Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-11-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:266

Zaaknummer

24-286/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat. De raad verklaart diverse klachten over de hoogte van de declaraties en over de inhoud van de juridische bijstand door verweerster ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 4 november 2024

in de zaak 24-286/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over

 

verweerster

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 23 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 24 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/107 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster heeft een geschil met mevrouw [K.] (hierna: de buurvrouw) en de heer [B] (hierna: de buurman) die naast haar wonen (hierna: de buren).

2.2 Op 12 januari 2021 heeft klaagster het kantoor van verweerster gebeld met de vraag of verweerster klaagster kon helpen bij het geschil met haar buren.

2.3 Op 14 januari 2021 heeft verweerster aan klaagster in een e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd. Die opdrachtbevestiging luidt, voor zover relevant, als volgt:

Ik heb aangegeven dat ik uw buren zal aanschrijven met het vriendelijk doch dringend verzoek om hun pesterijen te staken. Doen zij dat niet dan zal ik u verder adviseren over een procedure en een contactverbod op straffe van een dwangsom. Bijgaand treft u een conceptbrief aan. Als u met de inhoud daarvan kunt instemmen zal ik die brief versturen aan uw buren. (..) Ik heb de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging) met u besproken en aangegeven dat ons kantoor niet werkt op basis van toevoeging. U heb ook geen rechtsbijstandverzekering die de kosten van juridische bijstand dekt. U gaf aan ons kantoor desondanks de opdracht te willen geven. Ons honorarium wordt berekend aan de hand van het aantal bestede uren vermenigvuldigd met ons uurtarief. Het uurtarief bedraagt € 185,= excl. BTW (€ 223,85 incl. BTW) en wordt vermeerderd met onkosten, zoals uittreksels KvK, GBA en Kadaster, griffierechten, deurwaarderskosten etc.

2.4 In een e-mail van 14 januari 2021 heeft klaagster aan verweerster geantwoord dat zij enkele zaken aan wil passen, maar dat zij verder akkoord is met het concept.

2.5 Op 26 april 2021 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter over het geschil met de buren. Op deze zitting hebben partijen een schikking getroffen.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in strijd met regel 17 van de Gedragsregels advocatuur excessief te declareren en klaagster niet te wijzen op het feit dat zij recht had op gefinancierde rechtsbijstand; relevante stukken niet te gebruiken, stukken achter te houden voor klaagster en een incompleet dossier op te bouwen; klaagster niet goed te vertegenwoordigen tijdens de zitting, zonder toestemming met de wederpartij de schikkingsonderhandelingen aan te gaan en niet uit te leggen wat de consequenties waren van zo’n schikking; in strijd te handelen met regel 3 van de Gedragsregels advocatuur en uit eigen beweging contact op te nemen met de wederpartij; in strijd te handelen met regel 16 van de Gedragsregels advocatuur en een nieuwe zaak te starten zonder medeweten of goedkeuring van klaagster.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij excessief heeft gedeclareerd. Bij het vaststellen van de declaratie van een advocaat is het uitgangspunt dat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening wordt gebracht (zie regel 17 lid 1 van de Gedragsregels). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt de raad zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten tot een marginale toets. Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren. Daarbij gaat het om de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden. De raad is gelet op de stukken in het klachtdossier van oordeel dat van excessief declareren niet is gebleken. Dat er in het eerste gesprek een maximumbedrag zou zijn afgesproken zoals door klaagster is gesteld, is ook niet vast komen te staan en is door verweerster betwist.

5.3 Klaagster verwijt verweerster ook dat zij haar niet heeft gewezen op het recht van gefinancierde rechtsbijstand. De raad overweegt hierover dat een advocaat zijn cliënte op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Belangrijke informatie en afspraken moet de advocaat schriftelijk aan zijn cliënte bevestigen. Ook is de advocaat gehouden tot zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster heeft toegelicht dat zowel zij als haar kantoorgenoot de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand met klaagster hebben besproken en hebben uitgelegd dat zij geen zaken behandelen op basis van een toevoeging. Nadat zij daarover had nagedacht, heeft klaagster haar de opdracht gegeven, aldus verweerster. De stelling van verweerster wordt ondersteund door de inhoud van haar brief van 14 januari 2021 aan klaagster waarin verweerster de opdracht heeft bevestigd. In die brief staat onder andere het volgende: “Ik heb de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging) met u besproken en aangegeven dat ons kantoor niet werkt op basis van toevoeging. U heb ook geen rechtsbijstandverzekering die de kosten van juridische bijstand dekt. U gaf aan ons kantoor desondanks de opdracht te willen geven.” Als klaagster, zoals zij stelt, de betekenis van het woord toevoeging onvoldoende begreep, had zij daarover contact kunnen opnemen met verweerster. Dat heeft zij echter nooit gedaan. Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.4 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster relevante stukken niet heeft gebruikt, stukken heeft achtergehouden of een incompleet dossier heeft opgebouwd. Deze verwijten worden niet door de inhoud van het klachtdossier bevestigd. Deze verwijten zijn bovendien door verweerster – met stukken onderbouwd – betwist. Bij die stand van zaken is niet vast komen te staan dat deze verwijten van klaagster juist zijn. Dat betekent dat ook niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet goed heeft vertegenwoordigd op de zitting en zonder haar toestemming schikkingsonderhandelingen heeft aangegaan dan wel niet heeft uitgelegd wat de consequenties waren van zo’n schikking. Verweerster heeft hierover verklaard dat zij tijdens de schikkingsonderhandelingen steeds aan klaagster en haar echtgenoot heeft gevraagd of zij het allemaal konden volgen, begrepen, en of het in zijn algemeenheid nog wel ging. Daarop heeft klaagster telkens instemmend geantwoord. Klaagster heeft niet aangegeven of de indruk gewekt dat ze niet zou hebben overzien wat de schikking die zij trof inhield, aldus verweerster. Klaagster is met deze schikking vervolgens ook akkoord gegaan. Omdat deze verwijten van klaagster niet worden ondersteund door andere stukken in het klachtdossier en omdat verweerster deze verwijten gemotiveerd heeft betwist, kan de juistheid van deze verwijten niet worden vastgesteld. Klaagster verwijt verweerster ook dat zij de mogelijkheid van hoger beroep niet met haar heeft besproken. Dat acht de raad echter begrijpelijk omdat de zaak in een schikking en dus niet met een vonnis van de rechtbank is geëindigd. Een bespreking van een hoger beroep was daarom niet meer aan de orde. Ook is niet gebleken dat klaagster – bijvoorbeeld al voor de zitting – naar die mogelijkheid bij verweerster heeft geïnformeerd. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat ook de juistheid van dot klachtonderdeel onvoldoende is komen vast te staan. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.6 Klaagster stelt dat verweerster uit eigen beweging telefonisch contact heeft gezocht met de wederpartij. De raad is op grond van de stukken uit het klachtdossier niet gebleken dat verweerster dit heeft gedaan. Verweerster heeft dit ook betwist. Wel heeft zij verklaard dat zij - naar aanleiding van een terugbelverzoek - telefonisch contact met de verzekeringstussenpersoon van de buren heeft opgenomen. Voor zover klaagster ook hierover klaagt, is de raad van oordeel dat niet valt in te zien waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Het stond verweerster vrij om dat te doen. Bij dit klachtonderdeel heeft klaagster ook genoemd dat verweerster een voor de wederpartij bestemde brief aan het verkeerde adres heeft gestuurd. Verweerster heeft erkend dat deze brief abusievelijk aan het verkeerde adres is gestuurd. De raad is hierover van oordeel dat dit slordig is. Verweerster heeft echter aan de mensen die deze brief ten onrechte hadden ontvangen, direct verzocht om de brief als niet verzonden te beschouwen. Ook heeft verweerster dit direct aan klaagster gemeld. Gelet op dit handelen van verweerster en omdat klaagster hierdoor niet in haar belangen is geschaad, is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel e)

5.7 Klaagster stelt dat verweerster zonder haar medeweten of goedkeuring namens haar een nieuwe zaak is gestart. Klaagster kwam er pas achter dat deze zaak – over haar camerasysteem tegen L. - was aangevangen toen zij een dagvaarding ontving, aldus klaagster. Op grond van de volgende in het klachtdossier bevindende stukken volgt de raad klaagster niet in dit verwijt. In een e-mail van 13 maart 2021 heeft klaagster aan verweerster gevraagd om de zaak tegen L. over te nemen. In een e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat zij de zaak over zou nemen. In een e-mail van 14 april 2021 heeft verweerster bevestigd dat zij zou dagvaarden. Op 27 mei 2021 heeft verweerster de conceptdagvaarding aan klaagster gestuurd en op 1 juni 2021 heeft zij een reactie van klaagster met inhoudelijke aanpassingen ontvangen. De raad is van oordeel dat het beter was geweest als verweerster ook in deze zaak een (uitgebreide) opdrachtbevestiging aan klaagster zou hebben gestuurd. Gelet op de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerster kan echter niet worden gezegd dat verweerster zonder medeweten of goedkeuring van klaagster een zaak heeft gestart. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. H. van Katwijk, N.C. Milani, A.E. Mulder, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 4 november 2024