Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:261
Zaaknummer
24-512/AL/NN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klager is een voormalige cliënt van een kantoorgenoot. Verweerder heeft de verhuurder bijgestaan in een huurgeschil met klager. Klacht over belangenverstrengeling slaagt niet. Aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 28 oktober 2024
in de zaak 24-512/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 april 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN051 / 2338142 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Sinds juni 2016 heeft klager het woongedeelte van een boerderij in Nederland gehuurd waartoe ook een garage behoort. Achter de boerderij liggen twee met elkaar verbonden schuren. De eerste schuur is vanuit het woongedeelte van klager toegankelijk. De schuur is opgedeeld in zes aardappelvlakken. De gesloten huurovereenkomst omvatte ook het gebruik van vier aardappelvlakken en een deel van het achtererf.
2.2 Vanaf medio mei 2022 heeft verweerder de verhuurder bijgestaan in een huurgeschil met klager. Op 14 december 2022 is de huurovereenkomst van het door klager gehuurde deel van de schuur opgezegd tegen eind januari 2023. Eind december is klager in kort geding gedagvaard en is de ontruiming gevorderd van de schuur en het achtererf. Die vordering is toegewezen in een vonnis van 2 februari 2023. Klager is daarvan in hoger beroep gegaan.
2.3 Op enig moment heeft verweerder een nieuwe kantoorgenoot gekregen, te weten mr. J. Mr. J. heeft klager tot midden 2019 geadviseerd over de aankoop van (een) boerderij(en) in Duitsland.
2.4 Op 6 juli 2023 is klager een procedure tegen de verhuurder gestart bij de kantonrechter. In oktober 2023 heeft klager (buiten zijn gemachtigde om) de kantonrechter verzocht om de op 7 november 2023 geplande mondelinge behandeling uit te stellen. Verweerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft klager aan verweerder laten weten dat hij zich aan de zaak zou moeten onttrekken. Verweerder heeft dat niet gedaan.
2.5 Op 7 november 2023 heeft het hof het kortgedingvonnis bekrachtigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met artikel 15 van de Gedragsregels een wederpartij van klager bij te staan, terwijl klager in het verleden door meerdere collega’s van verweerder is bijgestaan.
3.2 Op verzoek van de deken heeft klager laten weten dat het hem met name gaat om de kantoorgenoot van verweerder mr. J. die hem tot midden 2019 als advocaat heeft geadviseerd over een de aankoop van (een) boerderij(en) in Duitsland.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klager onderbouwt zijn klacht over belangenverstrengeling van verweerder specifiek waar het betreft verweerders kantoorgenoot mr. J. Klager noemt in zijn klacht ook andere kantoorgenoten van verweerder. Die (andere) kantoorgenoten kunnen in deze klacht verder onbesproken blijven. In zijn e-mail van 17 november 2023 aan de deken schrijft klager namelijk dat hij vindt dat het kantoor van verweerder zich had moeten onttrekken omdat die andere kantoorgenoten eerder zaken van hem hebben behandeld. De klacht die aan de raad voorligt richt zich tegen verweerder en niet tegen het kantoor van verweerder.
5.2 Klager is een voormalige cliënt van de kantoorgenoot.
5.3 In gedragsregel 15 is (onder meer) bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. De advocaat mag zich niet in de situatie begeven waarin hij kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (het betreft niet dezelfde zaak, er is geen sprake van het beschikking over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt, en niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt) kan van de hiervoor bedoelde regel worden afgeweken, zonder dat de advocaat aan zijn vroegere cliënt voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 hoeft te vragen. In twijfelgevallen moet de advocaat afzien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt (van een kantoorgenoot) moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.
5.4 Naar het oordeel van de raad is aan de drie cumulatieve eisen van de uitzondering op het in gedragsregel 15 neergelegde voldaan en kon verweerder dus optreden tegen klager. Daarvoor is het volgende redengevend.
Voorwaarde onder a)
5.5 De kantoorgenoot heeft klager tot midden 2019 als advocaat geadviseerd over de koop van (een) boerderij(en) in Duitsland en verweerder is vanaf mei 2022 als advocaat van de verhuurder is opgetreden tegen klager als gevolg waarvan klager een achter de gehuurde boerderij gelegen schuur en achtererf heeft moeten ontruimen. Afgezien van het feit dat er zo’n drie jaar ligt tussen beide zaken, ziet de raad in de aard van deze zaken ook geen parallel. Aannemelijk is dat de adviezen die de kantoorgenoot aan klager gaf over de koop van boerderij(en) in Duitsland geen verband hielden met de vordering tot ontruiming van de schuur en het achtererf. Voor toewijzing van de ontruimingsvordering heeft het hof doorslaggevend geoordeeld dat de huurovereenkomst gesplitst kan worden en de huur van de bedrijfsruimte (schuur en achtererf) is opgezegd. Daarmee is voldaan onder de onder a) genoemde voorwaarde.
Voorwaarde onder b)
5.6 Klager voert aan dat de kantoorgenoot in het verleden voor hem heeft opgetreden en dat verweerder daardoor weet dat klager in het verleden pogingen heeft ondernomen om in Duitsland een boerderij te kopen. Verweerder stelt dat zijn cliënt hem heeft verteld dat klager, toen hij introk bij zijn vader op de boerderij, van plan was om een boerderij in Duitsland te kopen en een nieuwe start te maken. Klager betwist niet dat die informatie bekend was bij de cliënt van verweerder. Dit is dus geen vertrouwelijke informatie.
5.7 Op de zitting heeft klager aangevoerd dat hem vooral dwars zit dat de kantoorgenoot zijn financiële situatie (destijds) kende en hem als persoon. Of verweerder wel (aldus klager) of niet (aldus verweerder) over die informatie beschikte kan in het midden blijven omdat niet valt in te zien dat informatie over de financiën en/of persoon van klager redelijkerwijs van belang was in de huurzaak waarin verweerder tegen klager optrad. Het ging in die huurzaak als gezegd over de vraag welk huurregime op de huurovereenkomst van toepassing is. De raad volgt klager niet in zijn zienswijze dat het huurgeschil op een bijzondere wijze is gevoerd. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder als advocaat tegen klager is opgetreden in een kort geding tot ontruiming van de schuur en het achtererf, dat de kantonrechter die vordering heeft toegewezen waartegen klager hoger beroep heeft ingesteld. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien wat hier bijzonder aan is en evenmin dat hieruit volgt dat verweerder wetenschap had van de financiële situatie en/of persoon van klager. De raad komt tot de conclusie dat verweerder niet beschikte over vertrouwelijke informatie of andere in gedragsregel 15 lid 3 onder b bedoelde informatie die aan behandeling van de (huur)zaak door verweerder tegen klager in de weg zou kunnen staan.
Voorwaarde onder c)
5.8 Klager heeft geen andere redelijke bezwaren aangevoerd die aan de behandeling van de zaak door verweerder tegen klager in de weg stonden. Ook verder uit het klachtdossier is de raad niet gebleken van het bestaan van die redelijke bezwaren. Ook aan de onder c) genoemde voorwaarde is dus voldaan.
Conclusie
5.9 De raad komt tot de slotsom dat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 oktober 2024