Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:265
Zaaknummer
240054
Inhoudsindicatie
klacht over advocaat wederpartij. Anders dan de raad oordeelt het hof dat verweerder wel degelijk een (volgens klager onnodig grievende) verklaring van zijn cliënt mocht overleggen als bijlage bij zijn pleitnota. Het hof verklaart dit klachtonderdeel ongegrond. Verder bekrachtigt het hof het oordeel van de raad dat verweerder als advocaat het landelijk procesreglement kort gedingen moet opvolgen. Door dat niet te doen en klager als medegedaagde van zijn cliënt niet de ingediende stukken toe te sturen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 14 oktober 2024 in de zaak 240054
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Klager had een geschil met de cliënt van verweerder over de verkoop van een pand. Zij hadden dat in gezamenlijk eigendom. Verweerder heeft tijdens de zitting in kort geding een verklaring van zijn cliënt ingediend die volgens klager onnodig grievend is. Ook heeft verweerder ten behoeve van de zitting stukken ingediend en afschrift daarvan toegezonden aan de betrokken (proces)partijen, maar niet aan klager, terwijl klager (evenals de cliënt van verweerder) gedaagde was en dus procespartij. Klager heeft hierover een tuchtklacht ingediend.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline 2.1 De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-580/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 15 januari 2024. In deze beslissing is van de klacht van klager onderdeel 1 ongegrond, onderdeel 2 gedeeltelijk gegrond en onderdeel 3 gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:10 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 13 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 augustus 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2 Klager heeft een geschil met de heer S (hierna: “de cliënt”), die wordt bijgestaan door verweerder. Het geschil heeft betrekking op de verkoop van een onroerende zaak die klager en de cliënt in gemeenschappelijke eigendom hadden. De cliënt wilde het pand verkopen aan G, terwijl klager van mening was dat het pand al was verkocht aan R. Klager stelt dat de cliënt hem heeft gevrijwaard voor alle gevolgen van het tekenen van een koopovereenkomst met G, waarna klager de koopovereenkomst met G heeft ondertekend.
3.3 Op 28 februari 2022 heeft R een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen drie gedaagden: (1) klager, (2) de cliënt, bijgestaan door verweerder, en (3) G. De vordering hield nakoming van de koopovereenkomst in. Verweerder heeft zich op 8 maart 2022 als advocaat van de cliënt gesteld en 22 producties in het geding gebracht. Verweerder heeft van deze producties een afschrift toegestuurd aan R en G. Verweerder heeft van deze producties geen afschrift gestuurd aan klager.
3.4 Verweerder heeft als productie een verklaring van zijn cliënt ingediend. Deze verklaring heeft de volgende kop: “Dit is een verklaring van [S] als reactie op de dagvaarding en de verklaring van [klager] dat eiseres in het geding brengt als productie 8”. In deze verklaring heeft de cliënt onder meer aangegeven dat klager strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden wegens illegale handel in dvd’s en cd’s, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen en dat hij betrokken is bij een hennepkwekerij. Verweerder heeft in zijn pleitnota meerdere malen verwezen naar de verklaring van de cliënt.
3.5 Op 10 maart 2022 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan verweerder de pleitnota heeft voorgedragen.
3.6 Op 15 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.
3.7 Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 21 maart 2022 is de vordering van R afgewezen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
1. (…);
2. Verweerder heeft als productie een verklaring van de cliënt ingediend die op meerdere punten onnodig grievend is en waarin onjuistheden staan;
3. Verweerder heeft niet alle producties aan klager verstrekt, terwijl hij de producties wel heeft verstrekt aan de andere procespartijen.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 Klachtonderdeel 1 dat zag op het verwijt dat verweerder in zijn pleitnota voor de zitting van 10 maart 2022 onjuiste feiten heeft gesteld en onvolledig is geweest, is ongegrond verklaard.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft de raad overwogen dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het overleggen van de verklaring van S waarin wordt gesteld dat klager strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens illegale handel in dvd’s en cd’s, zich schuldig heeft gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen en dat hij betrokken is bij een hennepkwekerij, noodzakelijk was in het kader van de belangenbehartiging van S. In zoverre is klachtonderdeel 2 gegrond.
5.3 Klachtonderdeel 3 is gegrond verklaard, omdat verweerder in strijd met gedragsregel 20 en artikel 1.6 van het Landelijk Procesreglement heeft gehandeld door stukken in het geding te brengen die hij niet aan klager heeft toegestuurd. Daaraan doet niet af of verweerder verwachtte dat klager eveneens verwerend partij was, zoals de cliënt van verweerder, en of hij wel of niet ter zitting zou verschijnen dan wel het standpunt van één van de andere partijen zou volgen.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder voert tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 aan dat de verklaring van zijn cliënt niet onnodig grievend is. Dat klager strafrechtelijk veroordeeld is, is een feit. Het strafrechtelijk verleden was binnen de procedure bovendien al bekend doordat op het pand een ontnemingsbeslag rustte van de officier van justitie, hetgeen uit verschillende (producties bij) processtukken bleek. De verklaring was in de procedure wel degelijk noodzakelijk om het belang van de cliënt te behartigen. De cliënt vermoedde dat de huurder van klager het pand gebruikt voor oneigenlijke praktijken en dat klager omwille van die praktijken het pand niet werkelijk wilde verkopen (aan een ander dan R). Verder zijn in de procedure diverse vergaande belastende aantijgingen gedaan over de cliënt, waartegen hij zich mag verweren. Ten slotte geldt dat de verwijzingen in de pleitnota van verweerder naar de verklaring van de cliënt niet direct zien op het strafrechtelijk verleden van klager, maar op de verklaring van de cliënt over de kopers en de beslagleggers die de cliënt had benaderd.
6.2 Klachtonderdeel 3 is ten onrechte gegrond verklaard, omdat het niet verplicht is om stukken te sturen aan partijen die verstek laten gaan. Noch klager noch zijn (eventuele) advocaat heeft zich gesteld in de procedure. Klager is bovendien niet geschaad in zijn verdedigingsbelang, omdat hij evenals verweerders cliënt gedaagde was. Verder was klager al bekend met de stukken in kwestie en had hij laten weten het eens te zijn met de vordering van eiser.
Verweer klager
6.3 Klager heeft mondeling gemotiveerd verweer gevoerd in beroep, dat waar nodig is betrokken in de beoordeling van het hof.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
Klachtonderdeel 2: grievende verklaring van cliënt 7.2 Anders dan de raad, acht het hof het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder de verklaring van zijn cliënt heeft overgelegd in de kort gedingprocedure. Het is verweerders taak om het standpunt van zijn cliënt op een zakelijke wijze over het voetlicht te brengen, zodat dit bijdraagt aan de besluitvorming van de rechter over de juridische geschilpunten. In dit geval heeft verweerder de verklaring van zijn cliënt gebruikt als ondersteuning van zijn pleidooi en in zijn pleitnota daarnaar gericht verwezen op ter zake doende onderdelen. Zo wordt het strafrechtelijk verleden van klager aangehaald met het oog op het beslag dat de officier van justitie had gelegd op het pand waarvan de verkoop in het kort geding aan de orde was. In vergelijkbare zin is een mogelijk beslag van de ex-partner van klager aan de orde in verband met klagers alimentatieverplichtingen. Dergelijke beslagen kunnen in de weg staan aan de overdracht van het pand. De verklaring van S was verder van belang omdat zijn client daarmee de context wilde schetsen alsmede aantonen dat sprake was van een schijnconstructie en dat tegen hem werd samengespannen, aldus verweerder. Hoewel het begrijpelijk is dat klager niet is te spreken over het feit dat bepaalde informatie over hem in een procedure naar voren wordt gebracht, wil dat niet zeggen dat deze informatie irrelevant was in het geding en verweerder het niet naar voren mocht brengen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Verweerder heeft, zoals gezegd, in zijn pleitnota op een zakelijke wijze verwezen naar de verklaring van zijn cliënt, zonder zich met de standpunten van zijn cliënt te vereenzelvigen. Dit behoort tot verweerders rol als advocaat van zijn cliënt en wederpartij van klager.
Klachtonderdeel 3: kopie processtukken naar klager 7.3 Dit klachtonderdeel is door de raad op goede gronden gegrond verklaard. Op grond van artikel 1.6 Landelijk Procesreglement Kort Gedingen had verweerder de processtukken in kopie naar klager als betrokkene in de kortgedingprocedure moeten sturen. Het gaat in dit artikel om een gelijktijdige verzending van stukken naar ‘de wederpartij en eventuele overige partijen [cursivering hof]’. Deze verplichting laat geen ruimte voor een andere interpretatie, nu klager een procespartij in dit geding was. Het doet niet ter zake of klager in materieel opzicht een ander standpunt innam, of in procedureel opzicht (ogenschijnlijk) juist een met de cliënt van verweerder vergelijkbare positie had of mogelijk verstek zou laten gaan. Van dat laatste zou overigens eerst sprake zijn na uitroeping van de zaak en verstekverlening (art. 139 Rv). Verweerder had de stukken naar klager moeten zenden.
Slotsom
7.4 Het hof vernietigt de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 door de raad en verklaart dit klachtonderdeel alsnog ongegrond. Het hof bekrachtigt de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3.
8 MAATREGEL
Hoewel het hof klachtonderdeel 2 ongegrond verklaart, rechtvaardigt klachtonderdeel 3 op zichzelf de oplegging van de maatregel van waarschuwing. Een waarschuwing betekent een zakelijke terechtwijzing van verweerder, wat in dit geval op zijn plaats is. Als advocaat dient verweerder uitvoering te geven aan de verplichtingen die het landelijk procesreglement voor advocaten formuleert.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klager (forfaitair); b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-580/DB/ZWB, voor zover daarin klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
10.2 verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond; 10.3 bekrachtigt de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-580/DB/ZWB, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
10.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 oktober 2024.