Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:140

Zaaknummer

24-649/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerster heeft het verweer gevoerd dat klager niet in de klacht kan worden ontvangen omdat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarover klager reeds in 2018 bij de deken een klacht heeft ingediend. Nu deze klacht destijds echter niet is doorgezonden aan de raad van discipline, doet de situatie van artikel 47b Advocatenwet zich naar het oordeel van de voorzitter niet voor: er is in die klachtprocedure immers geen tuchtrechtelijke eindbeslissing in de zin van die bepaling genomen. Het niet (tijdig) betalen van het griffierecht als bedoeld in artikel 46e van de Advocatenwet leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid als dezelfde klacht later opnieuw wordt ingediend (Hof van Discipline 8 september 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:151). De klacht is deels niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet en deels kennelijk ongegrond omdat niet is gebleken dat de kwaliteit van verweersters dienstverlening ondermaats is geweest.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 23 oktober 2024

in de zaak 24-649/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

over:

 

verweerster

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 2 september 2024 met kenmerk 48|24|009K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster heeft klager bijgestaan in een strafzaak. 

1.2    Op 23 juli 2018 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. De klacht had betrekking op de kwaliteit van verweersters dienstverlening. Bij brief van 28 juni 2019 heeft de deken aan klager bericht dat niet was gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats was geweest. Klager heeft de in het dekenadvies vermelde termijn voor de betaling van het griffierecht ongebruikt laten verstrijken, zodat de klacht niet ter kennis van de raad is gebracht. 

1.3    Bij arrest van 17 januari 2022 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen wegens deelname aan een criminele organisatie. Klager heeft tegen het arrest van het Hof beroep in cassatie ingesteld. In de cassatieprocedure is klager bijgestaan door mr. B. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij arrest van 5 december 2023 verworpen. 

1.4    Op 26 januari 2024 heeft klager opnieuw tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:  Verweerster heeft klagers zaak verwaarloosd en heeft alleen uit eigen (financieel) oogmerk gehandeld. Verweerster heeft veel geld aan klagers zaak verdiend waarmee zij niet alleen klager maar ook de overheid heeft opgelicht. Verweerster heeft niets voor klager gedaan en geen enkel resultaat bereikt. Klager is veroordeeld terwijl hij onschuldig is en de daders zijn vrijuit gegaan. Diverse overheidsinstanties hebben klager ongestraft misbruikt en verweerster heeft daartegen niets ondernomen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Toetsingskader De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    Ontvankelijkheid     Verweerster heeft het verweer gevoerd dat klager niet in de klacht kan worden ontvangen omdat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarover klager reeds in 2018 bij de deken een klacht heeft ingediend. Nu deze klacht destijds echter niet is doorgezonden aan de raad van discipline, doet de situatie van artikel 47b Advocatenwet zich naar het oordeel van de voorzitter niet voor: er is in die klachtprocedure immers geen tuchtrechtelijke eindbeslissing in de zin van die bepaling genomen. Het niet (tijdig) betalen van het griffierecht als bedoeld in artikel 46e van de Advocatenwet leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid als dezelfde klacht later opnieuw wordt ingediend (Hof van Discipline 8 september 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:151).

4.3    Verweerster heeft daarnaast het verweer gevoerd dat klager niet in de klacht kan worden ontvangen omdat deze tardief is. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Vast staat dat klager reeds in 2018 een klacht over verweerster bij de deken heeft ingediend en dat hij geen doorzending van deze klacht heeft gevraagd, ten gevolge waarvan de klachtprocedure is geëindigd. Klager heeft zich vervolgens op 26 januari 2024 opnieuw met een klacht over de kwaliteit van verweersters dienstverlening tot de deken gewend. Op de vraag in het bij de deken ingediend webformulier wanneer de advocaat klachtwaardig heeft gehandeld, heeft klager de datum van 4 januari 2016 ingevuld. De termijn waarbinnen klager over het handelen van verweerster van 4 januari 2016 kon klagen is echter op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet reeds ruimschoots verstreken. Gelet op het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet zal de voorzitter de klacht, voor zover deze betrekking heeft op verweersters optreden van voor 26 januari 2021, niet-ontvankelijk verklaren. 

4.4    Kwaliteit dienstverlening     Voor zover klager wel in de klacht kan worden ontvangen overweegt de voorzitter dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerster heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt dat verweerster klagers zaak heeft verwaarloosd en alleen uit eigen (financieel) oogmerk heeft gehandeld. Het feit dat de strafrechtelijke procedure niet tot een voor klager gunstig resultaat heeft geleid, betekent nog niet dat de kwaliteit van de door verweerster verleende bijstand ondermaats is geweest. In hetgeen klager naar voren heeft gebracht valt vooral een aanklacht tegen de overheid in het algemeen en justitie in het bijzonder te lezen. Het optreden van de overheid in het algemeen en justitie in het bijzonder is echter niet ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter kan slechts oordelen over het optreden van verweerster. Voor het ernstige verwijt aan verweerster, dat zij de overheid heeft opgelicht, heeft de voorzitter in de overgelegde stukken tot slot geen enkel aanknopingspunt gevonden. 

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond is.  

BESLISSING

De voorzitter verklaart: -    de klacht, voor zover deze betrekking heeft op verweersters optreden van voor 26 januari 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet- ontvankelijk; -    de klacht, voor zover deze betrekking heeft op verweersters optreden vanaf 26 januari 2021, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 23 oktober 2024