Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:270
Zaaknummer
240084
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. In deze zaak verwijt klager verweerder dat aan diens zijde sprake is van belangenverstrengeling. Ook zou verweerder zich niet hebben ingezet om een minnelijke regeling te bereiken, zou hij feiten stellen waarvan hij de onjuistheid kende of had moeten kennen en zou hij zich onnodig grievend tegenover klager hebben uitgelaten. Dat verweerder ooit de bewindvoerder over het vermogen van de ex-partner van klager heeft bijgestaan en nu de ex-partner bijstaat maakt niet dat sprake is van een belangenverstrengeling. Er is een minnelijke regeling tot stand gekomen toen ook klager een advocaat had ingeschakeld. Het verwijt dat verweerder zich niet heeft ingezet om een minnelijke regeling te bereiken is dan ook ongegrond. Ook het klachtonderdeel betreffende het stellen van onjuiste feiten is ongegrond, nu een vergissing in een in de dagvaarding vermelde datum in dit geval niet als zodanig kwalificeert. Verder is gebleken dat verweerder zich grievend jegens klager heeft uitgelaten. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
Beslissing van 14 oktober 2024 in de zaak 240084
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klager is mentor en bewindvoerder van zijn stiefdochter. Klager had een affectieve relatie met de moeder van de stiefdochter. De relatie is beëindigd waarna klager met de moeder een geschil heeft gekregen over de omgang tussen de stiefdochter en haar moeder. Verweerder staat in dat geschil de moeder bij. Klager klaagt erover dat verweerder zich niet heeft ingezet voor een schikking tussen partijen, dat hij onjuistheden in zijn dagvaarding heeft opgenomen en dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager. De raad heeft deze verwijten ongegrond verklaard en tegen dat oordeel komt klager in beroep.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-722/AL/MN) een beslissing gewezen op 12 februari 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:51 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 11 maart 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder; - de e-mail van 9 augustus 2024 van klager met bijlagen; - de e-mail van 12 augustus 2024 van klager met bijgevoegd een transcript van een geluidsbestand. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 augustus 2024. Daar zijn klager met zijn stiefdochter en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager is bewindvoerder over het vermogen van zijn meerderjarige stiefdochter T en mentor van T. Eerder werd het mentorschap en de bewindvoering uitgevoerd door mevrouw B. Deze laatste is nu bewindvoerster over het vermogen van mevrouw V, de moeder van T (hierna ook: moeder V). 3.2 Stiefdochter T woont bij klager. Moeder V woont elders. Klager en moeder V hebben lange tijd een affectieve relatie met elkaar gehad. 3.3 Tussen klager en moeder V is een geschil ontstaan over de omgang tussen T en moeder V. Klager bracht T namelijk niet meer naar haar moeder voor omgangsmomenten. 3.4 Moeder V heeft verweerder als haar advocaat aangezocht. 3.5 Verweerder heeft klager, namens moeder V, op 21 oktober 2022 een e-mail gezonden en hem daarin gesommeerd om met ingang van het weekend van 28 oktober 2022 de omgang zoals die er voorheen was weer te hervatten. Zou klager daaraan geen gevolg geven, dan zou hij in kort geding worden gedagvaard en tevens een verzoek tot beëindiging van de bewindvoering en het mentorschap worden ingediend. 3.6 Bij e-mail van 3 maart 2023 heeft verweerder de kortgedingdagvaarding aan klager gestuurd die hij de maandag daarop (6 maart 2023) aan de rechtbank zou sturen. 3.7 Op 6 maart 2023 heeft klager daarop uitgebreid gereageerd en, kort gezegd, aangegeven dat de omgangsregeling nog steeds geldt tussen stiefdochter T en moeder V, maar zonder M [de vriend van moeder V, hof] erbij. 3.8 De kortgedingdagvaarding is betekend, maar de zitting heeft geen doorgang gevonden. T is op 10 mei 2023 gehoord door de kantonrechter. Er is een omgangsregeling tot stand gekomen die na korte duur is stopgezet. 3.9 Op 13 maart 2023 heeft klager een klacht ingediend bij de deken over verweerder.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing in hoger beroep, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet onafhankelijk te zijn in de zaak; b) zich niet ingezet te hebben om een minnelijke regeling te bereiken tussen partijen; c) feiten te stellen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen; en d) zich onnodig grievend tegenover klager uit te laten.
5 OMVANG HOGER BEROEP 5.1 Klager heeft in beroep nieuwe verwijten over verweerder geformuleerd, zoals het verwijt dat verweerder een dagvaarding zonder producties had ingediend, dat verweerder klager rechtstreeks heeft aangeschreven terwijl klager een advocaat had en dat verweerder aan ophitsing en intimidatie doet jegens klager. Ook heeft klager nieuw in beroep aangevoerd dat verweerder zou hebben bijgedragen aan de ontvoering van T en hond S. Het hof laat deze verwijten buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die in deze tuchtprocedure eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen. Klager zal met betrekking tot deze klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2 Klager komt verder op tegen de weergave in het proces-verbaal van hetgeen is verklaard tijdens de zitting van de raad. De raad heeft volgens klager in het proces-verbaal niet alles opgenomen dat door hem naar voren is gebracht. Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, blijft een proces-verbaal beperkt tot een zakelijke samenvatting van wat er tijdens een zitting is verklaard. Nu klager niet klaagt over een onjuiste feitenvaststelling op grond van het proces-verbaal, heeft hij verder geen belang bij deze klacht. Voor fouten in het proces-verbaal dienen partijen zich tot de raad te richten.
6 BEOORDELING RAAD
6.1 Klachtonderdeel a) is door de raad ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het verleden weliswaar opgetreden als advocaat van de vorige mentor en bewindvoerder van T (mevrouw B), maar het geschil waarin verweerder nu optreedt speelt tussen klager en moeder V en gaat over de omgangsregeling. In zoverre is geen sprake van belangenverstrengeling. Mevrouw B heeft in haar huidige hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van moeder V. geen betrokkenheid en geen enkel belang in het geschil over de omgangsregeling.
6.2 Klachtonderdeel b) heeft de raad eveneens ongegrond verklaard. Uit de correspondentie van klager aan verweerder in het klachtdossier blijkt volgens de raad niet direct dat klager zich wilde inzetten voor een minnelijke regeling. Zo staan in zijn e-mailbericht aan verweerder van 25 oktober 2022 zinnen als ‘De leugens spatten er weer vanaf je bent dus helemaal niets veranderd’ en ‘(..) daar schrijf jij natuurlijk niks over wand dat komt helemaal niet goed uit dus ga jij er op los liegen (…)’. Dat verweerder geen regeling wilde treffen, blijkt ook niet uit het dossier. Een regeling is uiteindelijk wel getroffen, nadat ook klager een advocaat had. De kortgedingzitting heeft daarom uiteindelijk ook niet plaatsgevonden.
6.3 Ook klachtonderdeel c is ongegrond verklaard door de raad. Een advocaat mag in principe uitgaan van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Dat verweerder in de dagvaarding onjuiste feiten zou hebben gesteld waarvan hij de onjuistheid kende of zou moeten kennen, is de raad verder niet gebleken. In de dagvaarding staat weliswaar een onjuiste datum vermeld waarop T haar moeder voor het laatst heeft gezien, zoals ook door verweerder is erkend, maar verweerder heeft ten aanzien daarvan verklaard dat dit om een vergissing gaat en dat verweerder daar pas achter kwam nadat de dagvaarding al was uitgebracht. Een dergelijke vergissing is niet klachtwaardig. Overigens is de raad in deze ook van oordeel dat de strekking van het verhaal zoals dat in de dagvaarding is weergeven door deze abusievelijk verkeerd opgenomen datum niet anders wordt.
6.4 Klachtonderdeel d is ongegrond. De sommatie van 21 oktober 2022 bevat geen grievende uitlatingen jegens klager. Daarin wordt klager enkel gesommeerd om de omgang weer op te starten en worden er, zo klager daaraan geen gevolg zou geven, nadere maatregelen aangekondigd. Mogelijk dat klager deze aanzegging als onprettig heeft ervaren, maar dat betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Ook anderszins is de raad niet gebleken van enige grievende opmerking van verweerder jegens klager.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
7.1 Klager heeft vele grieven aangevoerd tegen de beslissing van de raad. De raad heeft volgens hem niet alles in overweging genomen wat klager heeft aangevoerd en ook niet alles onderzocht. Zo was het voor klager niet duidelijk voor wie verweerder optrad: voor moeder V of voor mevrouw B. Verder heeft de raad volgens klager ten onrechte overwogen dat de zitting niet zou zijn doorgegaan omdat klager een advocaat had en onderling een regeling was getroffen tussen partijen, wat pertinent onjuist is. De zitting ging niet door omdat T gehoord zou worden door de rechtbank. Daarna is niet meer van verweerder vernomen.
7.2 Verder liegt verweerder in verschillende procedures over tal van onderwerpen. Zo zou klager volgens verweerder een uitkering krijgen, maar ontvangt klager een persoonsgebonden budget. Ook stelt verweerder niet te weten dat aangifte tegen hem zou zijn gedaan door klager. Ook dat is pertinent onjuist, daar wist verweerder wel degelijk van. Bovendien houdt verweerder zich niet aan de termijnen die aan hem zijn gesteld binnen de klachtprocedure. Zo heeft hij in de procedure bij de deken niet gereageerd op de klacht van klager binnen de gestelde termijn, maar moest de deken hem rappelleren voordat verweerder reageerde.
Verweer verweerder
7.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar nodig, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
8 BEOORDELING HOF
Maatstaf
8.1 De raad heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast. In deze zaak gaat het immers om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De toepasselijke maatstaf is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
8.2 De grieven van klager komen - kort gezegd - erop neer dat verweerder op verschillende momenten heeft gelogen. Daargelaten dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit dit valt af te leiden, bevatten de grieven verder geen inhoudelijke bezwaren tegen de beslissing van de raad, zodat deze grieven reeds om die reden niet tot een andere beoordeling van de klacht kunnen leiden. Daarbij wijst het hof nogmaals erop dat verweerder primair is opgetreden in het belang van zijn eigen cliënte en daarbij een grote vrijheid had haar belangen te behartigen. Niet elke (kennelijke) feitelijke onjuistheid in zijn standpunten levert op dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verder heeft klager tal van verwijten aangevoerd, waarvan onvoldoende is gebleken dat verweerder direct betrokken was bij de gebeurtenissen, zoals de ondertekening van een verklaring door T. Het hof komt op basis van dit onderzoek in hoger beroep dus niet tot een andere beoordeling van de klacht dan de raad. De beslissing van de raad is juist.
Slotsom
8.3 Alles afwegende, sluit het hof zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover klager daarin nieuwe klachtonderdelen en verwijten over verweerder heeft aangevoerd;
9.2 bekrachtigt de beslissing van 12 februari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-722/AL/MN.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 oktober 2024.