Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:269
Zaaknummer
24-374/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Klacht van een advocaat over andere advocaat, onder meer over het doen van onnodige grievende en onwelwillende uitlatingen, is ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 4 november 2024
in de zaak 24-374/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/145 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft haar cliënten H. [S] en S. [S] bijgestaan als advocaat in een verdelingsprocedure aangaande de onverdeelde nalatenschap van de vader van haar cliënten. Verweerder heeft mevrouw [M], de moeder van de cliënten van klaagster, in die procedure bijgestaan.
2.2 Op 10 december 2021 is door partijen in comparitie overeengekomen dat [M] de inboedelzaken, die zich in de gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning bevinden, toegewezen zou krijgen.
2.3 Vanaf november 2022 woonde H. [S] alleen in deze woning, omdat [M] toen naar een door haar aangekocht appartement was verhuisd. [M]had nog wel de sleutel van de woning en zij verbleef daar af en toe. Zowel de client van klaagster als [M] had een aantal eigen kamers in gebruik.
2.4 Op 31 augustus 2023 is verweerder, met [M] en de partner van [M] naar deze woning gegaan. De cliënten van klaagster zijn toen ook naar de woning gegaan en hebben verweerder verzocht om de woning te verlaten. Ook klaagster heeft dat - telefonisch - verzocht. Verweerder heeft dat in eerste instantie geweigerd. Op enig moment hebben verweerder, zijn cliënte en haar partner de woning verlaten.
2.5 Op 4 september 2023 stond er in de verdelingsprocedure een zitting gepland.
2.6 In een brief van 13 oktober 2023 heeft klaagster aan verweerder het volgende geschreven:
Met uw optreden heeft u zonder voldoende rechtvaardiging op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van cliënten, althans van cliënt die aldaar woonachtig is. U weet dat hij daar nu alleen woont. Met het ingaan op de uitnodiging van uw cliënte heeft u bewust het risico genomen om cliënten tegen het lijf te lopen, zonder dat ik daarbij aanwezig was als hun advocaat. U had daar geen toestemming voor. Toen het risico zich verwezenlijkte, bent u niet meteen weggegaan en heeft u niet mij meteen gebeld, maar bent u gebleven en zelfs uitgebreid in gesprek met hen gegaan, hetgeen resulteerde in een uiterst ongemakkelijke en onaangename discussie, terwijl ik naar hun onderweg was. U heeft zaken gezegd die de kwestie die partijen verdeeld hield bepaald niet dienen en voor cliënten erg intimiderend waren, naast ronduit onfatsoenlijk. U ging niet weg toen u dat werd verzocht en heeft kwalijke dingen gezegd. (…) Graag geef ik u de komende twee weken de gelegenheid mij uw visie op het geheel te geven, alvorens cliënten en ik zelf een klacht tegen u gaan indienen vanwege overtreding van regels 1, 6, 7, 25 en daarmee 46 van onze Gedragsregels.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:
in strijd te handelen met regel 1 van de gedragsregels door zich tijdens een telefoongesprek herhaaldelijk onnodig grievend en onwelwillend uit te laten; in strijd te handelen met regel 25 van de gedragsregels advocatuur door zonder de toestemming van klaagster in contact te treden met de cliënten van klaagster.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Oordeel - inleiding
5.2 Op 31 augustus 2023 zijn verweerder, de cliënte van verweerder en de partner van de cliënte van verweerder de gemeenschappelijke woning binnengegaan omdat (volgens verweerder) zijn cliënte hem de woning wilde laten zien. De cliënten van klaagster waren op dat moment niet in de woning aanwezig, maar zagen via de cameradeurbel mensen de woning binnengaan en zij zijn vervolgens ook naar de woning gegaan. In de woning is er tussen de cliënten van klaagster en verweerder een discussie ontstaan. Niet duidelijk is wat er in de woning precies is gezegd en gebeurd. De lezingen van de cliënten van klaagster en verweerder daarover lopen uiteen. Wel staat vast dat de cliënten van klaagster op enig moment verweerder hebben verzocht om uit de woning te vertrekken. Verweerder heeft dat geweigerd. Vervolgens hebben de cliënten van klaagster de politie gebeld. Ook hebben zij toen telefonisch contact opgenomen met klaagster, hun advocaat. Klaagster heeft in dat gesprek verweerder ook verzocht te vertrekken. Dat heeft verweerder wederom geweigerd en verweerder heeft haar (onder meer) gevraagd of ze gek was. Enige tijd later hebben verweerder, zijn cliënte en de partner van zijn cliënte alsnog de woning verlaten. De cliënten van klaagster hebben over dit handelen van verweerder ook een klacht tegen verweerder ingediend. In die klachtzaak staat in het bijzonder de vraag centraal of verweerder de woning op verzoek van klaagster en haar cliënten had moeten verlaten. In de onderhavige klachtzaak wordt alleen een oordeel over de klacht van klaagster gegeven.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster stelt dat verweerder zich in het telefoongesprek onnodig grievend en onwelwillend heeft uitgelaten. Volgens klaagster heeft verweerder in dat telefoongesprek onder meer gezegd dat hij zich niet laat commanderen en dat hij het recht heeft om daar te zijn. Ook heeft verweerder in het telefoongesprek gevraagd of klaagster ‘gek is geworden’. Met klaagster is de raad van oordeel dat het beter was geweest als verweerder de vraag of klaagster gek was geworden achterwege had gelaten. Dat heeft verweerder ook erkend en hij heeft daarvoor al in datzelfde telefoongesprek zijn excuses aangeboden. Die enkele bewoordingen acht de raad echter niet zo beledigend of grievend dat deze tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Dat geldt ook voor de andere bewoordingen die verweerder zou hebben gebruikt. Het stond hem als advocaat van de wederpartij van de cliënten van klaagster vrij om deze te gebruiken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 Klaagster stelt ook dat verweerder in strijd met gedragsregel 25 heeft gehandeld doordat hij zonder toestemming in contact is getreden met haar cliënten. De raad volgt klaagster niet in dit verwijt. In deze gedragsregel is bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Uit de stukken en het verhandelde op de zitting van de raad blijkt dat verweerder samen met zijn cliënte naar de woning is gegaan. Op dat moment waren de cliënten van klaagster niet in die woning aanwezig en niet is gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat die cliënten van klaagster naar die woning zouden komen. Toen de cliënten van klaagster later wel naar de woning zijn gegaan, is verweerder weliswaar niet direct uit de woning vertrokken, maar niet is gebleken dat verweerder met die cliënten van klaagster inhoudelijk over de zaak heeft gesproken. Uit de stukken in het klachtdossier is dat onvoldoende gebleken en verweerder heeft dat ook betwist. Bij die stand van zaken is van schending van deze gedragsregel of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M. Lont en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024