Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-11-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:270

Zaaknummer

24-312/AL/OV

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerder houdt zijn voorbereidende bespreking structureel een week voor de zitting, daarmee bewust het risico lopend dat hij geen nadere stukken meer kan indienen. Dat is niet in het belang van zijn cliënten. Verder houdt verweerder onvoldoende regie en is sprake van onvoldoende agendabeheer. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing van 8 weken met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 november 2024 in de zaak 24-312/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager 

over

verweerder 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 12 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 30 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2236938 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 september 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van door klager op 6 september 2024 ingediende stukken. 

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1    Klager en zijn broer B. zijn beiden benoemd als executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van hun moeder. Ook zijn zij beiden, tezamen met anderen, erfgenaam van hun moeder. 

2.2    Tot de nalatenschap van hun moeder behoort een woning (hierna: de woning). 

2.3    De broer van klager heeft op 10 juni 2022 een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de woning, waarin de woning is verkocht voor € 110.000.  

2.4    Klager heeft op 16 juni 2022 eveneens een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de woning, waarin een koopprijs van € 250.000 is overeengekomen.

2.5    Op 8 november 2022 is namens klager beslag gelegd op de woning. Voor het leggen van dit beslag is klager bijgestaan door een andere advocaat dan verweerder. 

2.6    Verweerder heeft, als advocaat van klager, de broer van klager gedagvaard om de levering van de woning op grond van de door de broer gesloten koopovereenkomst tegen te houden.

2.7    Op 18 januari 2023 heeft de advocaat van de broer een conclusie van antwoord (tevens houdende een conclusie van eis in reconventie) ingediend. 

2.8    Verweerder heeft die conclusie op 12 april 2023 doorgezonden aan klager.

2.9    Op 18 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank plaatsgevonden.

2.10    Na de mondelinge behandeling heeft klager een andere advocaat benaderd om een procedure te starten tot ontslag van zijn broer als executeur in de nalatenschap van hun moeder.

2.11    Klager heeft op 12 mei 2023 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.12    Bij vonnis van de rechtbank van 31 mei 2023 zijn de vorderingen van klager afgewezen.

2.13    Verweerder heeft namens klager in juni 2023 een kortgeding aanhangig gemaakt, onder meer om de executie van het vonnis van 31 mei 2023 te doen schorsen en de opgelegde dwangsommen ongedaan te maken. 

2.14    Bij vonnis in kortgeding van 14 juni 2023 zijn de vorderingen van klager afgewezen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    de conclusie van antwoord te laat aan klager door te zenden, waardoor klager geen aanvullende stukken meer kon indienen;  Volgens klager is de kans groot dat hij daardoor de procedure heeft verloren, waardoor hij schade heeft geleden. De e-mail van 23 januari 2023 (raad: waarin aan klager is bericht dat verweerder een conclusie van antwoord had ontvangen en deze zal doorsturen) is alleen aan klager gezonden en niet ook, zoals afgesproken, aan zijn gemachtigde. Vanaf januari 2023 heeft verweerder nagenoeg geen contact meer met klager opgenomen over de lopende procedure, terwijl verweerder op 18 januari 2023 de conclusie van antwoord van de wederpartij had ontvangen. b)    geen inlevingsvermogen te hebben, omdat hij op een voor klager zeer ongelegen moment telefonisch overleg wilde voeren;  In dat gesprek heeft verweerder klager bovendien geadviseerd de zaak beter in te trekken en zijn verlies te accepteren. c)    hem geen adequate juridische ondersteuning te bieden; Klager heeft verweerder nog gevraagd uitstel te vragen of zich voor de zitting te onttrekken, zodat de zitting verzet zou worden en klager nog de mogelijkheid zou hebben om alsnog aanvullende stukken in te dienen. Dat heeft verweerder niet gedaan. De pleitnota van verweerder is zeer kort voor de afspraak tussen klager en verweerder aan klager toegezonden, waardoor klager geen tijd had om de pleitnota door te nemen. In die pleitnota stonden bovendien hoofdzakelijk de door klager zelf aangeleverde teksten. Klager had daarin meer ondersteuning van verweerder verwacht. Verweerder heeft op de zitting niet, zoals was afgesproken, zijn fout met betrekking tot het niet tijdig doorzenden van de conclusie van antwoord aan klager gemeld aan de rechter. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn zorgplicht. Zo liet hij ook dwangsommen verbeuren. d)    de waarheidsplicht te schenden; In zijn verweer benoemt verweerder dat hij in november 2022 al bekend was met de door de broer van klager gesloten koopovereenkomst ten aanzien van de woning. Daar kon verweerder echter pas vanaf het moment van indiening van de conclusie van antwoord mee bekend zijn, dus eerst vanaf 18 januari 2023. e)    te veel te declareren; Klager beklaagt zich over de (hoogte van de) door verweerder gefactureerde uren en vordert zijn betaalde facturen terug.  f)    geen welgemeend excuus aan klager te maken.    3.2    Ter zitting heeft klager zijn klacht toegelicht aan de hand van door hem overgelegde spreekaantekeningen. 

 

4    VERWEER  Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Maatstaf  5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.

5.2    De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.

5.3    De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard  veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdelen a) en c): te laat doorzenden van de conclusie van antwoord van de wederpartij en geen adequate juridische ondersteuning bieden

5.4    Deze klachtonderdelen zal de raad gezamenlijk bespreken, omdat deze beide zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Vast staat dat verweerder op 18 januari 2023 de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie (hierna ook: de conclusie) van de wederpartij heeft ontvangen. Op 23 januari 2023 heeft verweerder aan klager per e-mail bericht dat hij de conclusie had ontvangen en dat hij deze aan klager zou doorzenden. Verweerder was in de veronderstelling dat dit ook is gebeurd, maar kwam er in april 2023, kort voor de geplande zitting, pas achter dat dit niet het geval was. Op 12 april 2023 is de conclusie door verweerder alsnog aan klager gezonden. Dat klager in de tussentijd niet aan de bel heeft getrokken dat hij de conclusie nog niet had ontvangen, kan verweerder aan klager niet tegenwerpen. Het is naar het oordeel van de raad de verantwoordelijkheid van verweerder om de conclusie zo spoedig mogelijk na ontvangst aan klager door te zenden. Door deze pas zes dagen voor de zitting aan klager te doen toekomen zijn diens belangen geschaad. Klager kon zo immers geen stukken meer in de procedure brengen, nu dat op grond van het procesreglement uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling moet gebeuren. Die termijn was al verstreken. Ook heeft verweerder ervoor gekozen om de voorbespreking voor de zitting binnen gemelde tien dagen termijn te doen plaatsvinden. Ter zitting van de raad is gebleken dat dit geen vergissing was, maar een keuze. Verweerder verklaarde dat hij in zijn zaken standaard pas een week voor de zitting de voorbespreking met zijn cliënten houdt en dat hij er zich van bewust is dat hij daarmee een risico neemt geen stukken meer aan de rechtbank te kunnen toezenden als uit die bespreking volgt dat dit wenselijk is. Verweerder merkte daarbij op dat het volgens hem vrijwel nooit voorkomt dat na twee schriftelijke rondes nog nadere relevante stukken door zijn cliënten worden aangeleverd. Naar het oordeel van de raad gaat verweerder met die uitspraak eraan voorbij dat van hem als advocaat mag worden verwacht hierin de leiding te nemen en zelf actief naar bepaalde stukken te vragen of deze te doen opstellen. Verder ontneemt verweerder zijn cliënten de mogelijkheid om op eigen initiatief met suggesties te komen voor het indienen van nadere producties. Zo heeft klager toegelicht dat hij naar aanleiding van de conclusie een tegenrapport had willen laten maken, welke mogelijkheid hem door de late toezending en de late bespreking is ontnomen. De raad ziet geen rechtvaardiging voor het feit dat verweerder het risico dat belangrijke stukken niet meer kunnen worden ingediend kennelijk welbewust neemt. Dit temeer nu dit zeer eenvoudig is te voorkomen door processtukken tijdig door te sturen en eerder een voorbespreking te houden. Verweerder is veel te laat begonnen met de voorbereiding van de mondelinge behandeling van de zaak. Hij heeft daardoor ook weinig tijd gehad een gedegen pleitnota te maken en deze met zijn cliënt te bespreken.

5.5    Toen het klager bleek dat er een probleem was met de 10-dagentermijn heeft klager verweerder nog verzocht te proberen dit te herstellen, dan wel uitstel van de zitting te vragen of zich te onttrekken. Verweerder heeft dat alles niet gedaan en heeft niets geprobeerd om nog enige oplossing voor het probleem te creëren. Dat had wel op zijn weg gelegen en mocht van hem worden verwacht. 

5.6    In het dossier heeft de raad voorts geen plan van aanpak aangetroffen met een inschatting van de kansen van de zaak. Desgevraagd verklaarde verweerder dat sprake was van grote spoed en dat hij klager mondeling heeft gewaarschuwd met betrekking tot de proceskansen. Dit heeft verweerder niet (ook) schriftelijk aan klager medegedeeld, maar dat had wel gemoeten.

5.7    Voormelde feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de raad van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening, wat hem tuchtrechtelijk kan worden verweten. De klachtonderdelen a) en c) zijn gegrond. Daarbij neemt de raad niet mee de gang van zaken rond de verbeurte van dwangsommen. Er zijn weliswaar dwangsommen verbeurd, maar dat was (mede) omdat klager het vonnis niet wilde nakomen en een kortgeding wilde starten. Dat verweerder ten aanzien van het verbeuren van dwangsommen tuchtrechtelijk tekort is geschoten is door klager onvoldoende onderbouwd. 

Klachtonderdeel b) en f): geen inlevingsvermogen hebben en geen gemeende excuses gemaakt 

5.8    In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat hij hem belde terwijl hij tijdens een klus op een dak stond en hij verweerder niet te woord kon staan. Daarnaast verwijt klager verweerder dat laatstgenoemde geen excuses heeft gemaakt. 

5.9    Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Verweerder kan niet zien dat klager op een dak staat als hij hem belt. Het is aan klager om de oproep dan wel of niet te beantwoorden. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder hier zou treffen. Datzelfde geldt voor het niet maken van excuses. Nog afgezien van het feit dat klager wel degelijk enige vorm van excuses heeft gemaakt, is het niet aanbieden van excuses hooguit niet behoorlijk, maar in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 

Klachtonderdeel d): de waarheidsplicht schenden

5.10    Verweerder zou in zijn verweer verklaard hebben al eerder van de koopovereenkomst van de broer van klager op de hoogte te zijn dan 18 januari 2023. De raad gaat er vanuit dat klager doelt op het antwoord van verweerder in de klachtzaak. Verweerder heeft betwist al eerder op de hoogte te zijn geweest van die koopovereenkomst en de raad leest dit ook niet in het antwoord van verweerder op de klacht. Daarin wordt enkel melding gemaakt wanneer de broer van klager een koopovereenkomst heeft gesloten, niet dat verweerder er toen van op de hoogte was. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Als klager iets anders heeft bedoeld is de klacht onvoldoende onderbouwd.  Klachtonderdeel e): de hoogte van de declaraties

5.11    De raad begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klager stelt dat er te veel is gedeclareerd tegenover het door verweerder gebodene. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet bovenmatig gedeclareerd, zoals blijkt uit overgelegde urenstaten en facturen. Er is door verweerder zelfs nog een aanzienlijke nota gecrediteerd en voor het kortgeding heeft verweerder in het geheel niets in rekening gebracht. 

 

6    MAATREGEL 

6.1    Nu twee klachtonderdelen gegrond worden verklaard, komt de vraag aan de orde of aan verweerder een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja welke. 

6.2    Daarbij is niet alleen van belang of door het verwijtbaar handelen een kernwaarde is geschonden, maar ook  het tuchtrechtelijk verleden van verweerder. 

6.3    De gegrond verklaarde klachtonderdelen zien op een kernwaarde: deskundigheid. Van belang is dat een advocaat tijdig met de voorbereiding van een zitting begint. Verweerder houdt zijn voorbereidende bespreking pas een week voor de zitting, daarmee bewust het risico lopend geen nadere stukken meer te kunnen indienen. Het betreft hier niet een eenmalige misser maar, zo is gebleken, een structureel onjuiste aanpak. Dat is niet zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Het is in het belang van iedere cliënt dat zijn of haar zaak tijdig wordt voorbereid, zodat er voldoende tijd is een en ander samen door te spreken, eventuele nadere stukken in het geding te brengen en de zitting voor te bereiden zonder dat er een tijdklem ontstaat. Verweerder lijkt dat belang onvoldoende in te zien. Verder kon het gebeuren dat het verweerder pas een paar dagen voor de zitting bleek dat hij maandenlang verzuimd had de conclusie van de wederpartij naar zijn cliënt te sturen. Verweerder houdt onvoldoende regie en kennelijk is er sprake van onvoldoende agendabeheer. Verweerder heeft ook niets gedaan om te proberen de ‘schade’ voor klager te beperken, ook niet toen klager zelf met suggesties kwam als het vragen van uitstel of het zich onttrekken aan de zaak. Verweerder vond een tegenrapport kennelijk onvoldoende van belang, terwijl dat mogelijk wel verschil had kunnen maken voor de uitkomst van de zaak van klager. Ernstig is tot slot dat verweerder weinig zelfinzicht heeft getoond en zich niet bewust lijkt van de ernst van zijn tekortschieten.

6.4    De raad is van oordeel, gelet op het vorenstaande en ook gezien het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van acht weken passend en geboden is, waarbij een proeftijd zal gelden van twee jaar. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c  genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond; -    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van acht (8) weken op; -    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; -    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging; -    stelt de proeftijd op een periode van twee (2) jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; -    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot de duur van de proeftijd, aldus tot twee (2) jaar.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mr. E.H.M. Harbers en mr. J.G. Molenaar, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024.

 

Griffier    Voorzitter

 

 

Verzonden op : 11 november 2024