom niet wilde doen. Verweerster was verder niet verplicht een nieuwe procedure voor klaagster te starten. Zij heeft klaagster in juni 2023 al uitgelegd dat zij geen aansprakelijkheidsprocedure tegen de werkgever zou starten. In december 2023 heeft verweerster gemotiveerd uitgelegd dat zij geen procedure over de aanzegvergoeding zou starten. Verweerster heeft klaagster erop gewezen dat zij daarvoor een andere advocaat kan inschakelen. Verweerster heeft met het neerleggen van de opdracht en de weigering nieuwe procedures te starten niet klachtwaardig gehandeld. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.   Tot slot 4.8    Voor zover klaagster een schadevergoeding wenst, is daarvoor geen grond omdat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard. Dit nog los van het feit dat de mogelijkheden voor toekenning van een schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.