Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:183

Zaaknummer

24-162/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing na ambtshalve voortzetting. Intrekking van de klacht door de deken niet meer mogelijk. Verweerder heeft een aan hem opgelegde proceskostenveroordeling door zijn cliënte, de ex-partner van de klager, laten betalen. Verweerder is weggelopen voor zijn verantwoordelijkheid en heeft zo bijgedragen aan verdere escalatie van het conflict tussen de klager en verweerders cliënt. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 oktober 2024 in de zaak

24-162/DH/RO

naar aanleiding van de (voortgezette) klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ambtshalve klager deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 augustus 2023 heeft de heer […] (hierna: Y) bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 9 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/73 van de deken ontvangen. De zaak is bij de raad geregistreerd met kenmerk 23-770/DH/RO. 1.3    Op 19 februari 2024 heeft Y de raad per e-mail bericht dat hij zijn klacht over verweerder intrekt.  1.4    Nadat verweerder en de deken in de gelegenheid zijn gesteld om een standpunt in te nemen naar aanleiding van de intrekking van de klacht, heeft de raad bij beslissing van 4 maart 2024 beslist dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang zal worden voortgezet en bepaald dat de deken voor het vervolg van de zaak als klager zal worden aangemerkt. Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2024:48 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.  1.5    De voortgezette klacht is (onder zaaknummer 24-162/DH/RO) behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12, alsmede van de onder 1.4 genoemde beslissing. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail met bijlage van verweerder van 22 november 2023 en de e-mails met bijlagen van Y van 22 november 2023 en 22 januari 2024.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Y is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. De vrouw (hierna ook: de ex-partner) wordt bijgestaan door verweerder. 2.3    Op 6 juli 2022 heeft Y een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken over het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij in de echtscheidingsprocedure. Op 5 juni 2023 heeft de raad van discipline de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan Y (22-923/DH/RO, gepubliceerd ECLI:NL:TADRSGR:2023:122). In de beslissing is opgenomen dat het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing door verweerder betaald dient te worden. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. 2.4    Op 16 juni 2023 heeft Y zijn rekeningnummer aan verweerder doorgegeven.  2.5    Bij beschikking van 6 juli 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen Y en de ex-partner uitgesproken en onder meer bepaald dat de ex-partner met ingang van 1 juni 2022 een bedrag van € 168,- per maand per kind aan kinderalimentatie dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan Y. Ook heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 2.6    Op 12 juli 2023 heeft de advocaat van Y per e-mail contact gezocht met verweerder over de beschikking van de rechtbank, waarbij hij heeft gewezen op de aan de ex-partner opgelegde verplichting tot betaling van kinderalimentatie. Klagers advocaat heeft de achterstand van de ex-partner ten aanzien van de kinderalimentatie berekend op € 7.175,95 en verzocht om betaling van dat bedrag binnen 7 dagen. 2.7    Op 13 juli 2023 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven: “Van enige betaling van de vrouw aan de man kan op dit moment geen sprake zijn. (…) Verder heeft de vrouw een vordering op de man van 1 jaar lang kgb en kindgebonden budget. In het jaar voor indiening van het verzoekschrift hebben de kinderen bij de vrouw verbleven (.…) maar heeft de man het kgb en de kinderbijslag ten onrechte geïnd. De vorderingen kunnen tegen elkaar worden weggestreept.  Verder heeft de man niks aan gelden: alles zal worden verrekend met de sociale dienst. (…) Wat betreft de woning: de vrouw hoeft niks over te nemen: alles staat al op haar naam. Het gaat alleen om een financiële afrekening. Ik zal u hieromtrent nog berichten.” 2.8    Op 20 juli 2023 heeft klagers advocaat gereageerd en onder meer geschreven: “Conform de beschikking van de rechtbank hebben partijen over en weer vorderingen op elkaar en is er (…) een kinderalimentatie vastgesteld per 1 juni 2020. Volledigheidshalve merk ik op dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De vordering van de vrouw op de man van 1 jaar lang KGB en kinderbijslag van de periode voor indiening verzoekschrift kan ik niet plaatsen en volgens mij ontbreekt hiertoe een wettelijke grondslag. Deze vordering wordt dan ook van de hand gewezen. (…) Wat betreft de alimentatie wijs ik u op het bijzondere karakter ervan. Nog los van het feit dat de vordering (…) ten stelligste wordt betwist, is alimentatie bedoeld om de maandelijkse kosten van levensonderhoud te dekken.” Klagers advocaat heeft verder onder meer gemotiveerd stelling genomen ten aanzien van de verdeling en verrekening van de woning, de schulden en de bank- en spaarrekeningen. 2.9    Op 30 juli 2023 heeft de ex-partner een bedrag van € 50,- aan Y betaald met als omschrijving “Uitspraak Raad van Discipline [verweerder]”. 2.10    Op 30 juli 2023 heeft Y in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “Deze € 50,- zal ik met mevrouw verrekenen daar ik nog achterstallige kinderalimentatie moet ontvangen. (…) Ik verwacht uw betaling binnen 2 dagen na heden anders ben ik genoodzaakt deze uit handen te geven.” 2.11    Op 2 augustus 2023 heeft Y onderhavige klacht tegen verweerder ingediend. 2.12    Op 6 oktober 2023 heeft verweerder (in dupliek) aan de Orde bericht dat hij voor de zekerheid nog een keer € 50,- naar Y heeft overgemaakt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij: a)    een bedrag van € 50,- aan Y moest betalen, maar dit niet zelf heeft gedaan, maar zijn cliënte, de ex-partner van Y, heeft laten doen. Verweerder heeft zijn cliënte, de ex-partner van Y, dit bedrag laten betalen, in de wetenschap dat de ex-partner klager nog kinderalimentatie verschuldigd was. Y stelt dat het niet zo kan zijn dat een advocaat zijn cliënte de rekeningen laat betalen. Verweerder heeft nagelaten het bedrag zelf aan Y te voldoen. De situatie heeft volgens Y ook gezorgd voor verdere escalatie van de al moeizame omgang met zijn ex-partner. b)    klaarblijkelijk foutieve informatie aan de wederpartij en zijn cliënte doorgeeft, door te opperen dat kinderalimentatie te verrekenen is en door ten onrechte te stellen dat Y ‘niets zou hebben aan gelden, omdat alles verrekend zal worden met de sociale dienst’. Y heeft ter onderbouwing gewezen op de e-mail van verweerder van 13 juli 2023.     c)    heeft toegezegd om terug te komen op de financiële afrekening conform de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2023, maar vervolgens niet meer reageert.  Y stelt dat verweerder niet meer heeft gereageerd op de correspondentie van 13 en 20 juli 2023.

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij stelt dat er aan Y € 50,- is betaald uit hoofde van de uitspraak van de raad en dat een ieder bevrijdend kan betalen. Aan de betalingsverplichting is voldaan. Zekerheidshalve heeft hij nog een keer € 50,- overgemaakt aan klager. 4.2    Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd uitgelegd dat hij achteraf beseft dat hij een fout heeft gemaakt.  4.3    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Intrekking niet mogelijk  5.1    De deken heeft naar voren gebracht dat met de uitleg van verweerder ter zitting zijn standpunt over de ambtshalve voortzetting wijzigt en heeft medegedeeld de zaak te willen intrekken, voor zover dat in dit stadium nog mogelijk is.  5.2    De raad overweegt dat de eigenlijke klager (Y) de klacht heeft ingetrokken, waarna de (toenmalig) deken zich op het standpunt heeft gesteld dat hij de behandeling van de klacht wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend. De raad heeft vervolgens op 4 maart 2024 beslist dat de klacht wordt voortgezet om redenen van algemeen belang, nu het gestelde normschendende gedrag raakt aan de kernwaarde (financiële) integriteit. 5.3    De raad is van oordeel dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid tot intrekking van de klacht door de deken in de gegeven situatie. Een intrekking in dit stadium zou wat betreft de raad ook in strijd zijn met de eerdere beslissing tot voortzetting en bovendien in strijd zijn met het feit dat tegen een beslissing tot voortzetting geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat (art. 47a lid 7 Advocatenwet).  5.4    De raad zal bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht vanzelfsprekend rekening houden met het standpunt van de deken en de houding en/of toelichting van verweerder ter zitting. Toetsingskader 5.5    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van Y. De raad stelt voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 5.6    Daarbij geldt voorts dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, -    het verloop van het geschil tot dan toe, -    en de kans op succes van een procedure. Klachtonderdeel a) 5.7    Dit verwijt ziet op de door verweerder aan Y te betalen proceskostenveroordeling. Deze proceskostenveroordeling was opgelegd in een tuchtzaak welke eveneens door Y was aangespannen en zag op de bijstand van verweerder in de echtscheidingsprocedure tussen Y en zijn ex-partner, de cliënte van verweerder. Het staat vast dat de cliënte van verweerder, de ex-partner van Y, vervolgens dit bedrag aan Y heeft betaald. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij begrijpt dat hij deze, door de raad aan hem opgelegde, proceskostenveroordeling zelf had moeten voldoen. Hij heeft uitgelegd dat zijn cliënte dit bedrag op eigen initiatief heeft voldaan, nadat zij verweerder had gevraagd naar de zaak. De raad is van oordeel dat dit verweerder niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid. Verweerder had zijn cliënte erop moeten wijzen dat hij als advocaat tot deze proceskosten is veroordeeld en hij zelf daarom het bedrag dient te voldoen. Zijn cliënte staat hier volstrekt buiten. Bovendien was hier sprake van een familierechtelijke kwestie waarin de verhoudingen tussen verweerders cliënte en Y al zeer moeizaam waren. Verweerder heeft olie op het vuur gegooid door zijn cliënte de betaling aan Y te laten verrichten. Gebleken is ook dat dit heeft geleid tot een nieuw twistpunt over de nog te verrekenen bedragen tussen haar en Y. Dat verweerder uiteindelijk, nadat Y een klacht had ingediend, alsnog zelf het bedrag heeft voldaan, maakt dat niet anders. 5.8    De klacht is gegrond.   Klachtonderdeel b) 5.9    De raad is van oordeel dat verweerder met zijn e-mail van 13 juli 2023 heeft opgetreden als partijdig belangenbehartiger van zijn cliënte. Als Y het niet eens is met de inhoud van die e-mail, kan hij (via zijn advocaat) daarop reageren, wat ook gebeurd is. Van het verstrekken van onjuiste informatie is geen sprake. De raad ziet in de betreffende e-mail geen tuchtrechtelijk verwijtbare stellingen. De klacht is ongegrond. Klachtonderdeel c) 5.10    Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat hij uitgebreid heeft gereageerd op de verschillende e-mails van Y’s advocaat over de financiële afrekening. De raad heeft geen aanleiding om daaraan twijfelen, te meer nu Y zijn klacht op dit punt niet verder heeft onderbouwd. De klacht is daarom ongegrond. 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder is eerder veroordeeld door de tuchtrechter en daarbij was aan hem een proceskostenveroordeling opgelegd. Deze diende hij aan Y te betalen. Hij heeft deze door zijn cliënte, de ex-partner van Y, laten betalen. Door dat te doen, is verweerder weggelopen voor zijn verantwoordelijkheid en heeft hij zijn minachting getoond ten aanzien van het tuchtsysteem. Bovendien heeft verweerder bijgedragen aan verdere escalatie van het conflict tussen Y en zijn ex-partner. De raad rekent verweerder dit aan.  6.2    De raad is van oordeel dat het opleggen van een maatregel passend en geboden is. Bij het bepalen van de maatregel houdt de raad in het nadeel van verweerder rekening met de ernst van de fout en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder. Verweerder heeft in 2020 een waarschuwing gekregen, in 2021 een berisping en een voorwaardelijke schorsing van 2 weken en in 2023 nog een waarschuwing. In het voordeel van verweerder houdt de raad rekening met het feit dat hij alsnog ook zelf heeft betaald aan Y en dat hij ter zitting heeft erkend dat hij onjuist gehandeld heeft. Ook hecht de raad aan het feit dat de deken ter zitting heeft uitgesproken geen noodzaak meer voor voortzetting van de klacht te zien en – zo begrijpt de raad – ook niet voor het opleggen van een maatregel. De raad is gelet op dit alles van oordeel dat een waarschuwing passend is. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a gegrond; -    verklaart klachtonderdelen b en c ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M. van Eck en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.