Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:184

Zaaknummer

24-305/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De stellingen van partijen staan lijnrecht tegenover elkaar en hun verklaringen lopen zeer uiteen. Of er tussen hen een telefonische afspraak is gemaakt of verweerder in zijn klacht onwaarheden zou hebben verkondigd, kan de raad daarom niet vaststellen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder met twee petten op zou hebben gehandeld door als advocaat zowel voor de moeder als voor B op te treden, overweegt de raad dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is nu niet valt in te zien op welke wijze klaagster hierdoor rechtstreeks in haar belang zou zijn getroffen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 oktober 2024 in de zaak 24-305/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 29 september 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.  1.2    Op 2 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is, gelijktijdig met klachtzaak 24-306/A/A, behandeld op de zitting van de raad van 16 september 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klaagster van 15 mei 2024. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster en verweerder zijn werkzaam als advocaat op het gebied van het psychiatrisch patiëntenrecht.  2.3    Op 19 mei 2023 is de heer B (hierna: B) met een ernstige psychose met catatonie opgenomen in een psychiatrische kliniek. Die avond heeft de psychiater een crisismaatregel aan hem opgelegd.  2.4    Op 20 mei 2023 had klaagster piketdienst. Die ochtend heeft zij twee piketmeldingen ontvangen, waaronder de melding met betrekking tot B.  2.5    Op 20 mei 2023 om 10:39 uur hebben klaagster en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad over de overdracht van de zaak van B aan verweerder.  2.6    Om 10:50 uur heeft klaagster een e-mailbericht naar verweerder gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant: “Bijgaand de medische verklaring van [B]. Zijn moeder heeft jou benaderd en wenst graag dat jij de zaak verder doet. Ik wens jou verder veel succes met de zaak.”  2.7    Om 11:07 uur heeft verweerder klaagster een e-mailbericht gestuurd, waarin, voor zover relevant, staat:  “Kun jij mij ook de piketmelding sturen?” 2.8    Om 11:33 uur heeft verweerder klaagster nog een e-mailbericht gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant:   “Ik heb even intercollegiaal contact gezocht omtrent deze piketsituatie en kom tot de navolgende conclusie. Het lijkt mij niet redelijk dat jij dit piket declareert. Immers heb ik sinds gisteren contact met de piketcentrale gezocht omtrent [B] en gevraagd wie gisteren hoofdpiket had en dat was [mr. F]. De familie en ik, dachten dat [B] rond 18:00 uur een crisismaatregel opgelegd zou krijgen, maar dit werd na plus minus 23:00 uur opgelegd. Er is evident sprake van een voorkeursadvocaat in deze. Je stelde in ons telefoongesprek van vanmorgen dat je reeds werkzaamheden had verricht maar cliënt nog niet bezocht. Met alle respect, maar de door jou verrichte werkzaamheden kunnen qua tijdsspanne niet meer dan uit het aannemen van de piketmelding en het lezen van de medische verklaring hebben bestaan. Het lijkt mij op grond hiervan niet redelijk dat jij hiervoor een volledige piketmelding declareert. Ik kan mij voorstellen dat jij hier mogelijk anders over denkt. In dit geval stel ik voor, dat we dan dit geschil voorleggen aan het bestuur van de werkgroep WvGGZ en ons neerleggen bij hun oordeel. Ik verneem graag van je.”  2.9    Om 17:18 uur heeft klaagster verweerder een e-mailbericht gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant:  “Ik ben akkoord gegaan met een overdracht niet omdat er sprake van was voorkeur. [B] is een volwassen man en heeft niet aangegeven dat hij jou als voorkeur advocaat wilde. Indien jij had aangegeven dat jij niet akkoord was gegaan had ik wellicht de overdracht gedaan nadat ik hem had bezocht. Jij wilde niet dat ik hem ging bezoeken omdat zijn vader jou nog niet kende en blijkbaar niet akkoord was met jou. Wij hebben een afspraak gemaakt dus ik zie geen reden om het voor te leggen.”  2.10    Hierop heeft verweerder om 20:51 uur gereageerd met:  “Op grond waarvan meen jij het piket te kunnen declareren? En waar baseer je jouw argument op dat [B] mij niet als voorkeursadvocaat wenste te hebben? Je hebt hem noch bezocht noch gesproken. Enfin, ik zal de Deken hieromtrent om bemiddeling vragen.” 2.11    In een e-mailbericht van 21 mei 2023 om 08:05 uur heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “Zojuist vernam ik van de familie van [B] dat u gisteren -nadat ik de zaak had overgenomen en cliënt had bezocht- hem toch in de avond hebt bezocht. Ik kan niet anders stellen dat ik uw actie schaamteloos en verwerpelijk vindt en hebt hiermee veel verwarring veroorzaakt. En dit enkel en alleen hebt gedaan om de piketdeclaratie te kunnen declareren. Dit kan niet zonder gevolgen blijven en zal per ommegaande een officiële klacht bij de Deken tegen u indienen. (…)” 2.12    Op 25 mei 2023 heeft verweerder een klacht tegen klaagster ingediend bij de deken (zaaknummer 24-306/A/A).  2.13    Op 29 september 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder onder valse voorwendselen het dossier aan hem te hebben overdragen, onwaarheden in zijn klacht tegen haar te vermelden en twee partijen bij te staan.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De tuchtrechter toetst bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De gedragsregels brengen, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, de normen onder woorden, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij de zaak van B onder valse voorwendselen heeft overgedragen gekregen en dat hij de feiten heeft verdraaid. Klaagster en verweerder zijn op 20 mei 2023 telefonisch met elkaar overeengekomen dat verweerder de zaak overgedragen zou krijgen onder de voorwaarde dat klaagster de piketfase mocht declareren. Toen klaagster de stukken naar verweerder wilde sturen, ontkende verweerder opeens het bestaan van deze afspraak en verzette hij zich tegen het door klaagster declareren van de piketfase. Op 20 mei 2023 heeft klaagster de vader van B gesproken, nadat zij een andere cliënt had bezocht op dezelfde locatie. Klaagster heeft enkel aan de vader van B gevraagd of verweerder al langs was geweest. Toen de vader dat bevestigde, heeft klaagster het kort gehouden en is zij weggegaan. Er was niemand in de war toen klaagster wegging. 5.3    Vervolgens heeft verweerder een klacht tegen klaagster ingediend. Hierin heeft hij onwaarheden verkondigd, zoals dat verweerder de voorkeursadvocaat van B is, dat klaagster onrechtmatig een piketmelding onder zich heeft gehouden, dat klaagster wist dat verweerder B al had bezocht en dat er paniek zou zijn ontstaan omdat men dacht dat verweerder zich van de zaak had onttrokken. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij tegenstrijdige belangen heeft gediend. Verweerder handelde niet naar de wens van B, maar naar de wens van zijn moeder. Ook dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten, aldus klaagster.  5.4    Verweerder betwist dat hij met klaagster een afspraak zou hebben gemaakt over de declaratie. In het telefoongesprek op 20 mei 2023 heeft verweerder desgevraagd tegen klaagster gezegd dat niet zij, maar hij, B zou gaan bezoeken. Over een declaratie is tussen hen niets afgesproken. Ook betwist verweerder dat hij tegenstrijdige belangen zou hebben gediend. B was gelet op zijn psychiatrische toestand niet in staat om vrijelijk zijn eigen wil te kunnen bepalen. Op grond van de wet was de moeder daarom beslissingsbevoegd om verweerder als advocaat van B aan te wijzen.  5.5    De raad is van oordeel dat de klacht faalt. De raad stelt vast dat de stellingen van partijen in deze zaak lijnrecht tegenover elkaar staan. De stelling van klaagster, dat er tussen klaagster en verweerder (telefonisch) een afspraak over de declaratie zou zijn gemaakt, wordt door verweerder met klem betwist en klaagster heeft voor deze stelling geen verdere onderbouwing gegeven. De raad kan daarom niet vaststellen dat deze afspraak tussen partijen heeft bestaan. Of verweerder later van deze vermeende afspraak zou zijn teruggekomen en hij hiermee het dossier “onder valse voorwendselen” van klaagster overgedragen zou hebben gekregen, kan daarom evenmin door de raad worden vastgesteld. Ook voor het door klaagster gemaakte verwijt dat verweerder onwaarheden in zijn klacht jegens klaagster zou hebben verkondigd, geldt dat dit niet kan worden vastgesteld nu hiervoor de verklaringen van partijen te zeer uiteenlopen. Daarmee is de raad niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De klacht is in zoverre ongegrond.  5.6    Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder met twee petten op zou hebben gehandeld door als advocaat zowel voor de moeder als voor B op te treden, overweegt de raad als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan iedereen toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Naar het oordeel van de raad valt niet in te zien op welke wijze klaagster als gevolg van de door haar genoemde handelswijze van verweerder, rechtstreeks in haar belang zou zijn getroffen. Dit deel van de klacht wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024. 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 28 oktober 2024