Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:261
Zaaknummer
240071
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. Verweerster heeft de belangen van de vader van klagers behartigd in een kwestie die gaat over zijn beschermingsbewind. Klagers 1 en 3 zijn de bewindvoerders van de vader. Het hof is het eens met het oordeel van de raad dat verweerster als partijdige belangenbehartiger in het belang van de vader heeft gehandeld en daarbij de belangen van klagers niet onnodig heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van 18 oktober 2024 in de zaak 240071
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster 1
klaagster 2
klager 3
tezamen ook: klagers
tegen:
verweerster
1 INLEIDING
1.1 Het gaat in deze tuchtzaak om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. Verweerster heeft de belangen van de vader van klagers behartigd in een kwestie die gaat over zijn beschermingsbewind. Klagers 1 en 3 zijn de bewindvoerders van de vader. Het hof is het eens met het oordeel van de raad dat verweerster als partijdige belangenbehartiger in het belang van de vader heeft gehandeld en daarbij de belangen van klagers niet onnodig heeft geschaad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en het oordeel van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 23-502/A/A een beslissing gewezen op 29 januari 2024. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard, de klachtonderdelen c) t/m j), l) m) en n) voor zover ingediend door klaagster 2 niet-ontvankelijk verklaard en zijn de klachtonderdelen c) t/m j), l), m) en n) voor zover ingediend door klagers 1 en 3 ongegrond verklaard. Ter zake van klachtonderdeel k zijn alle klagers niet-ontvankelijk verklaard. Aan verweerster is geen maatregel opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:20 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 27 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder; - een e-mail van klagers van 11 augustus 2024, met als bijlage productie 24, voorzien van een toelichting. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 augustus 2024. Daar zijn de gemachtigde van klagers en verweerster verschenen. De gemachtigde van klagers heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klagers zijn de drie kinderen van de heer D.L. S (hierna: de vader). Verweerster is de (voormalig) advocaat van de vader. De vader heeft ook een klacht over verweerster ingediend, bij de raad geregistreerd onder het zaaknummer 23-503/A/A.
3.3 In februari 2021 heeft klaagster 1 contact gezocht met het kantoor van verweerster om juridisch advies in te winnen over de positie van de vader. Klaagster 1 heeft toen telefonisch gesproken met mr. U, een kantoorgenote van verweerster. Op verzoek van mr. U heeft klaagster 1 haar een aantal vertrouwelijke documenten toegestuurd.
3.4 Op 3 februari 2021 heeft klaagster 1 mr. U, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd:
“Afgelopen week sprak ik u telefonisch over het voorgenomen huwelijk van mijn vader (1939) met zijn jongere vriendin (1975) uit Indonesië. Zij hebben sinds 3 jaar een relatie. Het huwelijk stond gepland op 12 februari 2021, maar dit wordt uitgesteld omdat er nog een akte van HV moet worden opgesteld en ondertekend. Mijn zus (1968), mijn broer (1971) en ik (1966) maken ons zorgen over de situatie. Wij hebben van mijn vader nu inzage gekregen in zijn testament (mei 2019) en het concept HV (…). Ik heb met u morgen 4 februari 2021 om 14 uur afgesproken om langs te komen voor advies. Ik stuur u hierbij het testament en het concept HV toe ter informatie.”
3.5 Op 4 februari 2021 heeft een gesprek tussen klaagster 1 en mr. U plaatsgevonden op het kantoor van mr. U. Op 5 februari 2021 heeft mr. U klaagster 1 een opdrachtbevestiging gestuurd. Zij schrijft voor zover relevant:
“Naar aanleiding van het gesprek gisteren, 4 februari 2021, bevestig ik hiermee je opdracht om je te adviseren over de (on-) mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de akte van huwelijksvoorwaarden die je vader wil laten opmaken dan wel naar aanleiding van de wens van je vader om zijn testament te wijzigen.”
3.6 Voor het telefonische, schriftelijke en persoonlijke contact met klaagster 1, heeft mr. U. geen kosten in rekening gebracht.
3.7 Een jaar later, op 10 maart 2022, hebben klagers een spoedverzoek tot ondercuratelestelling van hun vader ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter).
3.8 Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kantonrechter klaagster 1 en klager 3 benoemd tot provisioneel bewindvoerders met betrekking tot de goederen van hun vader.
3.9 Het verzoek tot onder curatelestelling van de vader is aangehouden. In de beschikking staat onder meer:
“De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de processtukken, sprake is van een situatie waarin onmiddellijke bescherming van betrokkene noodzakelijk is. (…) Het spoedeisende karakter van het verzoek rechtvaardigt benoeming van de voorgestelde provisionele bewindvoerders [klaagster 1 en klager 3] met ingang van heden. (…) De bewindvoerder heeft alle bevoegdheden die een curator krachtens de wet heeft.”
3.10 Op 25 mei 2022 heeft de vader zich tot verweerster gewend en haar verzocht namens hem hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 11 maart 2022 en hem bij te staan in het vervolg van de curateleprocedure. Op 27 mei 2022 heeft verweerster de vader voor het eerst bij haar op kantoor gesproken.
3.11 Op 2 juni 2022 heeft verweerster contact opgenomen met DAS Rechtsbijstand, de verzekeraar van de vader. Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft DAS Rechtsbijstand verweerster per e-mail, voor zover relevant, het volgende bericht:
“Zoals wij bespraken komt de door u [bestede] tijd voorafgaand aan de aanstaande opdracht niet voor vergoeding in aanmerking nu verzekerde zonder toestemming van DAS u heeft ingeschakeld ter behartiging van zijn belangen. Verzekerde is zelf verantwoordelijk voor het betalen van deze kosten en u kunt de facturen ten aanzien van deze kosten rechtstreeks naar verzekerde sturen. (…) Voor de resterende werkzaamheden in deze zaak wens ik graag afspraken te maken over de kosten die met de behandeling gemoeid zijn. Hierbij is het vanuit DAS gebruikelijk om een afspraak te maken over het aantal te besteden uren dan wel een fixed fee af te spreken.”
3.12 Op 7, 8 en 10 juni 2022 heeft verweerster met DAS Rechtsbijstand gecorrespondeerd over vergoeding van door haar te verrichten werkzaamheden.
3.13 Op 7 juni 2022 heeft verweerster namens de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) tegen de beschikking van 11 maart 2022.
3.14 Bij e-mail van 8 juni 2022 heeft verweerster klaagster 1 bericht dat haar vader zich tot haar heeft gewend en dat zij namens haar vader een beroepschrift heeft ingediend bij het hof tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 maart 2022.
3.15 Op 17 juni 2022 hebben klagers zich bij verweerster beklaagd over het handelen van verweerster. Zij schrijven, voor zover relevant, in een e-mail aan verweerster, waarvan zij ook een afschrift sturen aan DAS Rechtsbijstand het volgende:
“Onlangs ontvingen wij een brief van u. (…) Het verbaast ons zeer dat u ons aanschrijft met de mededeling dat u een beroepschrift bij het Gerechtshof heeft ingediend. Wij willen u erop wijzen dat het u niet vrij staat om in deze zaak namens onze vader op te treden, omdat wij (als kinderen) oud-cliënt zijn van uw kantoorgenoot mevrouw mr. [U]. Een jaar geleden hebben wij uw kantoor (…) geraadpleegd. Wij hebben gesproken over de precaire situatie waarin onze vader (83) zich bevindt (…). Mevrouw [U] heeft de zaak, zowel telefonisch als tijdens een gesprek op uw kantoor, uitgebreid met mij besproken. (…) Zij is nota bene degene geweest die ons heeft gewezen op de mogelijkheid en het belang van bewind/curatele ter bescherming van onze vader. Met mevrouw [U] is correspondentie over deze kwestie uitgewisseld, waaronder vertrouwelijke documenten en een opdrachtbevestiging. Uw eigen kantoor heeft ons bewind/curatele geadviseerd. Het is tamelijk bizar dat wij nu van u een brief ontvangen, waarin u ons meldt tegen het toegekende provisioneel bewind een beroepschrift bij het Gerechtshof te hebben ingediend. Hiermee gaat u in tegen het eerder gegeven advies van uw eigen kantoor. Gezien de voorgeschiedenis, de voorkennis en de belangenverstrengeling bent u niet gerechtigd om deze zaak aan te nemen en te behandelen. (…) Wij gaan ervan uit dat u zich per direct terugtrekt en uw beroepschrift intrekt.”
3.16 Hierop heeft verweerster zich teruggetrokken als advocaat van de vader. Op 21 juni 2022 schrijft verweerster in dat verband aan klagers:
“Daarnaast heb ik (…) uitgezocht of ik uw vader nog langer kan bijstaan. U hebt - zo blijkt nu - inderdaad op 4 februari 2021 een oriënterend gesprek met mijn kantoorgenote, mr. [U], gehad. Ik heb begrepen dat u niet tevreden was over dit gesprek en dat u daarna hebt besloten verder geen gebruik te maken van haar diensten. Voor de werkzaamheden van mijn kantoorgenote heeft u geen factuur ontvangen. Bij de controle bij aanvang van mijn werkzaamheden voor uw vader kwam uw dossier, dat inmiddels al gearchiveerd was, niet naar boven. Nu ik echter op de hoogte ben van de omstandigheid dat u met mijn kantoorgenote hebt gesproken, zie ik mij genoodzaakt om mij terug te trekken als advocaat van uw vader. Ik zal dit op korte termijn met hem bespreken. Daarna zal ik de rechtbank en het gerechtshof verwittigen.”
3.17 Verweerster heeft de zaken van de vader overgedragen aan mr. S.
3.18 Op 23 juni 2022 hebben klagers verweerster geschreven, voor zover relevant:
“We stellen het op prijs dat u zich terugtrekt als advocaat van onze vader en gaan ervan uit dat u uw beroepschrift bij het Gerechtshof intrekt. Aangezien u de opdracht in beginsel nooit had mogen aannemen volgt daaruit dat u dit beroepschrift nooit had mogen schrijven. Aangezien u deze immers met mogelijke voorkennis geschreven heeft. Wij hebben het contact met mevrouw [U] zeer gewaardeerd. Dat er voor het telefonische, schriftelijke en persoonlijke contact geen factuur is verstuurd had als reden dat er een cruciale onjuistheid zat in haar uitleg betreffende een van de documenten, waardoor wij e.e.a. nog bij een andere jurist moesten verifiëren. Wij hebben overigens nooit gezegd geen gebruik meer te willen maken van haar diensten.”
3.19 Op 23 juni 2022 heeft DAS Rechtsbijstand verweerster gevraagd om haar visie op de klachten vervat in de e-mail van klagers van 17 juni 2022. Volgens DAS Rechtsbijstand is verweersters visie van belang voor de eventuele verstrekking van een opdracht vanuit DAS Rechtsbijstand aan verweerster in deze zaak.
3.20 Verweerster heeft DAS Rechtsbijstand op 28 juni 2022 geantwoord dat zij zich heeft teruggetrokken als advocaat van de vader. Vervolgens heeft DAS Rechtsbijstand verweerster diezelfde dag bericht dat nu er geen opdracht aan verweerster is verstrekt, DAS Rechtsbijstand ook niet de gemaakte kosten zou vergoeden en verweerster om die reden haar eindnota rechtstreeks aan haar opdrachtgever, de vader, kon sturen.
3.21 Op 14 juli 2022 heeft verweerster twee facturen naar klaagster 1 en klager 3 gestuurd voor de door haar voor hun vader verrichte werkzaamheden in mei en juni 2022. Verweerster schrijft in haar begeleidende e-mail, voor zover relevant:
“In de periode mei t/m juni 2022 heb ik uw vader bijgestaan naar aanleiding van de beschikking van 11 maart jl. waarbij de rechtbank Amsterdam u als provisioneel bewindvoerders van uw vader heeft benoemd. Op verzoek van uw vader heb ik namens hem van deze beslissing appel ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam en heb ik de rechtbank verzocht een definitieve beslissing te nemen op het verzoek om uw vader onder curatele te plaatsen. Op verzoek van [klaagster 1] heb ik mij in beide procedures teruggetrokken nadat duidelijk was geworden dat zij in februari 2021 een gesprek met mijn kantoorgenote mr [U] heeft gehad. Voor mijn werkzaamheden heb ik uw vader de bijgesloten declaraties gezonden. Hij heeft mij gemeld dat hij niet bij machte is om mijn rekeningen te voldoen, aangezien u zijn financiën beheert. Hierdoor verzoek ik u voor betaling van mijn facturen zorg te dragen.”
3.22 Op 22 juli 2022 heeft klaagster 1 (met DAS Rechtsbijstand en klager 3 in cc) verweerster bericht niet tot betaling te zullen overgaan. Zij schrijft voor zover relevant:
“Onze vader, (…) is dementerend en staat onder bewind, omdat hij niet meer in staat is om zijn eigen belangen te behartigen. Als advocaat weet u dat u ons - als bewindvoerders van onze vader - vooraf dient te informeren over uw voorgenomen werkzaamheden en de te verwachten kosten. Dit heeft u niet gedaan. (…) DAS heeft ons geadviseerd om de advocaten van onze vader naar hen door te verwijzen, aangezien DAS in deze zaak de externe advocaten/advocaatkosten van onze vader vergoedt. Wij verwijzen u derhalve naar DAS. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat zij uw onrechtmatig uitgevoerde werkzaamheden zullen vergoeden, maar u kunt het altijd proberen.”
3.23 Op 28 juli 2022 heeft verweerster klaagster 1 (en klager 3 in cc) geantwoord op de e-mail van 22 juli 2022:
“Dank voor uw bericht. In antwoord hierop kan ik u het volgende berichten. Het is juist dat ik namens uw vader appel heb ingesteld van de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij uw vader provisioneel onder bewind is gesteld. Uw vader is het niet eens met deze beslissing. Hij is voorafgaand aan deze uitspraak niet door de kantonrechter gehoord of gezien. Daarnaast heb ik namens uw vader de kantonrechter verzocht om een beslissing te nemen in de bodemzaak, die u bent gestart en waarin u hebt verzocht om uw vader onder curatele te stellen. Van de griffie had ik begrepen dat het kantongerecht na een telefoontje van u de mondelinge behandeling van deze zaak (de eerste gelegenheid dat uw vader zelf zijn verhaal zou kunnen doen) uit behandeling had genomen. (…) Ten onrechte stelt u dat uw vader het kantongerecht niet had mogen verzoeken om uw verzoek om curatelestelling in behandeling te nemen noch dat het hem vrijstond om intussen appel aan te tekenen van het provisionele bewind dat de kantonrechter had opgelegd. Ik verzoek u, zo nodig sommeer ik u, om mijn rekeningen te betalen. Of u vervolgens hierna deze rekeningen doorstuurt naar de DAS en met hen een vergelijk treft, is aan u. Ik sta hierbuiten. Indien mijn rekeningen niet binnen 14 dagen na heden, derhalve uiterlijk 10 augustus 2022, geheel zijn voldaan (…) zal ik mij wenden tot de kantonrechter te Amsterdam met een klacht over uw bewind en maak ik voorts aanspraak op de wettelijke vertragingsrente vanaf 11 augustus 2022 en vergoeding van alle kosten, die ik in en buiten rechte zal maken teneinde te komen tot de incasso van mijn facturen (…).”
3.24 Op 5 augustus 2022 heeft klager 3 (met klaagster 1 en de afdeling bewind van de rechtbank Amsterdam in cc) verweerster, voor zover relevant, bericht:
“Indien u de juiste weg had bewandeld had u met DAS uw vergoeding kunnen regelen. Nu DAS uw vergoeding weigert, lijkt het ons niet terecht dat u uw eis tot betaling op deze wijze bij ons/onze vader neerlegt. Onze vader betaalt immers niet voor niets zijn rechtsbijstand premie en zijn eigen bijdrage voor de behandeling van deze zaak. Indien u meent recht te hebben op betaling dient u met DAS tot een vergelijk te komen. Als bewindvoerders mogen wij niet zelf oordelen over bedragen boven de €1500. Wij hebben derhalve uw eis tot betaling bij de rechtbank neergelegd ter beoordeling. De rechtbank verzoekt om uw geduld, omdat de betreffende rechter op vakantie is. Hij zal in de laatste week van augustus weer aanwezig zijn. Wij wachten op zijn oordeel. Zodra wij hierover bericht ontvangen zullen wij u op de hoogte stellen.”
3.25 Op 9 augustus 2022 heeft verweerster klager 3 (met klaagster 1 en de afdeling bewind van de rechtbank Amsterdam in cc) geschreven:
“Uw vader heeft zich op 25 mei jl. tot mij kantoor gewend met het verzoek appel aan te tekenen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam op 11 maart jl. had gewezen, waarbij hij provisioneel onder bewind was gesteld. Op 27 mei heb ik uw vader voor het eerst gesproken. De appeltermijn eindigde op 11 juni jl. Naar aanleiding van onze bespreking heb ik op 31 mei telefonisch contact opgenomen met de rechtbank. Mevrouw D. O(…) van de rechtbank heeft mij laten weten dat de rechtbank naar aanleiding van een telefoontje van uw zus niet van plan was om de hoofdprocedure in behandeling te nemen. In haar telefoongesprek met de rechtbank zou uw zus hebben gemeld dat de relatie met uw vader inmiddels was verbeterd, waardoor verdere behandeling achterwege kon blijven. (…) Op 10 juni jl. heb ik de rechtbank verzocht de bodemzaak (het verzoek om ondercuratelestelling van 10 maart 2022, dat uw zussen hadden ingediend) in behandeling te nemen. Op 17 juni heeft uw zus [klaagster 1] zich voor het eerst tot mij gewend. Zij heeft meegedeeld dat ik niet gerechtigd was om het beroepschrift in te dienen omdat u allen oud-cliënt van mijn kantoorgenote, mr [U] zouden zijn. Ik heb dit onmiddellijk onderzocht en mij is gebleken dat uw zus op 4 februari 2021 (± 15 maanden eerder) een gesprek met mijn kantoorgenote heeft gehad. Omdat zij niet tevreden was over het advies van mijn kantoorgenote heeft zij verder geen gebruik willen maken van de diensten van mijn kantoorgenote. Er is door mijn kantoor om die reden geen dossier aangemaakt. Uw zus heeft niet betaald voor de diensten van mijn kantoorgenote. Ik betwist dat er sprake was van belangenverstrengeling toen ik uw vader sprak en bijstond in mei en juni 2022, maar heb om iedere discussie te vermijden mij vrijwillig teruggetrokken. Uw zus heeft om haar moverende redenen haar berichten aan mij gedeeld met het Gerechtshof Amsterdam, de Rechtbank Amsterdam en de DAS. Naar aanleiding hiervan heeft de DAS contact met mij opgenomen en gevraagd of ik uw vader nog bijstond. Toen dat niet het geval is heeft de DAS mij laten weten niet over te gaan tot betaling van mijn facturen. Ik betwist derhalve dat ik de DAS niet tijdig heb geïnformeerd over mijn werkzaamheden. Ik betwist dat er sprake was van belangenverstrengeling toen ik uw vader bijstond. Ik betwist dat ik voorafgaand aan het appel contact met u had moeten opnemen over dat appel. Als wederpartij in deze procedure heb ik uw toestemming niet nodig om de procedure te voeren. Wel heb ik u onmiddellijk geïnformeerd. U noch uw zussen hebben hier echter niet meteen op gereageerd. Ik houd het erop dat het uitblijven van de betaling door DAS is veroorzaakt door uw zus [klaagster 1]. Ik was tot het schrijven van die brief in onderhandeling met de DAS over de vergoeding van mijn werkzaamheden. Over mijn uurtarief hadden wij al overeenstemming. Het ligt op uw weg, als bewindvoerders van uw vader, om zorg te dragen voor betaling voor de DAS. Ik heb met de DAS geen overeenkomst; uw vader wel. (…) Uw vader heeft in alle gesprekken die ik met hem heb gevoerd op mij een heldere indruk gemaakt. Zijn wens om zijn financiën nog zelf te mogen regelen is m.i. daarom legitiem zolang niet een rechter, die uw vader heeft gezien en gesproken, hier anders over oordeelt. Dat uw vader eerst op 19 juli jl deze mogelijkheid heeft gehad is mede door uw zus veroorzaakt.”
3.26 Bij e-mail van 23 augustus 2022 hebben klaagster 1 en klager 3 verweerster laten weten dat zij verweersters facturen bij de afdeling bewind van de rechtbank hebben neergelegd.
3.27 Bij beschikking van 21 september 2022 heeft de kantonrechter de vader onder curatele gesteld. Hiermee is het provisioneel bewind van klaagster 1 en klager 3 van rechtswege geëindigd. Ook tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld. Mr. S heeft de vader hierin bijgestaan.
3.28 Op 28 oktober 2022 heeft verweerster de curator verzocht om tot betaling van haar facturen met een totaalbedrag van € 3.620,93 over te gaan. Op 8 december 2022 heeft de curator de kantonrechter verzocht te beoordelen of verweerster in aanmerking komt voor vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van de vader.
3.29 Op 13 december 2022 heeft de kantonrechter de curator bericht vooralsnog geen toestemming te geven voor vergoeding van het honorarium ten laste van het vermogen van de vader, omdat een grondslag voor betaling van het honorarium lijkt te ontbreken.
3.30 Bij brief van 5 januari 2023 heeft verweerster de kantonrechter geschreven dat zij van de curator had vernomen dat haar verzoek om vergoeding van haar werkzaamheden was afgewezen en heeft zij de kantonrechter verzocht haar besluit van 13 december 2022 te herzien.
3.31 Op 28 februari 2023 heeft het hof de beschikkingen van 11 maart 2022 en 21 september 2022 bekrachtigd.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) (…);
b) (…);
c) ten onrechte heeft verzuimd de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 in te lichten over het voornemen om voor de vader op te treden;
d) ten onrechte heeft verzuimd de rechtsbijstandsverzekeraar van de vader tijdig in te lichten over het voornemen om voor hem op te treden;
e) ten onrechte facturen bij de vader heeft ingediend;
f) ten onrechte facturen bij de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 heeft ingediend;
g) meerdere dreigementen heeft geuit richting de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3;
h) heeft geprobeerd de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 te chanteren door te dreigen met een klacht tegen het bewind van de tijdelijk bewindvoerders;
i) zich na haar terugtrekking als advocaat van de vader, ten onrechte is blijven bemoeien met de zaak, waarbij zij (bewust) onware inhoudelijke en procedurele uitspraken heeft gedaan;
j) met het voorgaande, onder (i), de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 in kwaad daglicht heeft willen stellen en haar eigen klachtwaardige werkwijze heeft willen goed praten;
k) zelfs nadat de kantonrechter de vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van vader had afgewezen is verweerster de curator e-mails, facturen en dreigementen blijven sturen;
l) met het voorgaande handelen haar positie als advocaat heeft misbruikt en uit eigen belang heeft gehandeld. Hiermee heeft zij de belangen van de vader en klagers geschaad, is zij niet integer en belemmert zij een eerlijke rechtsgang;
m) op 5 januari 2023 een klachtwaardige brief aan de kantonrechter heeft gestuurd met onwaarheden over klagers en over de gang van zaken. Zij heeft bovendien geen afschrift van de brief aan klagers gestuurd;
n) de beschikbare en door klagers overgelegde medische gegevens moedwillig heeft omzeild en op onjuiste en onware gronden hoger beroep heeft ingesteld.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdelen a) en b) (tegenstrijdig belang) gegrond verklaard en bepaald dat aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd.
Ontvankelijkheid
5.2 Over klaagster 2 overweegt de raad dat zij, anders dan haar zus en broer (klagers 1 en 3) bij beschikking van 11 maart 2022 niet benoemd is tot provisioneel bewindvoerder. Zij klaagt dus uitsluitend in haar hoedanigheid als dochter. De klachtonderdelen c t/m n betreffen het belang van klagers 1 en 3 als provisionele bewindvoerders van de vader. Nu klaagster 2 dat niet is, heeft zij geen rechtstreeks eigen belang bij die klachtonderdelen en is haar klacht (uiteengezet in de onderdelen c t/m n) niet-ontvankelijk.
5.3 De raad heeft klachtonderdeel k) niet-ontvankelijk verklaard met de volgende overweging.
In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij zelfs nadat de kantonrechter een vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van de vader had afgewezen aan de curator van de vader e-mails, facturen en dreigementen is blijven sturen. Geen van klagers wordt door dit handelen van verweerster rechtstreeks in hun belang getroffen. Het gaat hier om het belang van de curator en alleen zij kan een klacht indienen over verweerster als zij vindt dat verweerster met haar gedragingen ten opzichte van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 De raad heeft de klachtonderdelen c) t/m j), l), m) en n) ongegrond verklaard met de volgende overwegingen.
Klachtonderdeel c)
5.5 Er bestaat geen wettelijke verplichting die voorschrijft dat een advocaat voorafgaand aan zijn dienstverlening aan een onder bewind gestelde eerst de bewindvoerders om toestemming moet vragen. Het stond de vader vrij om de beschikking van de kantonrechter van 11 maart 2022, waarbij klagers als provisionele bewindvoerders zijn benoemd, aan te vechten en verweerster hoefde voor haar bijstand hierin niet eerst toestemming van klagers (die de wederpartij zijn in die procedure) te vragen.
Klachtonderdeel d)
5.6 Uit de gedingstukken volgt dat de vader zich op 25 mei 2022 tot verweerster heeft gewend en haar heeft verzocht hem bij te staan in het hoger beroep tegen de beschikking van 11 maart 2022. Op 27 mei 2022 heeft de vader verweerster voor het eerst op kantoor bezocht. Op 2 juni 2022 heeft verweerster telefonisch contact gezocht met DAS Rechtsbijstand en verzocht haar een opdracht te verstrekken in verband met de zaak van de vader. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als verweerster eerder contact had opgenomen met DAS Rechtsbijstand, vindt de raad het moment waarop verweerster zich heeft gemeld bij DAS Rechtsbijstand niet verwijtbaar laat. Verweerster heeft verder toereikend toegelicht dat zij niet langer kon wachten met het aanvangen van haar werkzaamheden voor de vader totdat DAS Rechtsbijstand een beslissing had genomen over de vergoeding van de kosten, omdat de appéltermijn op 11 juni 2022 afliep. Daarmee heeft verweerster naar het oordeel van de raad als partijdige belangenbehartiger in het belang van haar cliënt zorgvuldig gehandeld.
Klachtonderdelen e) en f)
5.7 Klagers verwijten verweerster in klachtonderdeel e) dat zij haar facturen in eerste instantie bij de vader had ingediend, die verweerster had verwezen naar klaagster 1, met de mededeling dat zij zijn financiën beheerde. Klagers zijn van mening dat verweerster hiermee onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat verweerster wist dat de vader onder bewind stond. Hoewel dit handelen van verweerster naar het oordeel van de raad geen schoonheidsprijs verdient, voert het de raad te ver dit tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten.
5.8 In klachtonderdeel f) verwijten klagers verweerster dat zij ten onrechte facturen bij klagers als provisioneel bewindvoerders heeft ingediend. Niet alleen betreffen de facturen werkzaamheden die verweerster überhaupt niet had mogen verrichten, omdat sprake was van belangenverstrengeling, maar bovendien had verweerster zich voor betaling van de facturen moeten wenden tot DAS Rechtsbijstand, de verzekeraar van de vader. Ook dit handelen van verweerster levert naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt op. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerster in eerste instantie haar werkzaamheden bij DAS Rechtsbijstand wilde declareren, maar dat die haar had laten weten dat zij rechtstreeks bij de opdrachtgever (de vader) moest declareren. Uit de bespreking van klachtonderdeel e) volgt reeds dat verweerster haar facturen niet rechtstreeks aan de vader had moeten sturen nu hij onder bewind stond, maar aan klagers als provisioneel bewindvoerders. Dat heeft verweerster uiteindelijk gedaan en dat stond haar vrij. Het feit dat verweerster zich inmiddels wegens belangenverstrengeling had teruggetrokken, betekent niet dat verweerster na haar terugtrekking geen declaratie meer mocht sturen van de door haar verrichte werkzaamheden.
Klachtonderdelen g) en h)
5.9 Klagers hebben hun verwijten onvoldoende onderbouwd. Ook in de overgelegde gedingstukken kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van deze verwijten. Nu verweerster deze verwijten uitdrukkelijk heeft betwist, valt de juistheid van de verwijten niet vast te stellen.
Klachtonderdelen i) en j)
5.10 Ook deze (ernstige) verwijten aan het adres van verweerster zijn naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd. Weliswaar hebben klagers hun verwijten met voorbeelden toegelicht, maar deze voorbeelden kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat verweerster zich na haar terugtrekken met de zaak is blijven bemoeien en bewust onware uitspraken heeft gedaan met als doel klagers in kwaad daglicht te stellen. Verweerster heeft deze aantijgingen ook uitdrukkelijk betwist.
Klachtonderdeel l)
5.11 De raad is van oordeel dat het klachtdossier als zodanig onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de verwijten van klagers.
Klachtonderdeel m)
5.12 Nadat verweerster van de curator had vernomen dat haar verzoek om vergoeding van haar werkzaamheden was afgewezen, heeft zij de kantonrechter bij brief van 5 januari 2023 verzocht de beslissing te herzien. Dat verweerster hierin onwaarheden heeft vermeld over klagers en over de gang van zaken is de raad niet gebleken en is onvoldoende onderbouwd door klagers. Verder was verweerster niet verplicht om een afschrift van haar brief aan klagers te sturen, nu deze kwestie klagers niet (meer) aanging, aangezien zij geen provisioneel bewindvoerders meer waren en er een curator was benoemd.
Klachtonderdeel n)
5.13 Uit de gedingstukken is gebleken dat in april 2021 bij de vader MCI (Mild Cognitive Impairment) is geconstateerd, maar dat uit het klachtdossier, anders dan klagers stellen, niet volgt dat bij de vader door een medische professional de diagnose dementie was vastgesteld op het moment dat verweerster bijstand aan hem ging verlenen. Daarmee geldt dat de raad niet is gebleken dat verweerster moedwillig medische gegevens heeft omzeild en op onware gronden hoger beroep heeft ingesteld. De raad komt tot de slotsom dat verweerster als partijdige belangenbelangenbehartiger in het belang van de vader heeft gehandeld en daarbij de belangen van klagers niet onnodig heeft geschaad. Weliswaar is verweerster gehouden in deze familierechtzaak zo mogelijk de-escalerend op te treden, maar dat betekent niet dat verweerster zich heeft te gedragen zoals klagers wensen.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klagers
Ontvankelijkheid
6.1 Ten onrechte heeft de raad overwogen dat klaagster 2 geen belang zou hebben bij de klachtonderdelen c t/m n. Klaagster 2 klaagt immers niet alleen in haar hoedanigheid van dochter, maar tevens in haar hoedanigheid van mede-aanvrager/verzoeker van de onderbewindstelling/onder curatelestelling, waarbij zij haar broer en zus (klagers 1 en 3) heeft voorgesteld als bewindvoerders/curators.
6.2 Ten onrechte heeft de raad (ook) klagers 1 en 3 ten aanzien van klachtonderdeel k niet-ontvankelijk verklaard. Verweerster heeft zich in haar correspondentie richting de curator en de rechtbank immers in negatieve zin uitgelaten over klagers en inhoudelijke en daarnaast procedurele onwaarheden geuit over de gang van zaken, waarbij zij aanvallen doet op de integriteit en intenties van klagers, hetgeen schadelijk is voor klagers, aangezien klagers voor de relatie met hun vader mede afhankelijk zijn van hun verstandhouding met de curator en de rechtbank.
Inhoudelijk
6.3 Als inleidende algemene beroepsgrond hebben klagers aangevoerd dat de raad de klachtonderdelen c t/m n onvoldoende inhoudelijk heeft beoordeeld en een deel van de feiten niet is genoemd en/of onbesproken is gebleven. Klagers menen dat de raad over deze klachtonderdelen niet juist geoordeeld heeft. Klagers komen daarom in hoger beroep tegen de beslissing van de raad betreffende de ongegrond verklaarde klachtonderdelen c t/m n.
6.4 Verder hebben klagers, samengevat weergegeven, de navolgende beroepsgronden aangevoerd:
- de raad heeft miskend dat het standpunt van klagers is dat verweerster de bewindvoerders had moeten inlichten over haar voornemen om voor de vader op te treden en niet dat zij om toestemming hadden moeten vragen;
- de raad is ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat verweerster niet adequaat heef gereageerd op het verzoek van DAS Rechtsbijstand om zo snel mogelijk een kostenplaatje in te dienen, waarop een opdracht kon volgen;
- ten onrechte heeft de raad overwogen dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerster in eerste instantie haar werkzaamheden bij DAS Rechtsbijstand wilde declareren, maar dat die haar had laten weten dat zij rechtstreeks bij de opdrachtgever (vader) moest declareren; - de raad is ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de vader zijn premie voor rechtsbijstand betaalt, dat de bewindvoerders de eigen bijdrage van vader hebben betaald voor de behandeling van deze zaak, dat DAS Rechtsbijstand externe advocaten in deze zaak vergoedt en dat verweerster verzaakt heeft om haar vergoeding op de juiste wijze met DAS Rechtsbijstand te regelen. Door haar declaraties bij vader en bewindvoerders in te dienen schaadt verweerster de belangen van vader;
- ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerster in het belang van vader zou hebben gehandeld en daarbij de belangen van klagers niet onnodig zou hebben geschaad;
- ten onrechte heeft de raad aan klagers de stelling toegedicht dat bij vader door een medisch professional de diagnose dementie was gesteld op het moment dat verweerster bijstand aan vader ging verlenen.
6.5 Klagers verwijzen voor de onderbouwing van hun hoger beroep naar hetgeen zij in eerste aanleg naar voren hebben gebracht.
6.6 In de kern komt hun betoog erop neer dat verweerster de kwetsbare situatie waarin vader zich bevindt heeft genegeerd, door de (medische) gegevens over de sinds 2010 bestaande cognitieve problemen en de recente bevindingen van de casemanager dementie te ontkennen en daarmee volledig voorbij te gaan aan het feit dat vader dementerend is. Verweerster heeft in haar beroepschrift bewust onwaarheden vermeld, waarmee zij op onjuiste en onware gronden hoger beroep heeft ingesteld. Daarnaast heeft verweerster zich zowel voor als na haar terugtrekking schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en heeft zij achter de rug van klagers om onwaarheden geuit en zich negatief over klagers uitgelaten tegenover mensen en instanties waar klagers mee te maken hebben en van afhankelijk zijn.
Verweer verweerster
6.7 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Omvang hoger beroep
7.1 Het hoger beroep van klaagster is gericht tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen c t/m n. Verweerder is niet in beroep gekomen tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en b) zodat deze klachtonderdelen in beroep niet meer aan de orde zijn.
Ontvankelijkheid: klaagster 2
7.1 Het hof overweegt als volgt. Het hof zal in hoger beroep de klachtonderdelen c) tot en met n) opnieuw in hun geheel beoordelen. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of klaagster 2 een eigen rechtstreeks belang heeft bij de klachtonderdelen c t/m n.
Ontvankelijkheid: klachtonderdeel k
7.2 Het hof is van oordeel dat de raad terecht en op de juiste gronden klagers niet-ontvankelijk heeft verklaard ter zake van dit klachtonderdeel. Het hof sluit zich aan bij deze beslissing van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
De klachtonderdelen c t/m j en l t/m n, de maatstaf
7.3 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.4 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
7.5 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen: – het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, – het belang van de wederpartij én van eventuele anderen bij het voorkomen daarvan, – het verloop van het geschil tot dan toe, – en de kans op succes van een procedure.
7.6 Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
7.7 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die een herhaling van eerder door klagers 1 en 3 ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen te komen dan de raad, nu klagers 1 en 3 geen argumenten hebben aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof acht de beslissing van de raad voldoende gemotiveerd en sluit zich hierbij aan. In aanvulling hierop overweegt het hof nog dat verweerster niet gehouden was klagers van tevoren in te lichten over haar voornemen om voor hun onder bewind gestelde vader op te treden. Naar het oordeel van het hof heeft verweerster als partijdig belangenbehartiger het standpunt van de vader verwoord binnen de haar toekomende ruime mate van vrijheid. Door klagers is onvoldoende onderbouwd en ook anderszins is niet gebleken dat de door verweerster ingenomen standpunten onjuist waren en dat verweerster dit wist of moest weten. Dat de belangen van klagers door verweerster bewust of op ontoelaatbare wijze zijn geschaad, heeft het hof ook in hoger beroep niet kunnen vaststellen.
Slotsom 7.8 Conclusie uit het voorgaande is dat het hof de beroepsgronden van klagers verwerpt en de beslissing van de raad bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 29 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-502/A/A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. van Dijk en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 oktober 2024