Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:266
Zaaknummer
240066
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat over het optreden ter zitting. Klager stelt dat verweerder ten onrechte de eis in reconventie niet heeft toegelicht, klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen en ten onrechte niet heeft geprotesteerd tegen de eiswijziging van de wederpartij. Wegens gebrek aan feitelijke grondslag is de klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
Beslissing van 14 oktober 2024
in de zaak 240066
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Verweerder heeft klager – een particuliere verhuurder – bijgestaan in een procedure bij de kantonrechter tegen de huurder van zijn woning. De huurder vorderde terugbetaling van teveel betaalde servicekosten in 2017 en 2018. In die procedure heeft verweerder namens klager verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend namens klager (“eis in reconventie”) over de afgifte van de sleutels en het verlenen van toegang voor een inspectie van het gehuurde. Buiten dit geding om en zonder rechtsbijstand van verweerder heeft klager de huurder gedagvaard en bij de kantonrechter vernietiging van een beslissing van de Huurcommissie over teveel betaalde servicekosten in 2019 en 2020 verzocht. Tijdens de zitting, waarop beide procedures gelijktijdig zijn behandeld, hebben de advocaten namens partijen onderhandeld en is een schikking bereikt. In die schikking is de hoogte van de huur en servicekosten bepaald, een terugbetalingsregeling over de teveel betaalde servicekosten van 2017 tot en met 2022 getroffen en een regeling getroffen over de toegang van klager tot de huurwoning en de verstrekking van sleutels. Klager vindt dat verweerder geen goede rechtsbijstand heeft verleend tijdens de zitting en heeft hierover een tuchtklacht ingediend.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-491/AL/MN) een beslissing gewezen op 29 januari 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:32 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 29 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder; - het e-mailbericht van 12 juli 2024 van klager met bijlagen. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 augustus 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Die feiten zijn:
3.2 Klager verhuurt een woonruimte aan een particuliere huurder die hem op 18 maart 2022 heeft gedagvaard ter zitting bij de sector kanton van de rechtbank Amsterdam ter zake de terugbetaling van te veel betaalde servicekosten over de jaren 2017 en 2018 op basis van een eerdere uitspraak van de Huurcommissie, waarin het door de huurder verschuldigde bedrag was vastgesteld.
3.3 Verweerder heeft klager rechtsbijstand verleend in deze door de huurder gestarte rechtszaak. Op 2 mei 2022 heeft verweerder de opdracht bevestigd.
3.4 Verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord namens klager een eis in reconventie ingediend (afgifte sleutels door huurder op eerste verzoek van klager en meewerken van huurder aan een inspectie van het gehuurde).
3.5 Verweerder heeft klager op 10 oktober 2022 bijgestaan als gemachtigde op de zitting bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam in het huurgeschil.
3.6 De Huurcommissie had het door de huurder verschuldigde bedrag aan servicekosten over de jaren 2019 en 2020 ook vastgesteld. Klager heeft naar aanleiding van deze beslissing van de Huurcommissie een procedure bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam gestart met een door hem zelf opgestelde dagvaarding.
3.7 De wederpartij heeft bij akte eiswijziging de eis vermeerderd met terugbetaling van teveel betaalde servicekosten over de jaren 2019 en 2020. Tijdens de zitting van 10 oktober 2022 is door de advocaat van de wederpartij aan de kantonrechter verzocht om de procedure inzake de servicekosten over de jaren 2019 en 2020 gelijktijdig op de zitting te behandelen. De kantonrechter heeft ter zitting beslist deze gelijktijdige behandeling van beide procedures toe te staan.
3.8 Ter zitting hebben partijen, na een ingelaste schorsing, een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting.
3.9 Klager heeft bij brieven van 27 oktober en 12 november 2022 bij verweerder een klacht ingediend over de door hem geleverde kwaliteit van dienstverlening op de zitting van 10 oktober 2022 en voorgesteld om de declaratie van verweerder terug te brengen naar nihil.
3.10 Verweerder heeft in zijn brief van 22 november 2022 aan klager bericht dat van een beroepsfout naar zijn mening geen sprake is, maar dat hij uit coulance-overwegingen bereid is om zijn declaratie met de helft te matigen.
3.11 Klager heeft op 30 november 2022 een tuchtklacht tegen verweerder bij de deken ingediend.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) Ter zitting de namens klager ingediende vordering in reconventie niet toe te lichten;
b) Klager niet te betrekken in het gevoerde overleg tijdens de bevolen schorsing door klager geen uitleg over het schikkingsvoorstel te geven en het voorgenomen akkoord op het voorstel niet met hem te bespreken. Klager wist dan ook niet wat er was afgesproken tussen beide advocaten. Klager heeft zijn handtekening onder de vaststellingsovereenkomst gezet vanwege de druk die hij op dat moment voelde.
c) Geen bezwaar te maken tegen een uitbreiding van de vordering ter zitting door de advocaat van de wederpartij.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdeel a) ongegrond verklaard, daartoe overwegende dat verweerder de eis in reconventie voldoende heeft onderbouwd en toegelicht in zijn conclusie van antwoord. Het is niet altijd nodig of verplicht om een eerder ingediende vordering ter zitting nogmaals mondeling toe te lichten. Daarom is voor de raad niet komen vast te staan dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan op dit punt.
5.2 Klachtonderdeel b) en c) zijn gemotiveerd betwist door verweerder, aldus de raad. In dit verband heeft de raad overwogen dat hij niet kan vaststellen wat er tijdens de schorsing en de onderhandelingen voor de schikking heeft plaatsgevonden. Ook kan de raad niet vaststellen wat verweerder wel of niet heeft aangevoerd tegen het verzoek van de wederpartij om ook de kwestie over de servicekosten 2019 en 2020 te behandelen tijdens de zitting op 10 oktober 2022. Aangezien klager de bewijslast draagt en een feitelijke grondslag ontbreekt, zijn deze klachtonderdelen ongegrond verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
Klager voert in beroep het volgende aan:
Klachtonderdeel a) 6.1 Hoewel in algemene zin een toelichting op een eis in reconventie niet is vereist, had verweerder dat in dit geval wel moeten doen. Verweerder was immers door klager juist aangenomen om tijdens de mondelinge behandeling het standpunt van klager toe te lichten en te reageren op eventuele nieuwe punten van de wederpartij. Zo had verweerder moeten reageren op de vordering van een gebiedsverbod door de wederpartij en het niet verschaffen van toegang tot de woning. Om de noodzaak hiervan te beoordelen, had de raad de vordering van de wederpartij in zijn overweging moeten betrekken. Bovendien had verweerder zelf in zijn brief van 23 januari 2023 ook aangegeven dat het verweer tegen de vordering van het straatverbod kans van slagen had. Verweerder had hierover iets moeten zeggen tijdens de mondelinge behandeling.
Klachtonderdeel b) 6.2 Klager betwist dat verweerder de inhoud van de onderhandelingen heeft besproken met hem. De volledige inhoud van het akkoord vernam klager van de rechter. Klager voelde zich daardoor overvallen en heeft daarom zelf verweer gevoerd tegen de inhoud van de schikking.
Klachtonderdeel c) 6.3 Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de vordering tijdens de zitting. Het enige bezwaar dat hij gemaakt heeft, was aan het begin van die zitting over de matiging en restitutie van de servicekosten 2019/2020. De uitbreiding van de vordering, zijnde een verlaging van de huur, bleek na de schorsing van de zitting. Daartegen maakte verweerder geen bezwaar. Het was ook niet mogelijk daartegen aan het begin van de zitting bezwaar te maken, omdat die uitbreiding geen onderdeel van de pleitnotities van de wederpartij uitmaakte. Bovendien heeft verweerder dit niet betwist in zijn verweer tijdens de tuchtprocedure. De stelling dat klager zou hebben ingestemd met de huurverlaging als onderdeel van de schikking is ongeloofwaardig, anders zou hij zich hierover niet beklagen.
Verweer verweerder
6.4 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De raad is bij de beoordeling van de klacht van de juiste maatstaf uitgegaan. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze norm is niet strikt, maar biedt een bepaalde bandbreedte omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.2 Het hof ziet op basis van de grieven van klager, het onderzoek in hoger beroep en de onder 7.1 genoemde maatstaf geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.
7.3 Daaraan voegt het hof toe dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor klagers stelling dat klager onvoldoende door verweerder werd geïnformeerd tijdens de onderhandelingen en dat klager het oneens was met de uitkomst daarvan. Zo is het door klager gestelde protest tegen de schikking niet terug te lezen in de zittingsaantekeningen, heeft klager zijn handtekening onder het proces-verbaal met de schikking gezet en zijn de afspraken voor ondertekening aan klager voorgehouden door de kantonrechter om na te gaan of partijen het inderdaad eens waren geworden. Ook de klacht die klager aanvankelijk indiende bij verweerders kantoor richt zich enkel tot de zwijgzaamheid van verweerder tijdens de zitting en is niet gericht op de inhoud van de schikking.
7.4 Klachtonderdeel c) gaat over ‘de uitbreiding van de vordering’. Klager doelt daarmee op de vaststelling van de hoogte van de (kale) huur, terwijl de raad en verweerder ingaan op de vordering tot terugbetaling van teveel betaalde servicekosten van 2019 en 2020. De hoogte van de huur is enkel aan de orde gekomen als onderdeel van de schikking tussen partijen en betreft geen uitbreiding van de vordering in conventie. Dat betekent dat verweerder hiertegen in conventie dan ook geen verweer kon voeren. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verweerder verweer heeft gevoerd tegen de uitbreiding van de vordering over de servicekosten 2019/2020. Dit klachtonderdeel ontbeert dus feitelijke grondslag en is daarmee ongegrond.
Slotsom
7.5 Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 29 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-491/AL/MN.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 oktober 2024.