Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:255

Zaaknummer

24-262/AL/MN

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft niet op eerste verzoek van klaagster het volledige dossier aan haar, dan wel aan haar nieuwe belangenbehartiger, afgegeven. Dat klaagster volgens verweerder zelf al over het dossier beschikte, doet aan die verplichting tot afgifte niet af. De raad volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat de opvolgend belangenbehartiger impliciet heeft ingestemd met het voorstel van verweerder om af te wachten of Nationale Nederland tot betaling van zijn kosten zou overgaan om pas daarna de overdracht van het dossier te bespreken. Van verweerder had, overeenkomstig de strekking van gedragsregel 28 tussen advocaten onderling, ook in dit geval verwacht mogen worden dat hij actief contact met die gemachtigde had gezocht voor nader overleg over de financiële afwikkeling en het moment van afgifte van het dossier. Dat heeft verweerder naar zijn zeggen niet gedaan maar het dossier zes maanden na het eerste verzoek aan de gemachtigde van klaagster gestuurd. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 oktober 2024 in de zaak 24-262/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 september 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2265524 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 augustus 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 2 augustus 2024.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.

2.1    Klaagster heeft door een verkeersongeval in 2019 letsel opgelopen. Verweerder heeft haar bijgestaan in haar letselschadezaak.

2.2    In zijn e-mail van 13 april 2024 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende bericht: Ik refereer aan ons telefoongesprek dat ik zojuist met u voerde. (…) Het telefoongesprek werd emotioneel en op enig moment mengde zich een mij onbekende man in het gesprek, die met verheven stem mij, mijn kantoorgenoot [naam] en ons kantoor van vanalles beschuldigde en op het eind zelfs begon te schelden, waarna de verbinding eenzijdig van uw zijde werd verbroken. Eerlijk gezegd ben ik een beetje overrompeld door deze gang van zaken met voor mij onbegrijpelijke uitlatingen en beschuldigingen. Ondanks mijn expliciete verzoek de toon te matigen en rustig het gesprek te vervolgen, meende deze persoon zich te moeten misdragen. Uiteraard staat het u vrij om een andere belangenbehartiger in te schakelen, maar de gang van zaken verbaast mij wel. Uw dossier zal op eerste verzoek worden overgedragen naar de advocaat van uw keuze met dien verstande dat ik u wel adviseer een LSA advocaat te benaderen.

2.3    In een e-mail van 1 mei 2023 heeft een letselschadespecialist, mr. van B, aan verweerder gemeld dat hij de letselschadezaak van klaagster overneemt en heeft verzocht om toezending van het volledige dossier. Verder heeft hij laten weten dat hij heeft begrepen dat de kosten van verweerder volledig zijn of worden vergoed door Nationale Nederlanden (NN) en als dat onjuist is, hij daarover dan graag bericht van verweerder wil ontvangen. Op 12 mei 2023 heeft mr. van B verweerder gerappelleerd. 

2.4    In zijn e-mail van 21 mei 2023 heeft verweerder onder meer aan mr. van B bericht: Ik nam goede nota van de omstandigheid dat u de zaak verder zult behandelen en heb NN van deze ontwikkeling op de hoogte gebracht.  Tegelijkertijd heb ik NN gevraagd om de openstaande kosten buiten rechte tot een bedrag ad € 4.960,93 op mijn kantoor rekening over te maken danwel mij gemotiveerd te berichten wat NN hiervan weerhoudt. Dit klemt temeer omdat er ook verscheidene medische verschotten niet zijn voldaan. Zodra ik verneem op mijn verzoek kom ik inhoudelijk op de overdracht terug. Overigens beschikt cliënte eveneens over alle stukken.

2.5    Op 10 november 2023 heeft verweerder het dossier van klaagster aan mr. Van B gestuurd. 

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door ondanks verschillende verzoeken te weigeren om haar dossier meteen af te geven aan de opvolgend belangenbehartiger van klaagster. 

 

4    VERWEER 

Volgens verweerder heeft hij het dossier gezien de specifieke omstandigheden voldoende voortvarend overgedragen. De vertraging werd veroorzaakt door de weigerachtige en trage wijze van behandeling door Nationale Nederlanden bij de financiële afwikkeling met hem. In zijn e-mail van 21 mei 2023 heeft hij mr. Van B daarvan op de hoogte gesteld. Na die e-mail heeft hij niks meer van mr. Van B gehoord. Daaruit heeft hij afgeleid dat hij het dossier zou overdragen aan mr. B nadat hij betaling van zijn kosten van Nationale Nederlanden had ontvangen. 

 

5    BEOORDELING

Maatstaf  5.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 

5.2    Als een (voormalig) cliënt aan een advocaat om afgifte van een afschrift van een dossier vraagt is die advocaat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden dat aan de (nieuwe advocaat of gemachtigde van de) cliënt te verstrekken. In de situatie dat een advocaat een cliënt van een andere advocaat overneemt, geldt gedragsregel 28. In het tweede lid daarvan is bepaald dat als een declaratie van de andere advocaat niet is voldaan en deze  zich op het retentierecht beroept, die andere advocaat niettemin gehouden is het dossier op verzoek van de cliënt aan de opvolgend advocaat af te geven onder door de deken te stellen voorwaarden.  

5.3    Vast staat dat mr. van B op 1 mei 2023 als opvolgend belangenbehartiger van klaagster aan verweerder heeft gevraagd om toezending van het dossier en om hem te informeren over de financiële afwikkeling met de verzekeraar van door verweerder gemaakte kosten. Verweerder heeft in reactie daarop op 21 mei 2023 aan mr. van B laten weten dat hij in afwachting was van betaling door Nationale Nederlanden van zijn buitengerechtelijke kosten en dat hij daarna op de verzochte overdracht van het dossier zou terugkomen. Op 10 november 2023 heeft verweerder, na gedeeltelijke betaling door de verzekeraar, het dossier aan mr. van B gestuurd.

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aldus niet gehandeld zoals redelijkerwijs van hem als advocaat verwacht mocht worden. Volgens vaste rechtspraak had verweerder immers op eerste verzoek van klaagster het volledige dossier aan haar, dan wel aan haar nieuwe belangenbehartiger, moeten afgeven. Dat klaagster volgens verweerder zelf al over het dossier beschikte, doet aan die verplichting tot afgifte niet af. De raad volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat mr. van B impliciet heeft ingestemd met het voorstel van verweerder om af te wachten of Nationale Nederland tot betaling van zijn kosten zou overgaan om pas daarna de overdracht van het dossier te bespreken. Van verweerder had, overeenkomstig de strekking van gedragsregel 28 tussen advocaten onderling, ook in dit geval verwacht mogen worden dat hij actief contact met mr. van B had gezocht voor nader overleg over de financiële afwikkeling en het moment van afgifte van het dossier. Dat heeft verweerder naar zijn zeggen niet gedaan maar het dossier zes maanden na het eerste verzoek aan de gemachtigde van klaagster gestuurd. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. De conclusie daaruit is dat de klacht gegrond is. 

 

6    MAATREGEL

Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft weliswaar excuses aan klaagster aangeboden en dit tijdens de zitting herhaald, maar had naar het oordeel van de raad andere keuzes moeten maken dan gedaan. De meest eenvoudige oplossing was geweest dat hij contact had gezocht met de gemachtigde van klaagster. Als dat niet tot een redelijke oplossing had geleid, had verweerder de deken kunnen benaderen voor overleg. Ook dat overleg heeft verweerder niet gezocht. Nu geen sprake is van een tuchtrechtelijk verleden is de raad van oordeel dat bij wijze van zakelijke terechtwijzing de maatregel van een waarschuwing passend en geboden is.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.

 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op : 21 oktober 2024