Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:144

Zaaknummer

24-463/DB/LI

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager verwijt verweerder dat hij geen gratieverzoek heeft ingediend. Verweerder heeft de klacht weersproken en naar voren gebracht dat hij op 19 januari 2023 per gewone post een gratieverzoek heeft ingediend. De raad constateert dat verweerder dit verweer niet heeft onderbouwd met stukken waaruit de correcte indiening van een gratieverzoek bij de juiste instantie blijkt. De raad heeft aldus niet kunnen vaststellen dat verweerder namens klager een gratieverzoek heeft ingediend.      Wel staat vast dat verweerder niet heeft geverifieerd of het gratieverzoek in goede orde door de bevoegde instantie was ontvangen, terwijl dit wel op verweerders weg had gelegen. Klacht gegrond. De raad is van oordeel dat verweerder in ernstige mate is tekort geschoten in de bijstand aan klager. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de raad de oplegging van de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 oktober 2024

in de zaak 24-463/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde: 

 

over:

 

verweerder

 

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 9 december 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 19 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-002 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Verweerder heeft begin 2022 de opdracht aanvaard om namens klager een gratieverzoek in te dienen.

2.3     Klager heeft meerdere malen contact gezocht met verweerder met het verzoek om hem te informeren over de stand van zaken. Klager heeft zich op enig moment tot een andere advocaat, mr. V, gewend. Mr. V heeft op 5 september 2023 aan verweerder verzocht om te bevestigen dat een gratieverzoek was ingediend en om hem op de hoogte te brengen van de stand van zaken. Op 14 september 2023 heeft verweerder aan mr. V bericht dat hij met vakantie was en dat hij nog geen beslissing op het gratieverzoek had ontvangen. Op 16 september 2023 heeft mr. V verweerder verzocht om een afschrift van het gratieverzoek te verstrekken. Op 28 september 2023 heeft mr. V aan verweerder een rappel gestuurd. Verweerder heeft niet op de berichten van mr. V gereageerd.

2.4     Op 5 oktober 2023 heeft mr. V aan verweerder verzocht om het dossier aan hem over te dragen. Op 10 oktober 2023 heeft mr. V van verweerder het dossier, waaronder een ingevuld gratieformulier, ontvangen. Op 31 oktober 2023 heeft mr. V aan verweerder verzocht om hem het kenmerk van de gratieprocedure te verstrekken. Verweerder heeft op dat verzoek niet gereageerd.

2.5     Mr. V heeft op 6 november 2023 contact gezocht met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft mr. V bij e-mail van 7 november 2023 bericht dat geen gratieverzoek van klager bekend was.

2.6     Mr. V heeft verweerder verzocht om hem te berichten of er wel een gratieverzoek was ingediend. Op 22 november 2023 heeft mr. V aan verweerder een rappel gestuurd met het verzoek om binnen twee dagen te reageren. Op deze berichten heeft verweerder niet gereageerd.

2.7     Op 9 december 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2.8     Mr. V heeft namens klager alsnog een gratieverzoek ingediend, welk verzoek is toegewezen.

 

3. KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd doordat hij heeft nagelaten een gratieverzoek in te dienen.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1    Toetsingskader

De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2     Beoordeling

Verweerder heeft het verwijt dat hij geen gratieverzoek heeft ingediend weersproken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij op 19 januari 2023 per gewone post een gratieverzoek heeft ingediend. De raad constateert dat verweerder dit verweer niet heeft onderbouwd met stukken waaruit de correcte indiening van een gratieverzoek bij de juiste instantie blijkt. De raad heeft aldus niet kunnen vaststellen dat verweerder namens klager een gratieverzoek heeft ingediend.

5.3     Wel staat vast dat verweerder niet heeft geverifieerd of het gratieverzoek in goede orde door de bevoegde instantie was ontvangen, terwijl dit wel op verweerders weg had gelegen. Het is immers de verantwoordelijkheid van de advocaat om zich ervan te vergewissen dat een door hem ingediend (proces)stuk door de ontvangende instantie in goede orde is ontvangen. Naar eigen zeggen heeft verweerder het gratieverzoek in januari 2023 ingediend. Verweerder heeft niet weersproken dat klager meerdere keren aan verweerder heeft verzocht om hem te informeren over de stand van zaken. Voor het uitblijven van enige actie van verweerder in de periode na januari 2023 heeft verweerder geen toereikende verklaring gegeven. De in de privésfeer gelegen problemen waarvan volgens verweerder sprake was, hebben in elk geval niet als een rechtvaardiging voor het niet ondernemen van enige actie te gelden.

5.4     De raad concludeert dat verweerder gelet op het voorgaande niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klacht is derhalve gegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1     De raad overweegt dat van een advocaat, die een opdracht tot indiening van een gratieverzoek aanvaardt, een grote mate van zorgvuldigheid wordt verwacht, nu met de behandeling van een dergelijke zaak een zwaarwegend belang is gemoeid, namelijk het belang van de cliënt om in vrijheid te worden gesteld. De raad is van oordeel dat verweerder in ernstige mate is tekort geschoten in de bijstand aan klager. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de raad de oplegging van de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken.

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 28 oktober 2024.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 28 oktober 2024